Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:GHARL:2024:2585 
 
Datum uitspraak:16-04-2024
Datum gepubliceerd:26-04-2024
Instantie:Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Zaaknummers:200.336.380
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad.
Trefwoorden:pachtkamer
 
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN


locatie Arnhem, afdeling civiel

zaaknummer gerechtshof 200.336.380
zaaknummer rechtbank Limburg 10615020


arrest in het incident van 16 april 2024


in de zaak van



[appellant]


die woont in [woonplaats 1] , gemeente [gemeente]
die hoger beroep heeft ingesteld en het incident heeft opgeworpen
en bij de rechtbank optrad als gedaagde partij
hierna: [appellant]
advocaat: mr. J.P. de Man

tegen



[geïntimeerde]


die woont in [woonplaats 2] , gemeente [gemeente]
die bij de rechtbank optrad als eisende partij
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. J.C.M. Jochemsen-Vernooij





1Het verloop van de procedure in hoger beroep


[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de pachtkamer in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond (hierna: de pachtkamer), op 6 december 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:


de dagvaarding in hoger beroep


de akte met de incidentele vordering


de memorie van antwoord in het incident







2De kern van de zaak


2.1.
In januari 2017 hebben partijen een contract opgesteld voor het samen telen van rabarber.



2.2.
De pachtkamer heeft in een vonnis van 14 juli 2021 geoordeeld dat de afspraken tussen partijen, zoals vastgelegd in hun contract, zijn te kwalificeren als een reguliere pachtovereenkomst. Verder heeft de pachtkamer geoordeeld dat [appellant] aan [geïntimeerde] de schade moet vergoeden die het gevolg is van het feit dat [appellant] de verpachte grond niet (geheel) vrijelijk ter beschikking heeft gesteld. [appellant] is veroordeeld tot voldoening van die schade, waarbij naar de schadestaatprocedure is verwezen. De tegenvordering van [appellant] tot ontbinding van de overeenkomst is toen afgewezen.


2.3.
In hoger beroep heeft het pachthof in het arrest van 29 november 2022 het vonnis van de pachtkamer gedeeltelijk vernietigd, met uitzondering van de veroordeling tot schadevergoeding en de proceskostenveroordeling. Omdat het contract niet door partijen was ondertekend, heeft het hof de reguliere pachtovereenkomst tussen partijen schriftelijk vastgelegd met ingang van 1 januari 2017. Vanwege een wijziging in de percelen heeft het hof (gedeeltelijk) met ingang van 1 januari 2018 de reguliere pachtwijzigingsovereenkomst schriftelijk vastgesteld.



2.4.

[geïntimeerde] is vervolgens deze schadestaatprocedure gestart en heeft bij de pachtkamer betaling gevorderd van schadevergoeding en buitengerechtelijke incassokosten. Vooruitlopend op toewijzing van de hoofdvordering heeft [geïntimeerde] als voorlopige voorziening in de zin van artikel 223 Rv een voorschot op de schadevergoeding gevorderd.



2.5.
De pachtkamer heeft in het vonnis van 6 december 2023 een voorlopige schatting gemaakt van de geleden inkomensschade, waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld om zich daarover bij akte uit te laten. Ten aanzien van de spuitschade heeft de rechtbank geoordeeld dat een deskundige moet worden benoemd en partijen in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten. De beslissing in de hoofdprocedure is daarom aangehouden. Omdat wel voldoende aannemelijk is dat er schade is geleden, heeft de pachtkamer als voorlopige voorziening [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] een voorschot op de schadevergoeding te betalen van € 101.472,‑. Deze veroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.



2.6.
In dit incident vordert [appellant] dat het hof de tenuitvoerlegging van de toegewezen voorlopige voorziening in het bestreden vonnis schorst. [geïntimeerde] voert hiertegen verweer.






3Het oordeel van het hof


3.1.
De uitspraak tot betaling van het voorschot is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de uitspraak kan worden uitgevoerd, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. De pachtkamer heeft de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad, anders dan [geïntimeerde] meent, niet gemotiveerd. In dat geval kan het hof de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van de veroordeelde partij om de situatie te houden zoals die nu is, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de uitspraak meteen te kunnen uitvoeren. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling uitvoerbaar moet zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als omstandigheden meebrengen dat het belang van de veroordeelde partij om de bestaande situatie te houden zoals deze is totdat op het hoger beroep is beslist of zijn belang bij zekerheidstelling, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de uitspraak uit te kunnen (laten) voeren zonder de voorwaarde van zekerheidstelling.
Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de pachtkamer en kijkt voor zijn beslissing niet naar de kans van slagen van het hoger beroep. Als blijkt dat de beslissing van de pachtkamer op een duidelijke fout of vergissing (een ‘kennelijke misslag’) berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid van de uitspraak verbinden.



3.2.
Dat het bestreden vonnis berust op feitelijke en/of juridische misslagen is ook niet gebleken. Volgens [appellant] heeft de pachtkamer een aantal door hem ingediende stukken aangaande het al dan niet ter beschikking gesteld zijn aan en het gebruik van de grond door [geïntimeerde] over het hoofd gezien omdat deze onbesproken zijn gebleven in het bestreden vonnis. De vraag of de rechtbank deze stukken ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten en dat die stukken tot een ander oordeel zullen leiden, vergt een inhoudelijke beoordeling in de hoofdzaak. Daarvoor is in dit incident geen plaats. In ieder geval is de pachtkamer in de overwegingen 4.5 en volgende op het door [appellant] genoemde aspect ingegaan en kan dus niet worden uitgegaan van een kennelijke misslag in het vonnis.



3.3.
Het gaat hier om een veroordeling tot betaling van een geldsom door [appellant] aan [geïntimeerde] . Het belang van [geïntimeerde] bij de uitvoerbaarheid bij voorraad ten aanzien van die veroordeling is daarmee in beginsel gegeven. Tegenover dit belang stelt [appellant] de ingrijpende en onomkeerbare gevolgen van de executoriale verkoop van zijn roerende en onroerende zaken, waarbij hij een restitutierisico loopt. Daarnaast meent [appellant] dat sprake is van een kennelijke misslag.



3.4.
Dat [appellant] belang heeft bij de gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging is duidelijk, maar niet dat dit belang zo zwaarwegend is dat dit opweegt tegen het belang van [geïntimeerde] bij tenuitvoerlegging van het vonnis. Voor die afweging acht het hof het volgende van belang. [appellant] heeft zijn stelling dat de door [geïntimeerde] gelegde beslagen en executoriale verkoop van (on)roerende zaken vergaande gevolgen heeft, niet althans onvoldoende onderbouwd. [appellant] stelt dat hij niet over liquide middelen beschikt en dat het geërfde boerenbedrijf zijn waarborg is voor de financiering van zijn oude dag. Hij heeft echter geen (met stukken onderbouwd concreet) inzicht gegeven in zijn financiële situatie, zodat onduidelijk is wat de gevolgen zijn als hij hangende de procedure in hoger beroep het aan [geïntimeerde] toegewezen voorschot moet voldoen. Het belang van [appellant] om de financiële zekerheid voor zijn oude dag te behouden, is begrijpelijk, maar weegt niet op tegen het belang van [geïntimeerde] om het bestreden vonnis ten uitvoer te leggen, ook niet als de verkoop van (een deel van) het boerenbedrijf onomkeerbaar zal blijken te zijn. Daarbij is van belang dat de daadwerkelijke financiële positie van [appellant] onduidelijk is gebleven en niet is gebleken dat een noodtoestand zal ontstaan als (een deel van) het boerenbedrijf verkocht moeten worden.
Ook heeft [appellant] niet nader onderbouwd welke gevolgen de executoriale verkoop van zijn auto’s voor hem heeft, zodat evenmin is gebleken dat een noodtoestand zal ontstaan bij verkoop van zijn auto’s.



3.5.

[appellant] heeft verder aangevoerd dat er sprake is van een groot restitutierisico bij [geïntimeerde] . Volgens [appellant] verkeert [geïntimeerde] op de rand van een faillissement en verwijst hij naar wat [geïntimeerde] zelf in de dagvaarding van 11 juli 2023 over de omvang van de direct opeisbare verplichtingen heeft aangevoerd, te weten € 85.388 aan betalingsachterstanden in financieringen, € 110.676 aan betalingsachterstanden bij andere crediteuren en € 54.678 aan tot september 2023 te verwachten uitgaven. [appellant] heeft echter niet voldoende gemotiveerd weersproken wat [geïntimeerde] ook heeft aangevoerd, te weten dat hij voldoende verhaal biedt, mocht een veroordeling tot betaling aan hem van schadevergoeding en/of een voorschot in hoger beroep geen stand houden. [geïntimeerde] heeft in dat verband gewezen op de getaxeerde marktwaardes van zijn bedrijfsperceel en van zijn woning, waarvan de bedragen in ruime mate het nu toegewezen voorschot overstijgen. [appellant] heeft erop gewezen dat [geïntimeerde] geen inzicht heeft gegeven in de op deze onroerende zaken rustende hypotheken, die zwaar zouden zijn. Hij heeft die stelling echter niet verder onderbouwd. Dat [geïntimeerde] daarmee geen verhaal zal bieden bij een verplichting tot betaling, is daarmee in onvoldoende mate gebleken. Daarbij merkt het hof ten slotte op dat vaststaat dat [appellant] de schade van [geïntimeerde] moet vergoeden. Wanneer het hof uitgaat van het oordeel van de pachtkamer over de omvang van deze schade, weegt het belang van [geïntimeerde] bij een voorschot om, zo begrijpt het hof, zijn bedrijf te behouden zwaarder dan het mogelijke bestaande restitutierisico van [appellant] .



3.6.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het belang van [geïntimeerde] om de uitspraak uit te kunnen (laten) voeren, ook zonder de voorwaarde van zekerheidstelling, zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij schorsing. Het hof wijst de incidentele vordering af en houdt de beslissing over de kosten van het incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak.


in de hoofdzaak




3.7.
Het hof zal bepalen dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich blijkens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.






4De beslissing

Het hof:


in het incident



4.1.
wijst de vordering af;



4.2.
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot hierover bij eindarrest zal worden beslist;


in de hoofdzaak in hoger beroep




4.3.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;



4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. M.S.A. van Dam, H.L. Wattel en W.F. Boele, en de deskundige leden mr. ing. E. Oostra en ing. H.G.J.M. Janssen en, is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 april 2024.











HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.


HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688.
Link naar deze uitspraak