|
|
ECLI:NL:CBB:2024:841 | | | Datum uitspraak | : | 19-11-2024 | Datum gepubliceerd | : | 19-11-2024 | Instantie | : | College van Beroep voor het bedrijfsleven | Zaaknummers | : | 21/823 en 21/919 | Rechtsgebied | : | Bestuursrecht | Indicatie | : | Het beroep van de varkenshouder is ongegrond verklaard. Het beroep op overmacht wegens corona slaagt niet. | Trefwoorden | : | bestuursdwang | | | compost | | | landbouw | | | stallen | | | varkens | | | zeugen | Wetreferenties | : | Wet dieren
| | Uitspraak | uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummers: 21/823 en 21/919
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 november 2024 in de zaak tussen
[varkenshouder] , te [plaats 1] (varkenshouder)
(gemachtigde: mr. M.J.C. Mol)
en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
(gemachtigden: mr. E.M.M. Geerligs, mr. B.M. Kleijs en mr. A.M.H. van der Wal)
Procesverloop
Met het besluit van 3 juni 2020 heeft de minister een last onder dwangsom (last onder dwangsom I) opgelegd aan de varkenshouder vanwege overtreding van het Besluit houders van dieren (Bhd).
Met het besluit van 5 februari 2021 heeft de minister besloten tot invordering van een dwangsom van € 12.000,- (invorderingsbesluit I).
Met het besluit van 18 juni 2021 (bestreden besluit I) heeft de minister het bezwaar van de varkenshouder tegen het invorderingsbesluit I ongegrond verklaard.
Met het besluit van 5 februari 2021 heeft de minister een nieuwe last onder dwangsom (last onder dwangsom II) aan de varkenshouder opgelegd wegens overtreding van het Bhd.
Met het besluit van 18 juni 2021 (bestreden besluit II) heeft de minister het bezwaar van de varkenshouder tegen de last onder dwangsom II ongegrond verklaard.
Met het besluit van 29 juli 2021 heeft de minister besloten tot invordering van een dwangsom van € 1.500,- (invorderingsbesluit II). Hiertegen heeft de varkenshouder bezwaar gemaakt.
De varkenshouder heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 3 oktober 2024. Aan de zitting hebben de gemachtigden van de minister deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1.1
Twee toezichthouders en een toezichthoudend dierenarts van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bezochten op 28 januari 2020 de bedrijven van de varkenshouder aan de [adres 1] te [plaats 1] en [adres 2] te [plaats 2] . Tijdens de inspectie hebben de toezichthouders geconstateerd dat de varkenshouder overtredingen beging van het Bhd. De bevindingen zijn vastgelegd in het rapport van bevindingen van 17 maart 2020 (rapport 1).
1.2
Naar aanleiding hiervan heeft de minister aan de varkenshouder de last onder dwangsom I opgelegd vanwege overtreding van artikel 1.7, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 2.4, vijfde lid, en artikelen 1.8, tweede lid, 2.4, vierde lid, 2.5, vierde, achtste en negende lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, 2.16, aanhef en onder a, 2.22, eerste en tweede lid, van het Bhd. Daarbij zijn aan de varkenshouder de volgende maatregelen opgelegd:
“Maatregel 1: U moet ervoor zorgen dat wanneer een dier dat ziek of gewond lijkt onmiddellijk op passende wijze wordt verzorgd. Wanneer dit geen verbetering in de toestand van het dier brengt, moet u zo spoedig mogelijk een dierenarts raadplegen en het behandelplan uitvoeren. (…)
Maatregel 2: U moet ervoor zorgen dat een ziek of gewond dier wordt afgezonderd in een passend onderkomen dat zo nodig is voorzien van droog strooisel. (…)
Maatregel 3: U moet ervoor zorgen dat zeugen en gelten in de laatste week voor het werpen over voldoende en adequaat nestmateriaal beschikken. (…)
Maatregel 4: U moet ervoor zorgen dat de luchtcirculatie, het stofgehalte van de lucht, de temperatuur, de relatieve luchtvochtigheid en de gasconcentraties in de omgeving van uw varkens niet schadelijk zijn voor uw varkens. (…)
Maatregel 5: U moet ervoor zorgen dat gespeende varkens, gebruiksvarkens, gelten en zeugen in afzonderlijke groepen worden gehouden. (…)
Maatregel 6: U moet ervoor zorgen dat er maatregelen worden getroffen om de agressie in groepen varkens zoveel mogelijk te beperken, waaronder in ieder geval het verstrekken van stro of ander materiaal aan gespeende varkens en gebruiksvarkens. (…)
Maatregel 7: U moet ervoor zorgen dat varkens permanent over voldoende materiaal beschikken om te onderzoeken en mee te spelen. (…)
Maatregel 8: U moet ervoor zorgen dat stallen waarin varkens worden gehouden op zodanige wijze zijn ingericht dat de varkens toegang hebben tot een schone en comfortabele ruimte met een adequate waterafvoer en waar alle varkens tegelijk kunnen liggen. (…)
Maatregel 9: Zorg ervoor dat behuizingen, waaronder begrepen de vloer, waarin een dier verblijft en inrichtingen voor de beschutting voor een dier op zodanige wijze zijn ontworpen, gebouwd en onderhouden dat bij de dieren geen letsel of pijn wordt veroorzaakt en dat het geen scherpe randen of uitsteeksels bevatten waaraan het dier zich kan verwonden. (…)”
Per maatregel verbeurt de varkenshouder een dwangsom van € 1.500,- per geconstateerde overtreding met een maximum van € 4.500,- per overtreding.
1.3
Op 27 oktober 2020 is er opnieuw een controle uitgevoerd en is geconstateerd dat de varkenshouder op één onderdeel na (maatregel 4) niet voldeed aan de last. De bevindingen zijn vastgelegd in het aansluitend opgemaakte rapport van bevindingen (rapport 2).
1.4
Met het invorderingsbesluit I is de last onder dwangsom I verbeurd en is er een dwangsom van € 12.000,- van de varkenshouder ingevorderd wegens overtreding van acht maatregelen. Daarnaast is bij separaat besluit de last onder dwangsom II opgelegd met daarin de volgende maatregel:
“u moet ervoor zorgen dat de voor de varkens beschikbare oppervlakte van een stal bestemd voor gespeende varkens, gebruiksvarkens en niet in een groep gehouden gelten of zeugen per varken met een gemiddeld gewicht ten minste het volgende bedraagt:
a. Tot 15 kg: 0,20 m²;
b. Van 15 tot 30 kg: 0,30 m²;
c. Van 30 tot 50 kg: 0,50 m²;
d. Van 50 tot 85 kg: 0,65 m²;
e. Van 85 tot 110 kg: 0,80 m²;
f. Van meer dan 110 kg: 1,0 m².
(…)
Dit betekent dat u:
- ervoor moet zorgen dat op de locatie in [plaats 1] de 1523 varkens, die te weinig beschikbare vloeroppervlakte hebben, beschikking krijgen over voldoende vloeroppervlakte;
– herhaling van de overtreding moet voorkomen voor alle varkens die u houdt.”
1.5
Op 12 april 2021 heeft er weer een controle op beide locaties plaatsgevonden. In het rapport van bevindingen van 13 juli 2021 (rapport 3) is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“Stal 1
Wij, toezichthouders (…), zagen en telden in afdeling 3 van de biggen dat 116 biggen werden gehouden. Wij zagen dat de 116 biggen werden gehouden in 8 hokken. Wij zagen dat er een hoge hokbezetting van varkens was.
Wij hebben door meting vastgesteld dat de totale vloeroppervlakte van een hok (…) 4,39 m² bedraagt. Wij zagen dat alle hokken identiek waren.
Wij zagen en schatte door middel van grootte en omvang, dat er biggen werden gehouden van 25 kg. [naam] vertelde ons dat deze biggen 25 kg zwaar waren. Biggen in de gewichtscategorie 15 tot 30 kg hebben een vereiste totale vloeroppervlakte van 0,30 m² per varken.
In deze hokken mogen 14 biggen per hok worden gehouden.
(…)
Wij, toezichthouders (…), zagen en telden in afdeling 4 van de biggen dat 111 biggen werden gehouden. Wij zagen dat de 111 biggen werden gehouden in 8 hokken. Wij zagen dat er een hoge hokbezetting van varkens was.
Wij hebben door meting vast gesteld dat de totale vloeroppervlakte van een hok (…) 4,39 m² bedraagt. Wij zagen dat alle hokken identiek waren.
Wij zagen en schatte door middel van grootte en omvang, dat er biggen werden gehouden van 25 kg. [naam] vertelde ons dat deze biggen 25 kg zwaar waren. Biggen in de gewichtscategorie 15 tot 30 kg hebben een vereiste totale vloeroppervlakte van 0,30 m² per varken.
In deze hokken mogen 14 biggen per hok worden gehouden.
(…)
Wij, toezichthouders (…), zagen en telden in afdeling 5 van de biggen dat 112 biggen werden gehouden. Wij zagen dat de 112 biggen werden gehouden in 8 hokken. Wij zagen dat er een hoge hokbezetting van varkens was.
Wij hebben door meting vast gesteld dat de totale vloeroppervlakte van een hok (…) 4,39 m² bedraagt. Wij zagen dat alle hokken identiek waren.
Wij zagen en schatte door middel van grootte en omvang, dat er biggen werden gehouden van 25 kg. [naam] vertelde ons dat deze biggen 25 kg zwaar waren. Biggen in de gewichtscategorie 15 tot 30 kg hebben een vereiste totale vloeroppervlakte van 0,30 m² per varken.
In deze hokken mogen 14 biggen per hok worden gehouden.
(…)
Wij, toezichthouders (…), zagen en telden in afdeling 8 van de biggen dat 114 biggen werden gehouden. Wij zagen dat de 114 biggen werden gehouden in 8 hokken. Wij zagen dat er een hoge hokbezetting van varkens was.
Wij hebben door meting vast gesteld dat de totale vloeroppervlakte van een hok (…) 4,39 m² bedraagt. Wij zagen dat alle hokken identiek waren.
Wij zagen en schatte door middel van grootte en omvang, dat er biggen werden gehouden van 25 kg. [naam] vertelde ons dat deze biggen 25 kg zwaar waren. Biggen in de gewichtscategorie 15 tot 30 kg hebben een vereiste totale vloeroppervlakte van 0,30 m² per varken.
In deze hokken mogen 14 biggen per hok worden gehouden.
(…)
Wij, toezichthouders (…), zagen en telden in de tweede afdeling 7 van de biggen dat 88 biggen werden gehouden. Wij zagen dat de 88 biggen werden gehouden in 4 hokken. Wij zagen dat er een hoge hokbezetting van varkens was.
Wij hebben door meting vast gesteld dat de totale vloeroppervlakte van een hok (…) 4,39 m² bedraagt. Wij zagen dat alle hokken identiek waren.
Wij zagen en schatte door middel van grootte en omvang, dat er biggen werden gehouden van 25 kg. [naam] vertelde ons dat deze biggen 25 kg zwaar waren. Biggen in de gewichtscategorie 15 tot 30 kg hebben een vereiste totale vloeroppervlakte van 0,30 m² per varken.
In deze hokken mogen 14 biggen per hok worden gehouden.
(…)
Wij, toezichthouders (…), zagen en telden in afdeling 13 van de biggen dat 76 biggen werden gehouden. Wij zagen dat de 76 biggen werden gehouden in 6 hokken. Wij zagen dat er een hoge hokbezetting van varkens was.
Wij hebben door meting vast gesteld dat de totale vloeroppervlakte van een hok (…) 4,39 m² bedraagt. Wij zagen dat alle hokken identiek waren.
Wij zagen en schatte door middel van grootte en omvang, dat er biggen werden gehouden van 25 kg. [naam] vertelde ons dat deze biggen 25 kg zwaar waren. Biggen in de gewichtscategorie 15 tot 30 kg hebben een vereiste totale vloeroppervlakte van 0,30 m² per varken.
In deze hokken mogen 14 biggen per hok worden gehouden.
(…)
Opmerking toezichthouders (…):
Bij het opmeten van de beschikbare oppervlakte is de oppervlakte gemeten van de vloer inclusief de voerbakken. (de beschikbare oppervlakte is hiermee “ruim” bepaald)
Uit voornoemde kan worden opgemaakt dat 417 varkens die werden gehouden te weinig beschikbare vloeroppervlakte hebben.”
1.6
Naar aanleiding van deze bevindingen heeft de minister met het invorderingsbesluit II de door middel van de last onder dwangsom II opgelegde dwangsom van € 1.500,- ingevorderd wegens overtreding van artikel 2.17, tweede lid, van het Bhd.
1.7
De varkenshouder is het niet eens met de bestreden besluiten en heeft beroep ingesteld.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling door het College
Waartegen zijn de beroepen gericht?
3.1
Het College stelt vast dat de varkenshouder geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op bezwaar, die is genomen in de procedure volgend op de last onder dwangsom I. Dit betekent dat deze last – en de daarin aan de varkenshouder opgelegde maatregelen – in rechte is komen vast te staan en ten grondslag mocht worden gelegd aan het naar aanleiding daarvan genomen invorderingsbesluit I. Tegen het bestreden besluit I, waarbij dat invorderingsbesluit I is gehandhaafd, heeft de varkenshouder wel beroep ingesteld.
3.2
Een belanghebbende kan in een procedure tegen een invorderingsbesluit in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen indien evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is (zie de uitspraak van het College van 7 mei 2019, ECLI:NL:CBB:2019:190 onder 4.4 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466). De varkenshouder heeft niet gesteld dat hier sprake is van een uitzonderlijk geval zoals hiervoor vermeld en het College is hiervan ook niet gebleken. Dit betekent dat, voor zover het deze beroepsprocedure betreft, alleen invorderingsbesluit I ter toetsing bij het College voorligt.
3.3
Daarnaast heeft de varkenshouder beroep ingesteld tegen bestreden besluit II waarbij de last onder dwangsom II is gehandhaafd. Dit beroep van de varkenshouder heeft op grond van artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op het invorderingsbesluit II. De varkenshouder heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt waarop de minister nog geen beslissing heeft genomen. Dit betekent dat het College hierover zal beslissen.
Is er sprake van overtredingen?
4.1
Volgens de rechtspraak van het College, waaronder de uitspraak van 14 maart 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:131, onder 5.2), mag een bestuursorgaan, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. De varkenshouder betwist de juistheid van de bevindingen van de toezichthouder en de toezichthoudend dierenarts, zoals beschreven in hun rapporten en veterinaire verklaringen, niet. Het College stelt op basis van dit bewijs dan ook vast dat de varkenshouder de tijdens de controles op 27 oktober 2020 en 12 april 2021 geconstateerde overtredingen heeft begaan.
4.2
Ten aanzien van maatregel 5 heeft de varkenshouder betoogd dat geen sprake is van een overtreding, omdat de voorschriften van artikel 2.13, eerste lid, en artikel 2.15, eerste lid, van het Bhd niet mogen worden opgelegd. Deze voorschriften houden in dat gedekte gelten en zeugen niet langer dan vier dagen na dekking mogen worden gehouden in gesloten voerligboxen, maar moeten worden gehouden in afzonderlijke groepen. Het College stelt vast dat deze maatregel is opgelegd door middel van de last onder dwangsom I. Nu dit dwangsombesluit en de daarin opgenomen maatregel 5, zoals hiervoor geoordeeld onder 4.1 in rechte is komen vast te staan, gaat het College aan dit betoog voorbij en gaat er vanuit dat deze maatregel terecht is opgelegd.
Is sprake van overmacht?
5.1
De varkenshouder betwist inhoudelijk de bevindingen uit de rapporten van bevindingen niet, maar betoogt dat er op het moment van de controles sprake was van uitzonderlijke omstandigheden, waardoor ten onrechte het invorderingsbesluit I, de last onder dwangsom II en het invorderingsbesluit II zijn genomen. De slachterijen namen vanwege de coronamaatregelen minder varkens af dan normaal gesproken het geval is, waardoor de varkenshouder te maken kreeg met overbevolking in zijn stallen. Hij heeft zijn afnemers herhaaldelijk met klem verzocht om snel varkens af te nemen, maar ook zij konden op dat moment niet anders.
5.2
De overbevolking zorgde er voor dat dieren eerder gewond raakten en dat de zorg niet was zoals hij die graag zou zien en zoals hij die normaal gesproken ook aan zijn dieren verleent. Het was ook niet mogelijk om de varkens te huisvesten in de diverse hokken die leegstonden op het moment van controle. Aan deze hokken werd namelijk onderhoud gepleegd, juist vanuit het oogpunt van dierenwelzijn. Aan en in de hokken bevonden zich scherpe randen waar de dieren zich aan zouden kunnen verwonden als hij ze er wel in zou huisvesten.
5.3
In wat de varkenshouder heeft aangevoerd, ziet het College geen grond voor het oordeel dat sprake is van overmacht. Daarbij overweegt het College allereerst dat de varkenshouder de gestelde overmacht met betrekking tot de vastgestelde overtredingen onvoldoende heeft onderbouwd. Dat slachterijen minder varkens afnamen, heeft de varkenshouder niet gestaafd met enig bewijs. Evenmin heeft hij bewijs geleverd dat hij zijn afnemers met klem heeft verzocht varkens af te nemen. Dat had wel op zijn weg gelegen.
5.4
Daarnaast overweegt het College dat het aan het beroep tegen het invorderingsbesluit ten grondslag liggende dwangsombesluit (last onder dwangsom I) is opgelegd naar aanleiding van een controle op 28 januari 2020, waarbij is vastgesteld dat de varkenshouder meerdere overtredingen van het Bhd beging. Op dat moment was van een coronapandemie en de bijbehorende coronamaatregelen nog geen sprake. De overtredingen zijn dus niet (alleen) het gevolg van de coronapandemie.
5.5
Daar komt bij dat de varkenshouder, zoals eveneens door de minister is gesteld, geen maatregelen heeft getroffen die in zijn macht lagen om de overtredingen op te heffen. Zo hebben de inspecteurs aangegeven dat tijdens de inspectie van 27 oktober 2020 lege hokken aanwezig waren. Niet gebleken is waarom de hokken niet (op korte termijn) gereedgemaakt konden worden om daar varkens in te huisvesten. Verder had hij kunnen besluiten om dieren te laten euthanaseren dan wel op het bedrijf een noodslachting te laten uitvoeren om de overbevolking tegen te gaan. De varkenshouder heeft ook geen gebruikgemaakt van de mogelijkheid om op grond artikel 5:34, eerste lid, van de Awb een verzoek te doen tot opschorting van de last onder dwangsom voor een bepaalde termijn om bijvoorbeeld de benodigde vergunningen aan te vragen om de zeugen op de voorgeschreven wijze in de stallen te kunnen houden. De varkenshouder kan geen geslaagd beroep doen op overmacht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Dienen de invorderingen een doel?
6.1
Van oplegging van dwangsommen mag volgens de varkenshouder ook geen sprake zijn, omdat de invordering geen doel dient. Hij heeft alles in het werk gesteld om overtredingen te voorkomen. Het doel van de dwangsommen was om hem te bewegen de overtredingen te beëindigen en dat is inmiddels gebeurd. Het invorderen van de dwangsommen heeft daarom geen toegevoegde waarde.
6.2
Het College stelt op basis van de door de minister overgelegde rapporten van bevindingen vast dat tijdens herinspecties op 12 april 2021 en 27 juni 2022 wederom meerdere soortgelijke overtredingen zijn geconstateerd. De varkenshouder heeft ook de inhoud van deze rapporten niet betwist. Dat de overtredingen inmiddels waren beëindigd, is dan ook feitelijk niet juist. Deze beroepsgrond slaagt alleen om deze reden al niet.
Conclusie
7 De beroepen zijn ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te betalen.
Beslissing
Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, mr. M.P. Glerum en mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. B.W.N. van den Oever, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2024.
T. Pavićević B.W.N. van den Oever
Bijlage
Wet Dieren
Artikel 8.5
Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:32
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2. Voor een last onder dwangsom wordt niet gekozen, indien het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen, zich daartegen verzet.
Artikel 5:34
1. Een bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd, kan op verzoek van de overtreder de last opheffen, de looptijd ervan opschorten voor een bepaalde termijn of de dwangsom verminderen ingeval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijk onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen.
Artikel 5:39
1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom heeft mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
Besluit houders van dieren
Artikel 1.7 Houden van dieren
Degene die een dier houdt, draagt er zorg voor dat een dier:
(…)
c. dat ziek of gewond lijkt onmiddellijk op passende wijze wordt verzorgd;
(…)
Artikel 1.8. Behuizing
(…)
2. Behuizingen, waaronder begrepen de vloer, waarin een dier verblijft en inrichtingen voor de beschutting voor een dier zijn op zodanige wijze ontworpen, gebouwd en onderhouden dat bij de dieren geen letsel of pijn wordt veroorzaakt en bevatten geen scherpe randen of uitsteeksel waaraan het dier zich kan verworden.
Artikel 2.4. Verzorging van productiedieren
(…)
4. Een ziek of gewond dier wordt zo nodig afgezonderd in een passend onderkomen dat zo nodig is voorzien van droog strooisel.5. Wanneer de zorg, bedoeld in artikel 1.7, aanhef en onderdeel c, geen verbetering in de toestand van het dier brengt, wordt zo spoedig mogelijk een dierenarts geraadpleegd.
(…)
Artikel 2.5. Verlichting en ventilatie
4. De luchtcirculatie, het stofgehalte van de lucht, de temperatuur, de relatieve luchtvochtigheid en de gasconcentraties in de omgeving van het dier zijn niet schadelijk voor het dier.
8. De in dit artikel bedoelde apparatuur die noodzakelijk is voor de gezondheid en het welzijn van een dier wordt ten minste eenmaal per dag gecontroleerd.
9. Indien bij de controle, bedoeld in het achtste lid, of bij de krachtens het tiende lid voorgeschreven test, defecten worden geconstateerd, worden deze onmiddellijk hersteld of, indien herstel niet mogelijk is, worden de nodige maatregelen getroffen om de gezondheid en het welzijn van het dier veilig te stellen.
Artikel 2.13. Houden in groepen
1. Gespeende varkens, gebruiksvarkens, gelten en zeugen worden in afzonderlijke groepen gehouden.
Artikel 2.14. Agressie
1. Er worden maatregelen getroffen om de agressie in groepen zoveel mogelijk te beperken, waaronder in ieder geval het verstrekken van stro of ander materiaal aan gespeende varkens en gebruiksvarkens.
Artikel 2.15. Tijdelijke afzondering
1. In afwijking van artikel 2.13, eerste lid, is het toegestaan:
a. een zeug ten behoeve van het zogen van de biggen, tezamen met de biggen, individueel te houden;
b. een gelt of zeug individueel te houden:
1°vanaf één week voor het berekende tijdstip van werpen tot het tijdstip van werpen;
2°vanaf het spenen tot en met vier dagen na de dag van natuurlijke dekking of kunstmatige inseminatie;
c. gespeende varkens, gebruiksvarkens, gelten of zeugen tijdelijk af te zonderen van de groep voor de periode die nodig is:
1°voor het om gezondheidsredenen onderzoeken of behandelen van het varken;
2°voor het drachtigheidsonderzoek of het winnen van sperma;
3°voor identificatie, wassen, ontsmetten of wegen van het varken;
4°voor voeropname;
5°om de stal te reinigen;
d. varkens tijdelijk af te zonderen van de groep indien de varkens buitengewoon agressief zijn of ziek of gewond zijn, dan wel door andere varkens zijn aangevallen.
Artikel 2.16. Algemene eisen stalinrichting
Stallen waarin varkens worden gehouden zijn op zodanige wijze ingericht dat de varkens:
a. toegang hebben tot een schone en comfortabele ruimte met een adequate waterafvoer, waar alle varkens tegelijk kunnen liggen;
(…).
Artikel 2.17. Beschikbaar oppervlak
2. De voor de varkens beschikbare oppervlakte van een stal bestemd voor gespeende varkens, gebruiksvarkens en niet in een groep gehouden gelten of zeugen bedraagt per varken met een gemiddeld gewicht ten minste:
a. tot 15 kg: 0,20 m2;
b. van 15 tot 30 kg: 0,30 m2;
c. van 30 tot 50 kg: 0,50 m2;
d. van 50 tot 85 kg: 0,65 m2;
e. van 85 tot 110 kg: 0,80 m2;
f. van meer dan 110 kg: 1,0 m2.
Artikel 2.22. Verrijking en vloerbedekking
1. Varkens beschikken permanent over voldoende materiaal om te onderzoeken en te manipuleren, zoals stro, hooi, hout, zaagsel, compost van champignons, turf of een mengsel daarvan, voor zover de gezondheid van de dieren daardoor niet in gevaar komt.
2. Zeugen en gelten beschikken in de laatste week voor het werpen over voldoende en adequaat nestmateriaal, tenzij dit in verband met de op het bedrijf gebruikte mengmestmethode technisch niet uitvoerbaar is.
3. Het dichte deel van de vloer van een stal bestemd voor een beer of een zogende zeug met biggen is voorzien van strooisel als bedoeld in het eerste lid dan wel, voor wat betreft een zogende zeug met biggen, bedekt met een rubber mat.
4. Biggen beschikken over een dichte vloer of een vloer bedekt met een rubber mat waarvan de oppervlakte ten minste 0,6 m2 per toom biggen bedraagt. | Link naar deze uitspraak
|
| |
|
|