Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:CBB:2024:712 
 
Datum uitspraak:15-10-2024
Datum gepubliceerd:15-10-2024
Instantie:College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zaaknummers:22/708
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Tussenuitspraak. De weigeringsgrond van artikel 4.5.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling, is hier van toepassing. Vaststaat dat voor de warmtepomp van appellant al subsidie is verstrekt aan EERB, zodat de minister de subsidieaanvraag van appellant op grond van deze bepaling terecht heeft afgewezen. Het College heeft geen aanwijzingen dat de Regeling niet toestaat dat subsidie wordt verstrekt aan een onderneming als EERB (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juli 2022, ECLI:NL:CBB:2022:410). Met de minister is het College van oordeel dat EERB de investeringsbeslissing ten aanzien van de warmtepomp(en) heeft genomen. Ook vereist de Regeling niet dat de minister nagaat of er afspraken zijn gemaakt over wie de subsidie aanvraagt en ontvangt. In reactie op het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat hij niet is gehouden om een eerder, in een beperkt aantal gevallen gemaakte fout te herhalen. Daarbij heeft de minister verwezen naar vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 11 september 2018, ECLI:NL:CBB:2018:491. De minister heeft zijn standpunt, dat de in acht gevallen gemaakte fout niet herhaald hoeft te worden in het geval van appellant, niet toereikend gemotiveerd. In zoverre kleeft er een gebrek aan het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het College zal de minister opdragen het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen of een ander besluit daarvoor in de plaats te nemen.
Trefwoorden:lnv-subsidies
subsidies
Wetreferenties:Kaderwet EZK- en LNV-subsidies
 
Uitspraak
uitspraak












COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/708

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 15 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats]

en

de minister van Klimaat en Groene Groei
(gemachtigde: mr. J. van Essen)




Procesverloop

Met het besluit van 14 december 2021 (afwijzingsbesluit) heeft de minister de subsidieaanvraag op grond van titel 4.5 Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Regeling) afgewezen.

Met het besluit van 13 april 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam] ongegrond verklaard.


[naam] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De zitting was op 23 juli 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam] en de gemachtigde van de minister.

De onderhavige zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken 22/52, 22/678, 22/912, 22/914 en 22/918. In al deze zaken zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.



Overwegingen


Inleiding



1.1

[naam] heeft op 3 oktober 2021 subsidie aangevraagd voor een warmtepomp die is geplaatst in haar koopwoning. Die koopwoning betreft een appartementsrecht in een nieuwbouwproject met meerdere koopwoningen (appartementen) waarin warmtepompen zijn geplaatst. Bij de ondertekening van de koop-/aannemingsovereenkomst van de appartementen hebben de kopers de keuze gekregen om de warmtepomp te kopen of te huren. [naam] heeft ervoor gekozen om de warmtepomp te kopen. Hiervan heeft zij bij de subsidieaanvraag een factuur d.d. 17 december 2020 overgelegd. Die factuur heeft zij ook betaald.


1.2

[naam] heeft de warmtepomp gekocht van de onderneming Energie Exploitatie Rijswijk-Buiten B.V. (EERB). EERB heeft binnen een samenwerkingsverband met Klimaatgarant B.V. en Itho Daalderop B.V. het plaatsen van zevenentachtig warmtepompen in de appartementen van het nieuwbouwproject gerealiseerd. Daarna heeft zij de verkoop en verhuur van de warmtepompen aan de eigenaar-bewoners van de appartementen op zich genomen. De minister heeft op 27 juli 2020 voor die warmtepompen subsidie verleend aan EERB en op 7 mei 2021 heeft de minister die subsidie vastgesteld.



1.3
De minister heeft de subsidieaanvraag van [naam] afgewezen, omdat hij voor dezelfde warmtepomp al eerder subsidie heeft verstrekt aan EERB. Met het bestreden besluit heeft de minister het afwijzingsbesluit gehandhaafd.


Standpunt van [naam]


2 [naam] stelt zich op het standpunt dat de subsidie ten onrechte aan EERB is verstrekt en dat deze aan haar had moeten worden toegekend. Zij voert daarvoor aan dat zij de investering heeft gedaan en de warmtepomp heeft betaald. [naam] stelt aan alle subsidievoorwaarden te voldoen. Daarnaast betoogt zij dat EERB in strijd heeft gehandeld met de verplichting in de Regeling om de warmtepomp niet binnen een jaar na toekenning van de subsidie te vervreemden. Verder doet [naam] een beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat acht andere eigenaar-bewoners van het appartementencomplex in de gelijke situatie wel subsidie voor de aanschaf van de warmtepomp hebben gekregen.


Standpunt van de minister


3 De minister stelt zich op het standpunt dat [naam] niet in aanmerking komt voor subsidie, omdat voor de door [naam] gekochte warmtepomp al subsidie is verstrekt aan EERB. De minister heeft er in het verweerschrift op gewezen dat de doelgroep van de Regeling breed is. Bij nieuwbouwprojecten waarbij de projectontwikkelaar de investeringsbeslissingen neemt, mag deze ook de subsidie aanvragen. In dit geval heeft het samenwerkingsverband van EERB, Klimaatgarant B.V. en Itho Daalderop B.V. de investeringsbeslissing ten aanzien van de warmtepompen genomen. Verder mocht EERB volgens de minister de warmtepomp vervreemden binnen een jaar na de subsidievaststelling, omdat daarvoor in de Regeling een uitzondering is opgenomen. Tot slot betoogt de minister dat in diverse uitspraken van het College is uitgemaakt dat het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt dat gemaakte fouten door het betrokken bestuursorgaan moeten worden herhaald.


Beoordeling door het College




4.1
Artikel 4.5.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling bepaalde ten tijde hier van belang dat de minister afwijzend op een subsidieaanvraag beslist als eerder subsidie is verstrekt voor een investering in een installatie voor de productie van duurzame energie, zoals een warmtepomp. Deze weigeringsgrond is hier van toepassing. Vaststaat dat voor de warmtepomp van [naam] al subsidie is verstrekt aan EERB, zodat de minister de subsidieaanvraag van [naam] op grond van deze bepaling terecht heeft afgewezen.





4.2
De beroepsgrond van [naam] dat de minister ten onrechte eerder subsidie voor de warmtepomp heeft verleend aan EERB slaagt niet. Uit de Regeling volgt niet dat de subsidie alleen wordt verstrekt aan eigenaarbewoners, zoals [naam] veronderstelt. Artikel 4.5.2, tweede lid, van de Regeling bepaalde ten tijde van belang dat de subsidie wordt verstrekt aan een ondernemer, vereniging, stichting, eigenaar-bewoner dan wel andere rechtspersoon of natuurlijke persoon ten behoeve van de aanschaf en het door een bouwinstallatiebedrijf laten installeren van een installatie voor de productie van duurzame energie. Het College heeft geen aanwijzingen dat de Regeling niet toestaat dat subsidie wordt verstrekt aan een onderneming als EERB (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juli 2022, ECLI:NL:CBB:2022:410). Met de minister is het College van oordeel dat EERB de investeringsbeslissing ten aanzien van de warmtepomp(en) heeft genomen. Ook vereist de Regeling niet dat de minister nagaat of er afspraken zijn gemaakt over wie de subsidie aanvraagt en ontvangt. Anders dan [naam] betoogt, is het vervreemdingsverbod zoals neergelegd in artikel 4.5.11, eerste lid, van de Regeling ten tijde hier van belang niet van toepassing op de situatie waarin vervreemding van de warmtepomp plaatsvindt tegelijk met de woning waarin de betreffende installatie is geplaatst. Dit volgt uit artikel 4.5.11, tweede lid, van de Regeling ten tijde hier van belang.



4.3
In reactie op het beroep van [naam] op het gelijkheidsbeginsel heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat hij niet is gehouden om een eerder, in een beperkt aantal gevallen gemaakte fout te herhalen. Daarbij heeft de minister verwezen naar vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 11 september 2018, ECLI:NL:CBB:2018:491. Ter zitting is door de minister desgevraagd nader toegelicht dat er in totaal door 27 eigenaren van appartementen in het betreffende complex aanvragen voor subsidie voor een warmtepomp zijn gedaan. Daarvan zijn in totaal 19 aanvragen afgewezen, waaronder die van [naam] , en in acht gevallen is (wel) subsidie toegekend. Over de wijze van beoordeling heeft de minister verteld dat alle aanvragen allereerst door middel van een geautomatiseerd systeem worden beoordeeld. Als er in het geautomatiseerde systeem geen bijzonderheden worden geconstateerd, dan volgt er automatisch een verlening. Wordt er in het geautomatiseerde systeem wel een bijzonderheid geconstateerd, bijvoorbeeld zoals in dit geval in verband met een dubbele aanvraag, dan wordt de aanvraag gemarkeerd en volgt er een handmatige (niet-geautomatiseerde) beoordeling.



4.4
Niet in geschil is dat de genoemde acht gevallen identiek zijn aan de andere 19 aanvragen, waaronder die van [naam] , die wel handmatig zijn beoordeeld en vervolgens zijn afgewezen. Dat er sprake is van een fout in de genoemde acht gevallen is, gelet op wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen, niet in geschil. De minister heeft echter niet kunnen verklaren waarom in de genoemde acht gevallen in het geautomatiseerde systeem geen bijzonderheid is geconstateerd, wat tot gevolg heeft gehad dat in die gevallen wel automatisch subsidie is verleend, terwijl in de andere 19 gevallen kennelijk een signaal is gekomen dat de aanvragen nader (handmatig) moesten worden beoordeeld. Onduidelijk is gebleven of dit aan het functioneren van het systeem heeft gelegen, of bijvoorbeeld aan verschillen in de aanvragen, of nog een andere oorzaak. Aldus heeft de minister zijn standpunt, dat de in die acht gevallen gemaakte fout niet herhaald hoeft te worden in het geval van [naam] , niet toereikend gemotiveerd. In zoverre kleeft er een gebrek aan het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.




4.5
Het College zal de minister opdragen het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen of een ander besluit daarvoor in de plaats te nemen. Hiervoor zal het College een termijn van zes weken stellen na verzending van deze tussenuitspraak. Daarna zal het College [naam] in de gelegenheid stellen om binnen vier weken na verzending van de reactie van de minister schriftelijk zijn zienswijze te geven. Het College zal vervolgens in beginsel zonder nadere zitting uitspraak doen op het beroep.
5 Het College houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat over de proceskosten en het griffierecht in de einduitspraak zal worden beslist.





Beslissing

Het College:



draagt de minister op binnen zes weken na het verzenden van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 13 april 2022 te herstellen of een ander besluit hiervoor in de plaats te nemen, met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;


houdt iedere verdere beslissing aan.




Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Schoneveld, mr. J.L. Verbeek, en mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. E.C.C. Deen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024.







w.g. mr. M. Schoneveld w.g. mr. E.C.C. Deen
Link naar deze uitspraak