Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:CBB:2024:527 
 
Datum uitspraak:19-07-2024
Datum gepubliceerd:26-07-2024
Instantie:College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zaaknummers:24/596
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Verzoek om een voorlopige voorziening. Spoedbestuursdwang, inbeslagname van 80 runderen. Verzoek om de minister op te dragen de runderen niet te verkopen totdat op het bezwaar is beslist, wordt afgewezen.
Trefwoorden:landbouw
melkvee
Wetreferenties:Wet dieren
 
Uitspraak
uitspraak












COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/596


uitspraak zonder zitting van de voorzieningenrechter van 19 juli 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen



[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2] , te [plaats]

en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
(gemachtigde: mr. A.F.D. Weken)




Procesverloop

Op 25 maart 2024 heeft de minister op het bedrijf van [naam 1] spoedbestuursdwang toegepast wegens overtreding van diverse artikelen van het Besluit houders van dieren en de Regeling dierlijke producten. De minister heeft hierbij 80 runderen toebehorend aan [naam 1] weggevoerd en in bewaring genomen.

De minister heeft dit besluit op 27 maart 2024 op schrift gesteld (bestreden besluit).


[naam 1] heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter gevraagd om te bepalen dat de minister de runderen aan hem moet teruggeven.

De voorzieningenrechter heeft op 9 juli 2024 uitspraak gedaan en het verzoek afgewezen (ECLI:NL:CBB:2024:455).


[naam 1] heeft vervolgens een nieuw verzoek om voorlopige voorziening ingediend



Overwegingen



De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting, omdat hij over voldoende informatie beschikt om tot zijn oordeel te komen. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.



[naam 1] wil dat de minister verboden wordt de in bewaring genomen runderen te verkopen voordat op het bezwaar is beslist, omdat hij daardoor onomkeerbare schade leidt.


Op 10 juli 2024 heeft de minister, naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 juli 2024, een brief aan [naam 1] gestuurd. In die brief stelt hij [naam 1] voor de laatste keer in de gelegenheid zijn dieren terug te krijgen, mits hij aan een aantal voorwaarden voldoet. [naam 1] moet een bedrag van € 151.467,50 betalen (geschatte kosten voor opvang van de dieren) en hij moet maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de huisvesting en verzorging van de runderen bij terugkeer aan de wetgeving voldoet.



4. Bij brief van 11 juli 2024 heeft [naam 1] aan de minister laten weten dat hij zijn dieren terug wil. [naam 1] betoogt dat de voorzieningenrechter in de uitspraak van 9 juli 2024 voor teruggave van de dieren alleen de voorwaarde heeft gesteld dat de stal in orde moet zijn en niet dat de opslagkosten voorafgaand aan de teruggave al moeten worden voldaan. De minister kan en mag daarom niet op voorhand verwachten dat [naam 1] de opslagkosten betaalt. Dit zal in een bodemprocedure vastgesteld moeten worden. Verder geeft [naam 1] aan dat hij momenteel werkt aan aanpassingen in de melkveestal. Voor de jongveestapel wordt gezocht naar een permanente, passende, tweede locatie. De stalinrichting van de huidige jongveestal wordt aangepast voor het houden van melkvee.
5. Bij brief van 16 juli 2024 heeft de minister [naam 1] laten weten dat hij opdracht heeft gegeven de runderen te laten verkopen. De minister wijst er daarbij op dat hij op grond van artikel 5:29, vierde lid, van de Awb bevoegd is om de teruggave van de dieren op te schorten tot het moment dat de verschuldigde kosten zijn betaald. Dat de voorzieningenrechter hierover in de uitspraak niets heeft gezegd, doet aan deze wettelijke bevoegdheid niet af. Verder wijst de minister erop dat hij op grond van artikel 5:30, eerste lid, van de Awb bevoegd is om dieren te verkopen die niet binnen 13 weken na meevoeren, kunnen worden teruggegeven. Omdat inmiddels meer dan 13 weken zijn verstreken sinds het meevoeren, de stal op dit moment nog niet aan de gestelde voorwaarden voldoet en uit niets blijkt dat [naam 1] in staat dan wel voornemens is de kosten te betalen, heeft de minister besloten over te gaan tot verkoop van de runderen. Daarbij heeft de minister er ook nog op gewezen dat de kosten inmiddels onevenredig hoog zijn en dat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat terecht spoedbestuursdwang is toegepast.
6. Bij brief van 17 juli 2024 heeft [naam 1] betoogd dat hem niet kan worden verweten dat inmiddels meer dan 13 weken zijn verstreken sinds het meevoeren van de dieren. Door de wrakingsverzoeken heeft de voorlopige voorzieningsprocedure weliswaar langer geduurd, maar hij heeft slechts gebruik gemaakt van zijn juridische mogelijkheden. Daarnaast heeft de minister de termijn voor het nemen van een beslissing op zijn bezwaar overschreden. Verder stelt [naam 1] dat de kosten per dier per dag veel te hoog zijn en dat deze naar aanleiding van de bezwaarprocedure zullen moeten worden herzien. Bovendien heeft hij nog een aanzienlijk hoger bedrag van de minister te vorderen. Verder vraagt hij zich af hoe de minister tot de conclusie is gekomen dat de stal nog niet aan de voorwaarden voldoet, nu er niemand van de NVWA langs is geweest. De NVWA kan op zo kort mogelijke termijn een uitnodiging tegemoet zien. Ten slotte voert hij aan dat de correctheid en objectiviteit van de bevindingen van de inspecteurs van de NVWA ter discussie staan. Het is dan ook zeer goed mogelijk dat het College in een bodemprocedure tot een geheel andere conclusie zal moeten komen.

7.1
De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 9 juli 2024 geoordeeld dat het bestreden besluit in bezwaar naar verwachting in stand zal kunnen blijven. In die uitspraak heeft de voorzieningenrechter overwogen dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de bevindingen van de toezichthouders. [naam 1] heeft in deze procedure geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel leiden. Dat betekent dat er nog steeds geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening vanwege gebreken in de besluitvorming.


7.2
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat er ook geen aanleiding bestaat om – in afwachting van de bezwaarprocedure – een voorlopige voorziening te treffen vanwege het belang van [naam 1] bij het voorkomen van de verkoop van de runderen. Daarbij is het volgende van belang.


7.3
Dat er inmiddels meer dan 13 weken zijn verstreken sinds het meevoeren van de dieren, is geen gevolg van de duur van de behandeling van het vorige verzoek om voorlopige voorziening of het bezwaarschrift, maar van het feit dat [naam 1] niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor teruggave van de dieren waaronder de aanpassing van de huisvesting. Het is dus niet aan de minister te wijten dat de kosten van de bewaring zijn opgelopen. [naam 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze kosten te hoog zijn vastgesteld of dat hij nog een tegenvordering heeft op de minister. [naam 1] stelt dat er momenteel gewerkt wordt aan aanpassingen van de melkveestal en dat er nog gezocht wordt naar een andere locatie voor het jongvee. Daarnaast stelt hij dat hij de NVWA binnenkort zal uitnodigen om de stal te komen bekijken. Dit geeft echter nog geen concreet zicht op voldoende verbetering van de huisvesting en de verzorging van de dieren om deze te kunnen laten terugkeren naar het bedrijf. Dat betekent dat de kosten van de bewaring nog steeds oplopen. Verder blijkt uit zijn brieven geen enkele bereidheid om kosten van bewaring te voldoen die hij op grond van artikel 5:25 van de Awb verschuldigd is. Anders dan [naam 1] meent, is de minister bevoegd om op grond van artikel 5:29, vierde lid, van de Awb de teruggave op te schorten totdat de kosten zijn betaald. Uit de uitspraak van 9 juli 2024 volgt ook niet dat hij de opvangkosten niet hoeft te betalen voorafgaand aan de teruggave van de runderen. Ten slotte heeft [naam 1] het standpunt van de minister dat de kosten inmiddels onevenredig hoog zijn in verhouding tot de waarde van de dieren niet bestreden. De voorzieningenrechter komt gelet op al het voorgaande tot de conclusie dat het belang van [naam 1] bij het behoud van inkomen en de fokwaarde van de runderen niet opweegt tegen het belang van de minister om te voorkomen dat de kosten nog verder oplopen.
8 De conclusie is dat het verzoek kennelijk ongegrond is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.




Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.


Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2024.







w.g. W.J.A.M. van Brussel w.g. A.A. Dijk


Afschrift verzonden aan partijen op:
Link naar deze uitspraak