Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBOVE:2024:3970 
 
Datum uitspraak:25-07-2024
Datum gepubliceerd:26-07-2024
Instantie:Rechtbank Overijssel
Zaaknummers:ak_23_2523
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Het college van burgemeester en wethouders van Zwolle heeft een verkeersbesluit genomen, waarbij de uitzondering voor het gebruik van het brom-/fietspad voor landbouwverkeer aan de Scholtensteeg wordt opgeheven. De rechtbank volgt het college in het standpunt dat het sluipverkeer onwenselijk is, maar is van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat het rijden met landbouwvoertuigen op de Scholtensteeg op zichzelf tot onacceptabele verkeersonveiligheid leidt. De rechtbank draagt het college daarom op om dit nader te motiveren. Ook moet het college nader motiveren waarom alternatieve oplossingen niet geschikt zijn.
Trefwoorden:landbouw
landbouwgrond
 
Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2523

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen



[eiser 1] , [eiser 2] en [eiseres] B.V. uit [plaats] , eisers

en



het college van burgemeester en wethouders van Zwolle
(gemachtigde: mr. S. Raab).




Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het verkeersbesluit van het college, dat inhoudt dat de uitzondering voor het gebruik van een brom-/fietspad voor landbouwverkeer wordt opgeheven.


1.1.
Met het bestreden besluit van 23 oktober 2023 op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven.



1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.



1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigde van het college.





Totstandkoming van het besluit

2. In 2008 is de Scholtensteeg, ten hoogte van de spoorwegovergang, ingericht als verplicht brom-/fietspad met een fysieke afsluiting. In 2009 is deze fysieke afsluiting verdwenen.

3. Het college heeft op 5 oktober 2015 een verkeersbesluit genomen. Hierbij is onder meer besloten de Scholtensteeg ten hoogte van de spoorwegovergang (weer) fysiek af te sluiten voor motorvoertuigen door het plaatsen van paaltjes in het wegdek en het afgesloten gedeelte aan te wijzen als verplicht brom-/fietspad.

4. In 2020 zijn de paaltjes in het wegdek vervangen door betonblokken.

5. In 2022 is het onderbord “uitgezonderd landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines” geplaatst onder het verkeersbord “verplicht brom-/fietspad”. Hiervoor is geen verkeersbesluit genomen.

6. Het college heeft op 8 mei 2023 een verkeersbesluit (primair besluit) genomen. Hierbij is besloten om het onderbord “uitgezonderd landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines” te verwijderen en daarmee de uitzondering voor deze categorie voertuigen op te heffen. De aanleiding hiervoor was dat er verschillende meldingen waren dat regelmatig ander verkeer dan toegestaan gebruik maakt van dit gedeelte van de Scholtensteeg. Ter ondersteuning van de maatregel van het verwijderen van het onderbord, zullen afsluitpalen worden geplaatst die enkel door de wegbeheerder en hulpdiensten verwijderd kunnen worden.

7. Eisers zijn gezamenlijk eigenaar van twee percelen landbouwgrond aan de [adres] en hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.

8. Het college heeft het bezwaar van eisers met het bestreden besluit van 23 oktober 2023 ongegrond verklaard.




Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank beoordeelt de opheffing van de uitzondering voor het gebruik van het brom-/fietspad aan de Scholtensteeg voor landbouwverkeer. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.

10. Eisers voeren aan dat het verkeersbesluit voor hen onevenredige gevolgen heeft. Volgens eisers zijn er minder vergaande alternatieven om het doel – het tegengaan van sluipverkeer – te bereiken, zoals een verwijderbare of verzinkbare paal. Verder vinden eisers het opmerkelijk dat het college stelt dat het wenselijk is dat er zo min mogelijk vermenging plaatsvindt tussen het fietsverkeer en gemotoriseerd verkeer, terwijl er ruim 100 woningen zullen worden gebouwd aan de Scholtensteeg en dit zal leiden tot een toename van gemotoriseerd verkeer op de Scholtensteeg. Ook stellen eisers dat de schade die zij als gevolg van het verkeersbesluit lijden groter is dan waar het college vanuit gaat. Door het verkeersbesluit zullen zij (ruim) 500 minuten per jaar moeten omrijden. Tot slot benadrukken eisers dat de alternatieve route niet wenselijk is, omdat dit voor gevaarlijke verkeerssituaties zal zorgen, zowel voor henzelf als voor overige verkeersdeelnemers. Volgens eisers is deze weg niet geschikt voor landbouwvoertuigen, gelet op het verschil tussen hun beperkte snelheid en de geldende maximumsnelheid op deze weg.

11. Het college heeft het verkeersbesluit genomen met het doel de verkeersveiligheid op de weg te verbeteren. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het niet alleen gaat om de veiligheid rondom de spoorwegovergang, maar ook om de veiligheid van de fietsers op de Scholtensteeg. Volgens het college is de Scholtensteeg vanwege de smalte van de weg niet geschikt voor gemotoriseerd verkeer, dus ook niet voor landbouwvoertuigen.

12. Volgens vaste rechtspraak komt het college beoordelingsvrijheid toe bij het nemen van een verkeersbesluit. De rechter toetst of het college geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het college heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit moeten worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het college beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.

13. De rechtbank kan het college volgen in het standpunt dat sluipverkeer rondom de spoorwegovergang onwenselijk is in het kader van verkeersveiligheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college echter onvoldoende onderbouwd op welke manier de verkeersveiligheid in het geding is door de aanwezigheid van het landbouwverkeer. Zo is bijvoorbeeld niet duidelijk of de meldingen zien op het sluipverkeer of (ook) op het landbouwverkeer. De meldingen zijn geen onderdeel van het dossier en ook ter zitting heeft de gemachtigde van het college niet kunnen aangeven waar de meldingen precies op zagen. In het bestreden besluit is wel opgenomen dat naar aanleiding van de meldingen controles hebben plaatsgevonden en dat daarbij is geconstateerd dat autoverkeer gebruik maakte van de spoorwegovergang. Daarbij is echter niets opgenomen over verkeersveiligheid in relatie tot landbouwvoertuigen. De rechtbank vindt verder van belang dat ter zitting is gebleken dat nog geen uitvoering is gegeven aan het verkeersbesluit en dat het onderbord “uitgezonderd landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines” nog niet is verwijderd. Het is dus, ruim een jaar na het nemen van het verkeersbesluit, feitelijk nog toegestaan voor landbouwvoertuigen om gebruik te maken van de Scholtensteeg ten hoogte van de spoorwegovergang. Het is hierom aan het college om nader te onderbouwen dat het rijden met landbouwvoertuigen op de Scholtensteeg op zichzelf tot onacceptabele verkeersonveiligheid leidt.

14. Voor zover het college zich op het standpunt stelt dat de verkeersveiligheid met name in het geding is door het sluipverkeer en dat sluipverkeer niet kan worden voorkomen door de uitzondering voor landbouwvoertuigen te behouden, overweegt de rechtbank als volgt. In het bestreden besluit heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat elke oplossing die ertoe leidt dat sluipverkeer gebruik kan maken van de Scholtensteeg ten hoogte van de spoorwegovergang, zoals een verwijderbare paal of betonblokken, niet geschikt is. In dat kader heeft het college kunnen wijzen op de eerdere ervaringen met dergelijke oplossingen, waarbij de paal geregeld niet werd teruggezet of de betonblokken aan de kant werden geschoven, waardoor deze oplossingen onvoldoende werkten. In hun beroepschrift en ter zitting hebben eisers echter ook gewezen op andere alternatieven, zoals een verzinkbare paal of een landbouwsluis. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd waarom dergelijke alternatieven, waarbij het sluipverkeer onmogelijk wordt gemaakt om gebruik te maken van de spoorwegovergang, geen (geschikte) oplossingen zijn.




Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Dit omdat het aan het college is om nader te motiveren welke belangen met het verkeersbesluit worden gediend en hoe deze belangen tegen elkaar worden afgewogen.


15.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.



15.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden. Eisers hebben geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.







Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 23 oktober 2023;
- draagt het college een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden.


Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op













griffier


rechter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.



Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:599.
Link naar deze uitspraak