Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBOVE:2022:2303 
 
Datum uitspraak:30-03-2022
Datum gepubliceerd:08-08-2022
Instantie:Rechtbank Overijssel
Zaaknummers:C/08/267646 / HA RK 21-75 C/08/267646 / HA RK 21-75
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Ruilverkaveling. Beroepsgronden ongegrond verklaard.
Trefwoorden:agrarisch
geldelijke regelingen
perceel
plan van toedeling
wet inrichting landelijk gebied
 
Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle

Zaak- / rekestnummers: C/08/267646 / HA RK 21-75 en C/08/267705/ HA RK 21-81


Beschikking van 30 maart 2022



in de zaak met zaaknummer C/08/267646 / HA RK 21-75 van

de vennootschap onder firma [verzoekster],gevestigd in [vestigingsplaats] ,
en haar vennoten


[verzoeker 2]
, en


[verzoeker 3]
,beiden wonende in [woonplaats] ,
verzoekende partij, verder te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. B. Timmermans (Univé Rechtshulp),

tegen

de publiekrechtelijke bestuurscommissie ex artikel 81 van de Provinciewet

UITVOERINGSCOMMISSIE VOOR DE LANDINRICHTING NOORDWEST-OVERIJSSEL, DEELGEBIED BLOKZIJL-VOLLENHOVE,
zetelende in Zwolle,
verweerster, hierna te noemen: de uitvoeringscommissie,
gemachtigde: mr. H. Postma van de provincie Overijssel,

en belanghebbenden



[belanghebbende] ,

wonende in [woonplaats] ,
belanghebbende, hierna te noemen: [belanghebbende] ,
vertegenwoordigd door: [A] ,

en

de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE ZWARTEWATERLAND,
zetelende in Hasselt,
belanghebbende, hierna te noemen: gemeente,
niet verschenen,



en in de zaak met zaaknummer C/08/267705/ HA RK 21-81 van


DE ERVEN [X] EN ERVEN [Y],wonende in Sint Jansklooster,
verzoekende partij, hierna te noemen: de erven [X] , de erven [Y] en gezamenlijk de erven [X en Y] ,
vertegenwoordigd door: J. Boes,

tegen

de publiekrechtelijke bestuurscommissie ex artikel 81 van de Provinciewet

UITVOERINGSCOMMISSIE VOOR DE LANDINRICHTING NOORDWEST-OVERIJSSEL, DEELGEBIED BLOKZIJL-VOLLENHOVE,
zetelende in Zwolle,
verweerster, hierna te noemen: de uitvoeringscommissie,
gemachtigde: mr. H. Postma van de provincie Overijssel,





1Inleiding

1.1.
De erven [X] en de erven [Y] hebben allebei één perceel in het blok ingebracht. [verzoekster] heeft deze percelen (L 835 en L 834) na de peildatum gekocht. Voordat zij de percelen kocht, pachtte zij deze al. De pacht van perceel L 834 is geregistreerd bij de uitvoeringscommissie. De pacht van perceel L 835 is door de uitvoeringscommissie niet geregistreerd, omdat er een pachtwijzigingsformulier is ingediend zonder einddatum pacht. En op het verzoek om de duur van de pacht door te geven is geen antwoord gekomen.



1.2.
De erven [X] en de erven [Y] hebben gezamenlijk beroep ingesteld. Dat beroep ziet op de door hen ingebrachte percelen L 835 en L 834. Ook [verzoekster] heeft beroep ingesteld. Zijn beroep ziet deels op dezelfde percelen als het beroep van de erven [X en Y] . Vanwege de samenhang tussen beide zaken - waarvan verderop nader zal blijken - zal de rechtbank beide zaken in onderhavige beschikking gelijktijdig beoordelen.





2De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt in beide zaken uit:
- het ontwerpbesluit voor het ruilplan Blokzijl-Vollenhove (dit gedeelte van de ruilverkaveling Blokzijl-Vollenhove wordt hierna genoemd: het blok)
- de daartegen door [verzoekster] , de erven [X] en de erven [Y] afzonderlijk van elkaar ingediende zienswijzen
- het besluit tot vaststelling van het ruilplan van 15 april 2021
- de kennisgeving van de beslissing op de zienswijzen van [verzoekster] , de erven [X] en de erven [Y]
- het verzoekschrift met bijlagen van [verzoekster] van 15 juni 2021, door de rechtbank ontvangen op 16 juni 2021 en het verzoekschrift van de erven [X en Y] van 19 juni 2021, door de rechtbank ontvangen op 21 juni 2021
- het verweerschrift met bijlagen van de uitvoeringscommissie, door de rechtbank ontvangen op 20 september 2021.



2.2.
Op 17 november 2021 zijn de beroepen van [verzoekster] en de erven [X en Y] gelijktijdig mondeling behandeld. [verzoekster] is daarbij verschenen, bijgestaan door mr. Timmermans. De erven [X en Y] hebben [verzoekster] gemachtigd om ook in hun zaak op te treden. Voor de uitvoeringscommissie zijn verschenen [B] , voorzitter, [C] , secretaris, en [D] , projectleider, alsmede mr. Postma van de provincie Overijssel (hierna: provincie) als gemachtigde. Voorts zijn aan de zijde van de uitvoeringscommissie verschenen mr. C.M.J. Ribbers, mede-gemachtigde, en [E] en [F] , adviseurs van het Kadaster. Namens belanghebbende [belanghebbende] was aanwezig zijn zoon, [A] . De gemeente is niet verschenen.



2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken dat de zaak van [verzoekster] tegen de uitvoeringscommissie zou worden aangehouden tot 12 januari 2022, zodat partijen konden onderzoeken of zij, samen met de daarbij betrokken belanghebbenden, in onderling overleg tot een oplossing van het geschil konden komen. Gelet op de samenhang tussen de zaak van [verzoekster] en de zaak van de erven [X en Y] , heeft de rechtbank bepaald dat ook laatstgenoemde zaak tot 12 januari 2022 zou worden aangehouden.



2.4.
Op 11 januari 2022 hebben [verzoekster] en de uitvoeringscommissie de rechtbank afzonderlijk van elkaar geïnformeerd over de uitkomst van hun overleg.



2.5.
Vervolgens is in beide zaken beschikking bepaald.





3De feiten

3.1.
Het op 13 februari 2019 door de uitvoeringscommissie vastgesteld ontwerpruilplan voor het blok heeft ter inzage gelegen van 28 mei 2019 tot en met 8 juli 2019.


3.2.
Tegen het ontwerpruilplan hebben [verzoekster] , de erven [X] en de erven [Y] allemaal, afzonderlijk van elkaar en overeenkomstig het bepaalde in afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een zienswijze ingediend.


3.3.

[verzoekster] is door de uitvoeringscommissie over haar zienswijze gehoord.



3.4.
De uitvoeringscommissie heeft bij besluit van 15 april 2021 het ruilplan vastgesteld. Hierbij heeft zij de zienswijze van de erven [Y] ongegrond verklaard.
De zienswijze van de erven [X] is op één onderdeel gegrond en voor het overige ongegrond verklaard. De toedeling voor de erven [X] is hierdoor gewijzigd. Aan hen is in plaats van perceel N 1245 perceel N 1574 toegedeeld.
De zienswijze van [verzoekster] is deels gegrond, deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard. Met betrekking tot de gegrondverklaring heeft de uitvoeringscommissie in het besluit ruilplan aangegeven dat [verzoekster] meer is onderbedeeld dan volgens de uitgangspunten is toegestaan, maar dat dit wordt gecompenseerd door de overbedeling aan de erven [X en Y] . Verder heeft de uitvoeringscommissie aangegeven dat de toedeling van de erven [X] vanwege het ontbreken van een ontsluiting naar de openbare weg bij perceel N 1245 is gewijzigd zoals voormeld (door toedeling van perceel N 1574).



3.5.
Het ruilplan heeft van 10 mei 2021 tot en met 21 juni 2021 ter inzage gelegen.



3.6.
Tegen het besluit tot vaststelling van het ruilplan hebben [verzoekster] en de erven [X en Y] bij een op respectievelijk 16 juni 2021 en 21 juni 2021 door de rechtbank ontvangen verzoekschrift tijdig beroep ingesteld op grond van artikel 69 van de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg).



3.7.
De heer [G] , bodemdeskundige bij de provincie, heeft de maisgeschiktheid van de door [verzoekster] en de erven [X en Y] ingebrachte en toegedeelde percelen beoordeeld. De percelen die ongewijzigd zijn toegedeeld zijn hierbij buiten beschouwing gelaten. In zijn rapport schrijft [G] onder andere:


“De kwaliteit van de toedeling is duidelijk minder maisgeschikt dan die van de ingebrachte percelen. (…)



Toedeling VLH00L1057
(…):


Vanwege de zwaarte van het kleidek, de onderliggende veegrond en grondwatertrap IIa (…) is maisteelt hier niet mogelijk. Dit is uitwisselbaar met de inbreng ZSS 00 18, 19 en 89 (…). Is voor een derde overigens zandgrond, het gedeelte aan de weg, waar maisteelt wel mogelijk is, maar het is niet zinvol de teelt op dit perceel te splitsen. (…)



Toedeling VLH001535


(…) Maisteelt is hier wel mogelijk. (…)



Toedeling VLH001535 [moet zijn: VLH00L2225, toevoeging rechtbank]:

Op VLH00L2225 is sprake van een sterk aflopend maaiveld. Op circa 2/3 van het perceel ligt het maaiveld lager en er komt humeus zand op veen of een veentussenlaag voor. Met een grondwatertrap IIa is maisteelt niet aan te bevelen. (…)



Inbreng VLH00L834 en 835.


Hier staat de mais op 21 juli 2021 goed te groeien. (…) Deze inbreng wil de heer [verzoekster] graag behouden. Qua vorm, afstand tot de boerderij en geschiktheid is dat volledig navolgbaar.



Toedeling VLH00L399:


Deze toedeling wordt momenteel ook voor maisteelt gebruikt. Met een wisselend groeibeeld, deels ook door de schaduwwerking. (…) Teelt van mais is mogelijk, maar geeft door het schralere en minder leemhoudende zand een lagere opbrengst dan de inbreng, en geeft hogere bewerkingskosten vanwege de vorm.



3) Conclusie


Uit het veldbezoek en de bureaustudie blijkt dat alle bodemkundige basisgegevens betreffende inbreng en toedeling overeen komen met de werkelijkheid. De inbreng VLH00L834 en 835 is zeer mais geschikt met een gunstige vorm. De inbreng die op grote afstand ligt is niet maisgeschikt. In de toedeling zijn de percelen VLH00L1535 (…) en VHL00L399 (…) maisgeschikt. (…) Perceel VHL00L1535 heeft vooraan de weg een natter gedeelte waar met drainage wat aan is te doen. (…).


Op VLH00L2225 is een deel van de kavel (en daardoor de gehele kavel) niet maisgeschikt. Via kavelaanvaardingswerken kan dit wel maisgeschikter worden gemaakt via ophoging. (…)



De toedeling kan met kavelaanvaardingswerk wel doorgang vinden en past goed in het melkveebedrijf. (…)”






4Het geding in beroep
De beroepsgronden van [verzoekster]

4.1.
Het beroep van [verzoekster] richt zich in de eerste plaats tegen het verlies van de percelen (voorheen bekend als) L 834 en L 835. [verzoekster] heeft aangegeven dat zij deze percelen vanwege de gunstige ligging tegenover de huiskavel, gunstige vorm en geschiktheid om hier mais op te telen graag wil behouden. Volgens [verzoekster] is de toedeling van deze percelen aan [belanghebbende] , die een agrarisch bedrijf heeft ver buiten dit gebied, in strijd met de uitgangspunten van de ruilverkaveling. Er zijn bovendien voldoende alternatieven voor toedeling aan [belanghebbende] , zoals de door de provincie Overijssel aangekochte gronden, aldus [verzoekster] .
Verder richt het beroep van [verzoekster] zich tegen de toedeling van perceel L 399 (voorheen N 1482). Volgens [verzoekster] is dit driehoekige perceel vanwege de schuine zijdes in mindere mate goed te bewerken. Dat kost veel tijd en leidt tot hogere kosten bij de inschakeling van de loonwerker. Bovendien geeft de forse bomenrij die op het perceel aanwezig is veel teeltverlies. De beteelbare oppervlakte is te klein. [verzoekster] wil dit perceel er wel (extra) bij nemen voor de teelt van gras, maar alleen als voornoemde percelen L 834 en L 835 weer terugkomen in de toedeling. Als dat niet gebeurt, moet op dit perceel mais geteeld worden en dat gaat niet. Er is in dat geval minder maisgeschikte grond toegedeeld dan is ingebracht en dat is in strijd met de Wilg, aldus [verzoekster] .


De beroepsgronden van de erven [X en Y]




4.2.
De heer Boes heeft namens de erven [X en Y] beroep ingesteld tegen de toedeling aan de erven [X en Y] . In het beroepschrift wordt verzocht de percelen L 834 en L 835 weer aan respectievelijk de erven [X] en de erven [Y] toe te delen. Deze percelen liggen tegenover de huiskavel van de latere koper ( [verzoekster] ). Dat deze percelen zijn toegedeeld aan [belanghebbende] is volgens de erven [X en Y] onbegrijpelijk.


Het standpunt van de uitvoeringscommissie




4.3.
De uitvoeringscommissie heeft zich in haar verweerschrift allereerst op het standpunt gesteld dat de erven [X en Y] niet-ontvankelijk zijn in hun beroep. Volgens de uitvoeringscommissie hebben de erven [X en Y] geen procesbelang, omdat zij de percelen die onderwerp van hun beroep zijn (L 834 en L 835) na de peildatum hebben verkocht aan [verzoekster] . En bij de toedeling is - conform het verzoek van zowel [verzoekster] als de erven [X en Y] - rekening gehouden met de belangen van [verzoekster] . In de ruilakte komen de percelen op naam van [verzoekster] en [verzoekster] betaalt voor de overbedeling, aldus de uitvoeringscommissie.



4.4.
Met betrekking tot het beroep van [verzoekster] heeft de uitvoeringscommissie verder het volgende aangevoerd. Het beroep van [verzoekster] met betrekking tot het verlies van de percelen L 834 en L 835 moet ongegrond worden verklaard. [verzoekster] kijkt ten onrechte op perceelniveau naar de toedeling. Zij heeft echter vanwege huiskavelvergroting en afstandsverkorting grote voordelen van de verkaveling. De toegedeelde percelen liggen bovendien direct tegenover haar bedrijf. Aan de uitgangspunten van de herverkaveling en het bepaalde in de artikelen 52 en 56 Wilg is voldaan, aldus de uitvoeringscommissie. [verzoekster] kan geen aanspraak maken op (verdere) overbedeling. Dat is in strijd met artikel 52 lid 4 van de Wilg. Volgens de uitvoeringscommissie is er dan ook geen aanleiding om de door de provincie verworven percelen in onderhavig geval in te zetten als ruilgrond. Met betrekking tot perceel L 399 heeft de uitvoeringscommissie zich op het standpunt gesteld dat [verzoekster] niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De kavelvorm en aanwezigheid van bomen zijn aspecten die thuishoren in de Lijst der Geldelijke Regelingen (hierna: LGR) en niet in de beroepsprocedure, aldus de uitvoeringscommissie.
Tot slot heeft de uitvoeringscommissie aangevoerd dat uit het rapport van [G] blijkt dat de hoeveelheid maisgeschikte grond in de toedeling groter is dan in de inbreng.





5De beoordeling
Ontwikkelingen na aanhouding

5.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is bepaald dat de zaak van [verzoekster] tegen de uitvoeringscommissie zou worden aangehouden tot 12 januari 2022, zodat partijen konden onderzoeken of zij, samen met de daarbij betrokken belanghebbenden, in onderling overleg tot een oplossing van hun geschil konden komen. Hierdoor is ook de zaak van de erven [X en Y] tegen de uitvoeringscommissie aangehouden.



5.2.
Op 11 januari 2022 hebben zowel [verzoekster] als de uitvoeringscommissie de rechtbank geïnformeerd over de uitkomst van hun overleg. Zij hebben de rechtbank laten weten dat [belanghebbende] de aan hem aangeboden percelen niet als goed alternatief beschouwt. Hierdoor is er geen akkoord bereikt voor een alternatieve toedeling.



5.3.
Verder heeft [verzoekster] in haar brief (nogmaals) aangegeven dat uit het rapport van [G] volgt dat er meer maisgeschikte grond is ingebracht dan aan haar is toegedeeld. De toegedeelde percelen zijn pas na uitvoerige werkzaamheden (drainage en ophoging) voor de teelt van mais geschikt en de uitvoeringscommissie heeft aangegeven dat zij bezwaar heeft tegen het ophogen van de grond, aldus [verzoekster] . [verzoekster] houdt daarom primair vast aan hetgeen zij in haar beroepschrift heeft aangevoerd, namelijk dat de percelen L 834 en L 835 alsnog aan haar toegedeeld moeten worden. Subsidiair heeft [verzoekster] , in aanvulling op haar beroepschrift, verzocht om toedeling van perceel N 1622 van de provincie.



5.4.
De uitvoeringscommissie heeft in haar schrijven aangegeven dat zij bij haar standpunt zoals ingenomen in het verweerschrift blijft. Zij benadrukt dat zij niet vrijelijk kan beschikken over de gronden die door de provincie zijn aangekocht ten behoeve van de ontwikkelopgave N2000. Perceel N 1622 is bovendien wellicht nog nodig voor een ander gegrond beroep, aldus de uitvoeringscommissie. Tot slot heeft de uitvoeringscommissie aangevoerd dat [belanghebbende] maisgeschikte grond inbrengt en dat er daarom conform artikel 52 Wilg ook maisgeschikte grond aan hem dient te worden toegedeeld.



5.5.
Omdat partijen niet in onderling overleg tot een oplossing van hun geschil zijn gekomen, zal de rechtbank uitspraak doen. De rechtbank zal daarbij ook betrekken wat partijen in hun brieven na de aanhouding hebben aangevoerd.


Ontvankelijkheid van de erven [X en Y]




5.6.
De eerste vraag die partijen in de zaak van de erven [X en Y] verdeeld houdt, is of de erven [X en Y] ontvankelijk zijn in hun beroep. De rechtbank overweegt als volgt.



5.7.
Uit artikel 48 Wilg volgt dat het ruilplan een lijst van rechthebbenden en een plan van toedeling bevat. De lijst van rechthebbenden is gebaseerd op de kadastrale situatie op de peildatum. In het geval van onderhavige ruilverkaveling is de peildatum vastgesteld op 1 september 2014. Op die datum waren de percelen L 834 en L 835 nog in eigendom van respectievelijk de erven [X] en de erven [Y] . Pas na de peildatum zijn deze percelen verkocht aan [verzoekster] . Hierdoor zijn de erven [X en Y] formeel gezien nog steeds betrokken bij het ruilplan en zijn zij op grond van artikel 46 Wilg als belanghebbende aan te merken.



5.8.
Dit neemt echter niet weg dat het, om procesbelang aan te kunnen nemen in beroep, volgens vaste rechtspraak vereist is dat de verzoekende partij een concreet belang heeft bij het voeren van de beroepsprocedure. De verzoekende partij moet met haar verzoek daadwerkelijk haar doel kunnen bereiken en dit doel moet voor de belanghebbende feitelijke betekenis hebben. De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is. Uit de stukken en uit het feit dat de erven [X en Y] [verzoekster] hebben gemachtigd om namens hen op te treden, komt namelijk duidelijk naar voren dat de erven [X en Y] geen zelfstandig belang hebben bij deze beroepsprocedure, maar dat zij ten aanzien van de door hen ingebrachte percelen L 834 en L 835 met hun beroep willen opkomen voor de belangen van [verzoekster] . Zij willen hetzelfde als [verzoekster] , namelijk dat deze percelen uiteindelijk alsnog (via toedeling aan de erven [X en Y] ) ten goede komen aan [verzoekster] . Daarbij komt dat de uitvoeringscommissie onweersproken gesteld heeft dat de percelen in de ruilakte op naam komen van [verzoekster] en dat [verzoekster] voor de overbedeling betaalt.



5.9.
Omdat de erven [X en Y] naar het oordeel van de rechtbank geen procesbelang hebben, zullen zij in beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. De erven [X en Y] delen ten aanzien van hun percelen in deze beroepsprocedure in hoe het [verzoekster] vergaat.


Toedeling aan [verzoekster]




5.10.

[verzoekster] komt in beroep op drie punten op tegen haar toedeling. Zij stelt dat 1) er minder maisgeschikte grond aan haar is toegekend dan door haar is ingebracht; 2) de percelen L 834 en L 835 ten onrechte niet aan haar zijn toegedeeld; en 3) het aan haar toegekende perceel L 399 niet geschikt is om mais op te telen, dat dit perceel vanwege haar vorm minder goed te bewerken is en dat de op dit perceel aanwezige bomenrij voor teeltverlies zorgt.



5.11.
De rechtbank stelt voorop dat er bij de beoordeling van het ruilplan een vergelijking wordt gemaakt tussen de inbreng en toedeling als geheel, waarbij onder andere het bepaalde in de artikelen 52 en 56 Wilg en de voor de herverkaveling geldende uitgangspunten in acht dienen te worden genomen. Daarbij staat ter toetsing of het bestreden besluit in rechte stand kan houden en dus of de uitvoeringscommissie bij het opstellen van het ruilplan zich heeft gehouden aan de ter zake geldende regels en uitgangspunten en of zij in redelijkheid heeft kunnen komen tot de afweging die zij bij het ruilplanbesluit heeft gemaakt.



5.12.
Hierna zal de rechtbank de drie beroepsgronden van [verzoekster] beoordelen.


Maisgeschikte oppervlakte




5.13.
Met betrekking tot de maisgeschikte oppervlakte overweegt de rechtbank als volgt.


5.14.
Op grond van de artikelen 52, 53 en 56 Wilg heeft als uitgangspunt te gelden dat iedere rechthebbende recht heeft op toedeling van een gelijke oppervlakte van dezelfde hoedanigheid en gebruiksbestemming als door haar is ingebracht. Onder rechthebbende wordt zowel een eigenaar als een pachter verstaan. [verzoekster] kan hierdoor in beginsel aanspraak maken op toedeling van evenveel maisgeschikte oppervlakte als door haar is ingebracht.



5.15.

[G] heeft de maisgeschiktheid van de door [verzoekster] en de erven [X en Y] ingebrachte en toegedeelde percelen beoordeeld. De percelen die ongewijzigd zijn toegedeeld zijn hierbij buiten beschouwing gelaten. Partijen hebben het rapport van [G] niet betwist. De rechtbank zal daarom van de informatie uit het rapport uitgaan.



5.16.
Uit het rapport van [G] volgt dat van de ingebrachte percelen alleen de percelen L 834 en L 835 maisgeschikt zijn. Deze percelen hebben een oppervlakte van 3.89.30 ha. Verder volgt uit het rapport dat de toedeling aan [verzoekster] wat betreft de maisgeschikte oppervlakte volgens [G] met kavelaanvaardingswerk wel doorgang kan vinden en dat dit goed binnen het melkveebedrijf van [verzoekster] past. [G] komt tot de conclusie dat, na het uitvoeren van kavelaanvaardingswerken, de toegedeelde percelen L 1535 (thans N 1254) en L 399 (thans N 1482) geschikt zijn voor de teelt van mais.



5.17.
De uitvoeringscommissie heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dat bij perceel L 1535 in het kader van kavelaanvaardingswerken drie drains worden geplaatst, zodat het perceel minder nat is. Ook heeft zij toegezegd dat er bij perceel L 399 voor een beregeningsmogelijkheid zal worden gezorgd.



5.18.
De rechtbank stelt vast dat kavelaanvaardingswerken in beginsel geen onderdeel van het plan van toedeling zijn. Dit is echter anders als het gaat om kavelaanvaardingswerken die bepalend zijn voor de vraag of de toedeling uit kwalitatief oogpunt (qua aard, hoedanigheid en gebruiksbestemming) vergelijkbaar kan worden geacht met de inbreng. En die situatie doet zich in onderhavig geval voor. Vast staat immers dat er zonder de toegezegde kavelaanvaardingswerken geen sprake is van evenveel ingebrachte als toegedeelde maisgeschikte oppervlakte, maar met de toegezegde werken wel. Tussen partijen is immers niet in geschil dat de percelen L 1535 (thans N 1254) en L 399 (thans N 1482) hierna wél geschikt zijn voor de teelt van mais. De maisgeschikte oppervlakte van de aan [verzoekster] toegedeelde percelen komt hiermee op 4.58.92 ha. Dat is meer dan de door haar ingebrachte maisgeschikte oppervlakte van 3.89.30 ha. Van strijd met het bepaalde in de artikelen 52, 53 en 56 Wilg is dan ook geen sprake. Het beroep van [verzoekster] zal op dit onderdeel ongegrond worden verklaard. De rechtbank zal in haar beslissing een bepaling opnemen over de door de uitvoeringscommissie toegezegde aanvaardingswerken.



5.19.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog als volgt. Uit het rapport van [G] komt naar voren dat één van de aan [verzoekster] toegedeelde percelen pas na ophoging maisgeschikt is. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de uitvoeringscommissie aangegeven dat zij hiertoe niet bereid is.



5.20.
Indien en voor zover [verzoekster] zich op het standpunt heeft willen stellen dat de toedeling qua maisgeschikte oppervlakte hierdoor niet volstaat, geldt dat zij hierin niet kan worden gevolgd. Ophoging ziet namelijk op de maisgeschiktheid van perceel L 2225 (thans N 1553). De uitvoeringscommissie heeft terecht aangevoerd dat de maisgeschikte oppervlakte ook zonder dit perceel tenminste gelijk is aan de inbreng. Dat volgt immers al uit het hiervoor overwogene. Wellicht is er bij [verzoekster] verwarring ontstaan doordat [G] in één van de onderstreepte kopjes in zijn rapport een onjuist perceelnummer heeft vermeldt. Hier staat namelijk twee keer perceel VLH005135, maar dat had ook één keer perceel L 2225 moeten zijn (zie ook r.o. 3.7). Dat dit een verschrijving in het rapport betreft blijkt onder meer uit wat [G] ten aanzien van dit perceel zowel onder het betreffende kopje als in de conclusie heeft overwogen.


Percelen L 834 en L 835




5.21.

[verzoekster] komt in haar beroep verder op tegen het niet aan haar toedelen van de percelen L 834 en L 835. Die percelen zijn aan de overzijde van de weg gelegen, tegenover de huiskavel van [verzoekster] . [verzoekster] ziet in het niet aan haar toedelen in de eerste plaats strijd met de uitgangspunten voor de herverkaveling en met name van het uitgangspunt van concentratie van verspreid gelegen grondgebruik bij de bedrijfsgebouwen.



5.22.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dit argument niet slagen. De uitvoeringscommissie heeft terecht naar voren gebracht dat de betreffende gronden aan de overzijde van de openbare weg geen bedrijfskavel vormen in juridische zin, maar veldkavels. Met het opnieuw toedelen hiervan aan [verzoekster] wordt aan genoemd uitgangspunt dan ook geen invulling gegeven. Met toedeling van gronden aansluitend aan de bedrijfskavel is dat daarentegen wel het geval. En het staat vast dat er bij [verzoekster] in de nieuwe situatie sprake is van een huiskavelvergroting van 26%. In zoverre is aan haar wens tot concentratie dus wel degelijk voldaan.



5.23.
Verder heeft [verzoekster] aangevoerd dat het onlogisch, onredelijk en in strijd met het beleid van de uitvoeringscommissie is dat de percelen L 834 en L 835 aan een agrarisch bedrijf, dat ver buiten dit gebied actief is, worden toegedeeld.



5.24.
De rechtbank is van oordeel dat ook deze stelling geen hout snijdt. Weliswaar liggen voornoemde percelen dicht bij de bedrijfskavel van [verzoekster] en niet in de buurt van het bedrijf van [belanghebbende] dat buiten het blok ligt, maar dat neemt niet weg dat [belanghebbende] percelen in het blok heeft ingebracht en dat er daarom ook percelen in dit blok aan hem moeten worden toegedeeld. En met betrekking tot die toedeling aan [belanghebbende] heeft de uitvoeringscommissie tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij in het gebied waar de door [belanghebbende] ingebrachte percelen liggen ‘helemaal klem zat met ruilgronden’. In dit gebied is er namelijk sprake van gronden die binnen en buiten natura 2000 gebied liggen. De inbrengpercelen van [belanghebbende] zijn akkerbouwgeschikt en liggen buiten natura 2000 gebied. De beschikbare ruilgronden liggen binnen natura 2000 gebied. De regel is dat er zonder toestemming van [belanghebbende] geen gronden van binnen natura 2000 gebied aan hem kunnen worden toegedeeld. Dit zorgt ervoor, zo begrijpt de rechtbank het standpunt van de uitvoeringscommissie, dat er minder mogelijkheden voor de toedeling aan [belanghebbende] waren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verzoekster] tegen deze feiten onvoldoende ingebracht. Bovendien volgt uit de reactie van [belanghebbende] , die als bijlage bij de brief van de uitvoeringscommissie van 11 januari 2022 is gevoegd, ook dat [belanghebbende] niet met toedeling van gronden die binnen natura 2000 gebied liggen akkoord gaat.



5.25.
Verder overweegt de rechtbank dat [verzoekster] door het verlies van de percelen L 834 en L 835 percelen van een bepaalde kwaliteit kwijtraakt en dat uit het rapport van [G] volgt dat het begrijpelijk is dat het ‘qua vorm, afstand tot de boerderij en geschiktheid volledig navolgbaar is dat [verzoekster] deze graag wil behouden’, maar zoals gezegd gaat het in beroep slechts om de vraag of de toedeling in zijn geheel voldoet. En dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval. Bij een vergelijking van de verkavelingssituatie bij inbreng en toedeling van [verzoekster] moet worden vastgesteld dat er bij [verzoekster] , naast de al genoemde huiskavelvergroting sprake is van concentratie wat betreft de ligging van de veldkavels ten opzichte van de bedrijfskavel. In de inbrengsituatie lag een veldkavel van [verzoekster] nog op ongeveer 4,5 km afstand van haar bedrijf en in de toedeling liggen de veldkavels allemaal in elkaars nabijheid. Hierdoor is er een aanmerkelijke afstandverkorting gerealiseerd. Dat de toegedeelde kavels niet allemaal op elkaar aansluiten en (daardoor) kleiner zijn dan de inbreng, staat ook niet aan toedeling in de weg. Gelet op de verbetering voor [verzoekster] kan het belang om een grotere veldkavel toegedeeld te krijgen van minder gewicht worden geacht. Bovendien liggen de toegedeelde kavels dicht bij elkaar zodat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom deze niet efficiënt zouden kunnen worden bewerkt.



5.26.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat niet vast is komen te staan dat de uitvoeringscommissie op grond van de uitgangspunten van de herverkaveling en de belangenafweging zoals deze door haar is toegepast, bij de toedeling aan [verzoekster] en [belanghebbende] niet tot de vastgestelde toedeling had kunnen komen. Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de percelen L 834 en L 835 alsnog aan [verzoekster] toe te delen. Het beroep van [verzoekster] is op dit onderdeel ongegrond. Daarbij wordt opgemerkt dat, voor zover er kwaliteitsverschil is tussen inbreng en toedeling, dat verschil zal worden verrekend bij de LGR.


Perceel L 399




5.27.
Tot slot richt het beroep van [verzoekster] zich tegen toedeling van perceel L 399. Naast hetgeen hiervoor al aan de orde is gekomen over onder andere de maisgeschiktheid van dit perceel, stelt [verzoekster] dat dit perceel vanwege haar vorm minder goed te bewerken is en dat de bomenrij voor teeltverlies zorgt. De rechtbank overweegt als volgt.



5.28.
De omstandigheid dat er sprake is van schaduwwerking wat (mogelijk) leidt tot teeltverlies doordat er op dit toegedeelde perceel bomen staan, terwijl dat niet het geval is bij de inbreng, staat niet aan toedeling in de weg. Bij de kavelaanvaarding kan worden beoordeeld of er aanleiding is om de bomen te rooien, zodat het perceel beter te bewerken is. Deze kavelaanvaarding vormt echter geen onderdeel van het plan van toedeling. Ingeval de bomen niet gerooid mogen worden, kan de eventuele schade als gevolg van de aanwezigheid van bomen aan de orde worden gesteld bij de LGR. Het beroep van [verzoekster] zal op dit punt dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.



5.29.
Ook de vorm van dit perceel staat niet aan toedeling in de weg. Weliswaar volgt uit het rapport van [G] dat dit perceel hogere bewerkingskosten geeft vanwege haar vorm,
maar ook dat is iets wat bij de LGR aan de orde kan worden gesteld, zodat [verzoekster] ook in zoverre niet-ontvankelijk is in haar beroep. Bovendien is gesteld noch gebleken dat deze kavel in zijn geheel niet doelmatig te bewerken is en/of dat het gaat om een perceel dat landbouwkundig gezien niet acceptabel is. Dat er sprake is van strijd met dit uitgangspunt van de herverkaveling is dan ook niet vast komen te staan.




Conclusie over de toedeling aan [verzoekster]




5.30.
De slotsom van het hiervoor overwogene is dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Er bestaat geen aanleiding voor aanpassing van het ruilplan. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen reden om door de provincie verkregen ruilgronden in te zetten om tot een oplossing van onderhavig geschil te komen. Zowel het primair als subsidiair door [verzoekster] gevorderde zal worden afgewezen. Het beroep van [verzoekster] zal voor wat betreft de vorm en schaduwwerking van perceel L 399 niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond worden verklaard.


Proceskosten




5.31.
Omdat de erven [X en Y] niet-ontvankelijk worden verklaard, zullen zij in hun zaak in de proceskosten worden veroordeeld. Die kosten worden aan de zijde van de uitvoeringscommissie tot op heden begroot op € 667,00 aan betaald griffierecht.



5.32.
Ten aanzien van de proceskosten in de zaak van [verzoekster] overweegt de rechtbank als volgt. De uitvoeringscommissie heeft pas tijdens de mondelinge behandeling voor het eerst expliciet toegezegd dat er kavelaanvaardingswerken zullen plaatsvinden. Mede door die toezegging volstaat de toedeling aan [verzoekster] en wordt haar beroep in het geheel ongegrond verklaard. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat de proceskosten in die procedure worden gecompenseerd. Dat betekent dat partijen ieder hun eigen kosten moeten dragen.





6De beslissing
in de zaak C/08/267705/ HA RK 21-81(de erven [X en Y] tegen de uitvoeringscommissie)


6.1.
verklaart de erven [X en Y] niet-ontvankelijk in hun beroep,



6.2.
veroordeelt de erven [X en Y] in de proceskosten, aan de zijde van de uitvoeringscommissie tot op heden begroot op € 667,00,


in de zaak C/08/267646 / HA RK 21-75 ( [verzoekster] tegen de uitvoeringscommissie)




6.3.
verklaart het beroep van [verzoekster] wat betreft de vorm en schaduwwerking van perceel L 399 (thans N 1482) niet-ontvankelijk,



6.4.
verklaart het beroep van [verzoekster] voor het overige ongegrond,



6.5.
verstaat dat de uitvoeringscommissie met betrekking tot de kavels L 1535 (thans N 1254) en L 399 (thans N 1482) de door haar toegezegde kavelaanvaardingswerken in overleg met [verzoekster] , en op haar kosten, uitvoert, dan wel [verzoekster] daarvoor een reële vergoeding toekent indien deze die werken zelf zal uitvoeren,



6.6.
compenseert de kosten van deze procedure, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mr. H. Bottenberg – van Ommeren, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2022. (EB)




Rechtsmiddelverwijzing

Tegen deze beschikking staat voor de belanghebbenden, waaronder verzoeker, die voor de rechtbank zijn verschenen en voor de uitvoeringscommissie beroep in cassatie open bij de Hoge Raad te ’s-Gravenhage overeenkomstig de artikelen 426 tot en met 429 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het beroep in cassatie moet worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. Het beroep wordt aangebracht bij een door een advocaat bij de Hoge Raad getekend verzoekschrift en ingediend bij de griffie van de Hoge Raad.
Link naar deze uitspraak