Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBROT:2024:3584 
 
Datum uitspraak:27-03-2024
Datum gepubliceerd:26-04-2024
Instantie:Rechtbank Rotterdam
Zaaknummers:C/10/669358 / HA ZA 23-10 C/10/669358 / HA ZA 23-10
Rechtsgebied:Burgerlijk procesrecht
Indicatie:Incident zekerheidsstelling voor proceskosten ex artikel 224 Rv, toewijzing.
Trefwoorden:san
wettelijke rente
 
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam


zaaknummer / rolnummer: C/10/669358 / HA ZA 23-1020



Vonnis in incident van 27 maart 2024


in de zaak van

1. de vennootschap naar buitenlands recht


[eiser]
,
gevestigd te Alajuela-San Carlos (Costa Rica),
2. de vennootschap naar buitenlands recht

JULESYOR INC.,
gevestigd te Panama-stad (Panama),
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. J-F. Grégoire te 's-Gravenhage,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

STAAY FOOD GROUP B.V.,
gevestigd te Papendrecht,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom te Rotterdam.


Partijen zullen hierna [eiser], Julesyor en Staay genoemd worden.





1De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:


de dagvaarding van 25 oktober 2023;


de akte inbrengen producties van [eiser] en Julesyor, met producties 1 – 7;


de incidentele conclusie tot zekerheidsstelling voor proceskosten ex artikel 224 Rv;


de conclusie van antwoord in het incident.





1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.





2Het geschil in de hoofdzaak

2.1.

[eiser] en Julesyor vorderen in de hoofdzaak bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Staay te veroordelen tot betaling van het equivalent in euro van $ 288.269,97, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf de datum van de dagvaarding, en de proceskosten met wettelijke rente.



2.2.
Aan de vorderingen hebben [eiser] en Julesyor de volgende stellingen ten grondslag gelegd. [eiser] is een teler en exporteur van fruit, Julesyor fungeert als tussenpersoon namens [eiser]. [eiser] heeft in de periode augustus 2018 t/m juli 2019 aan Staay meerdere partijen ananassen geleverd, maar Staay heeft de facturen hiervoor niet volledig betaald. Staay heeft ten onrechte een deel van de ananassen wegens kwaliteitsgebreken afgekeurd. [eiser] vordert daarom betaling van de openstaande facturen.



2.3.
Staay heeft in de hoofdzaak nog niet voor antwoord geconcludeerd.






3Het geschil in het incident

3.1.
Staay vordert in het incident dat dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Julesyor zal veroordelen om, op straffe van niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak, binnen vier weken na de datum van het vonnis ten gunste van Staay tot een bedrag van € 12.049,00 zekerheid te stellen voor de proceskosten door middel van een bankgarantie van een eersteklas Nederlandse bank volgens de meest recente versie van hetzij het Rotterdams garantieformulier hetzij het model van de Nederlandse Vereniging van Banken, met veroordeling van Julesyor in de kosten van dit incident.



3.2.
Staay voert daartoe aan dat Julesyor gevestigd is in Panama en geen woon- of gewone verblijfplaats in Nederland heeft (artikel 224 Rv).



3.3.
Julesyor refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.






4De beoordeling in het incident

4.1.
De incidentele conclusie tot zekerheidsstelling is tijdig en vóór alle weren genomen. Op grond van artikel 224 Rv is een partij zonder woon- of verblijfplaats in Nederland op vordering van de wederpartij verplicht zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zou kunnen worden. Die verplichting bestaat niet als er sprake is van één of meer van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen.



4.2.
Niet in geschil is dat Julesyor is gevestigd in Panama en geen vestigingsplaats heeft in Nederland. Niet gesteld of gebleken is dat één van de uitzonderingssituaties als bedoeld in artikel 224 lid 2 sub a tot en met d Rv zich in casu voordoet. Nu Julesyor zich daarnaast heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, zal de incidentele vordering met inachtneming van het navolgende worden toegewezen.



4.3.
Voor de berekening van de hoogte van het bedrag waarvoor zekerheid gesteld dient te worden, zal de rechtbank – gelet op de hoogte van de vordering in de hoofdzaak – in beginsel uitgaan van € 2.714,00 per punt (tarief VI). De rechtbank gaat vooralsnog uit van een procedure met als enige proceshandelingen voor Staay een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling. Dit alles is tussen partijen ook niet in geschil. Het in de berekening van Staay opgenomen bedrag voor één conclusie in dit incident wordt echter niet meegenomen, omdat de kosten voor dit incident tussen partijen zullen worden gecompenseerd (zie rechtsoverweging 4.6 hierna).



4.4.
Gelet op het voorgaande bepaalt de rechtbank de hoogte van het bedrag waarvoor zekerheid dient te worden gesteld als volgt. Voor de hoofdzaak kent de rechtbank voor de conclusie van antwoord en de mondelinge behandeling 2 punten × € 2.714,00 toe. Daarnaast is het griffierecht vastgesteld op € 5.737,00 en bedragen de nakosten € 178,00. Staay begroot de kosten van betekening op € 92,00. De rechtbank bepaalt het bedrag waarvoor genoegzame zekerheid dient te worden gesteld daarom op € 11.435,00. De rechtbank merkt hierbij op dat in het geval de proceskosten tot een hoger bedrag oplopen, Staay de mogelijkheid heeft om bij incidentele vordering om aanvullende zekerheid te verzoeken.



4.5.
Artikel 224 Rv voorziet niet in de wijze waarop zekerheid moet worden gesteld, maar in deze zaak heeft Staay specifiek verzocht om zekerheidstelling door middel van een door een eersteklas Nederlandse grootbank te stellen bankgarantie volgens de meest recente versie van hetzij het Rotterdams garantieformulier hetzij het model van de Nederlandse Vereniging van Banken. Niet gesteld of gebleken is dat het voor Julesyor onmogelijk is om op deze wijze zekerheid te stellen. Op grond van het bepaalde in artikel 6:51 lid 1 BW geldt echter dat degene die zekerheid moet stellen, de keuze heeft op welke wijze hij de zekerheid aanbiedt. Wel moet de aangeboden zekerheid zodanig zijn dat de vordering, en zo daartoe gronden zijn, de daarop vallende rente en kosten behoorlijk gedekt zijn en dat de schuldeiser daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen. Julesyor zal daarom worden veroordeeld tot het stellen van zekerheid als na te melden.



4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het incident geen van partijen als de in
het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden
gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.






5De beslissing
De rechtbank


in het incident


5.1.
veroordeelt Julesyor tot het stellen van zekerheid voor een bedrag van € 11.435,00 ten gunste van Staay voor de proceskosten in de hoofdzaak waarvan zij veroordeeld kan worden;



5.2.
bepaalt dat de zekerheid, op straffe van niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak, uiterlijk op 24 april 2024 moet zijn gesteld;



5.3.
beveelt Julesyor binnen één week na het stellen van zekerheid de rechtbank en de advocaat van Staay hiervan schriftelijk in kennis te stellen onder vermelding van de vorm waarin de zekerheid is gesteld;



5.4.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij
de eigen kosten draagt;



5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;



5.6.
wijst af het anders of meer gevorderde;


in de hoofdzaak




5.7.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 8 mei 2024 voor akte uitlating door Staay over de vraag of zekerheid is gesteld door Julesyor;



5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.


Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.
[3812/3070/3195]
Link naar deze uitspraak