|
|
ECLI:NL:CBB:2024:843 | | | Datum uitspraak | : | 19-11-2024 | Datum gepubliceerd | : | 19-11-2024 | Instantie | : | College van Beroep voor het bedrijfsleven | Zaaknummers | : | 23/1172 | Rechtsgebied | : | Bestuursrecht | Indicatie | : | De aanvraag voor een subsidie op grond van de TVL voor het tweede kwartaal van 2021 is terecht afgewezen, omdat die buiten de aanvraagperiode is ingediend. | Trefwoorden | : | lnv-subsidies | | | subsidies | Wetreferenties | : | Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
| | Uitspraak | uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 23/1172
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2024 in de zaak tussen
[naam 1] B.V., te [woonplaats] (onderneming)
(gemachtigde: mr. Y. van der Meulen)
en
de minister van Economische Zaken
(gemachtigden: mr. T. Khidous en mr. J.W.P. van Oosten)
Procesverloop
Met het besluit van 15 juni 2022 heeft de minister de melding van de onderneming op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal (Q2) van 2021 aangemerkt als pro-forma-aanvraag en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 12 januari 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 8 oktober 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] , namens de onderneming, bijgestaan door de gemachtigde van de onderneming en de gemachtigden van de minister.
Overwegingen
Inleiding
1. In deze zaak gaat het om de vraag of de minister de pro-forma-aanvraag van de onderneming voor subsidie op grond van de TVL voor Q2 van 2021 terecht heeft afgewezen, omdat deze buiten de daarvoor geldende periode is ingediend.
Standpunt van de onderneming
2 De rechtsvorm van de onderneming is door het vertrek van een van de vennoten omgezet van een V.O.F. naar een B.V. Deze omzetting is op 5 juni 2020 ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Vanwege deze inschrijfdatum kon de onderneming geen subsidieaanvraag doen voor verschillende kwartalen. De onderneming heeft door middel van e-mails en telefoontjes zelf bij de minister duidelijk moeten maken wat het probleem was, namelijk dat geen sprake was van inschrijving van een nieuwe onderneming. Nadat de minister dat inzag, heeft de onderneming voor verschillende kwartalen alsnog een subsidieaanvraag kunnen indienen. Alleen voor Q2 van 2021 kon dat niet. De minister heeft steeds aangegeven dat de verkeerde conclusie die aan de nieuwe inschrijfdatum werd verbonden, rechtgetrokken zou worden voor alle subsidieperiodes waarvoor de onderneming een aanvraag zou doen. In verband met de rechtszekerheid, het vertrouwensbeginsel, het beginsel van fair play en het zorgvuldigheidsbeginsel, kan de subsidie voor Q2 van 2021 niet geweigerd worden.
Standpunt van de minister
3 De inschrijving van de onderneming in het handelsregister op 5 juni 2020 leidde bij het indienen van de subsidieaanvragen voor de periode van juni tot en met september 2020 en voor Q4 van 2020 en Q1 van 2021 tot technische problemen, omdat in de op deze subsidieperioden van toepassing zijnde regeling staat dat de aanvragende onderneming op 15 maart 2020 in het handelsregister ingeschreven moest zijn. Voor Q2 van 2021 konden ook ondernemingen die in de periode tussen 15 maart 2020 en 30 juni 2020 in het handelsregister zijn ingeschreven, een aanvraag indienen. Dit volgt uit artikel 2.3.2, tweede lid, aanhef en onder c, van de TVL en de definitie van ‘peildatum’ uit artikel 2.3.1 van de TVL. Omdat de onderneming op 5 juni 2020 is ingeschreven in het handelsregister, zou zij bij het indienen van een aanvraag voor Q2 van 2021 niet tegen dezelfde technische problemen zijn aangelopen als in de daaraan voorafgaande kwartalen. Het indienen van een aanvraag was destijds technisch dus mogelijk. In tegenstelling tot andere aanvraagperioden heeft de minister in de aanvraagperiode van Q2 van 2021 geen e-mails of telefoontjes ontvangen, waaruit blijkt dat de onderneming ook voor dat kwartaal een aanvraag wilde indienen, maar dat dit (technisch) niet mogelijk bleek.
Beoordeling door het College
4.1
Artikel 2.3.8 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q2 van 2021 uiterlijk op 20 augustus 2021 vóór 17.00 uur konden indienen. Uit de TVL volgt dat de minister een aanvraag moet afwijzen als deze niet tijdig is ingediend. De Algemene wet bestuursrecht en de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op is gebaseerd) bieden geen grondslag om daarvan af te wijken.
4.2
Niet in geschil is dat de onderneming de aanvraag niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstip heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar zijn uitspraak van 13 juni 2023
(ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). Het College merkt op dat het daarbij gaat om beleid dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Het bestreden besluit zal dan ook (onder meer) daaraan worden getoetst.
4.3
De onderneming weet niet zeker of zij heeft geprobeerd om de aanvraag voor Q2 van 2021 in te dienen. Zoals ter zitting besproken, kan het volgens de onderneming ook zo zijn dat zij het niet heeft geprobeerd vanwege de eerder ervaren moeilijkheden bij het indienen van een aanvraag en de gedachte dat de minister vanwege het contact dat hij met de onderneming had over die eerdere moeilijkheden, bij de geboden oplossing ook dit kwartaal zou betrekken. Volgens de minister kan het niet anders zijn dan dat de onderneming niet heeft geprobeerd om de aanvraag voor Q2 van 2021 in te dienen, omdat als zij dat wel had geprobeerd, zij probleemloos een aanvraag had kunnen doen. De onderneming heeft dit niet weersproken. Het is vervolgens de vraag of de onderneming erop mocht vertrouwen dat de minister, ook zonder een poging om een aanvraag voor Q2 van 2021 te doen, dit kwartaal zou betrekken bij de oplossing voor het eerder gemelde probleem. Voor een beroep op het vertrouwensbeginsel is van belang of de minister een toezegging of andere uitlating heeft gedaan of gedragingen heeft verricht, waaruit de onderneming redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat zij alsnog een aanvraag kon doen en deze inhoudelijk in behandeling zou worden genomen. Daarvoor ziet het College onvoldoende aanknopingspunten in het dossier. Uit de stukken blijkt dat de onderneming in oktober en november 2020 e-mails heeft gestuurd naar de minister waarin zij duidelijk maakte dat het haar niet lukte om een aanvraag voor de periode van juni tot en met september 2020 in te dienen. Verder blijkt uit de stukken dat een jaar later, vanaf oktober 2021, contact is geweest tussen de onderneming en de minister over het aanleveren van omzetgegevens en het doen van aanvragen. Dat de onderneming tijdens de aanvraagperiode voor Q2 van 2021 – dus van 25 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021 – in gesprek was met de minister, is niet gebleken. Ook ziet het College in de stukken niet terug dat de minister heeft toegezegd dat de onderneming voor alle tijdvakken, dus ook voor Q2 van 2021, alsnog een aanvraag kon doen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
4.4
Ook het beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van fair play slaagt niet, alleen al omdat de onderneming dat niet nader heeft onderbouwd.
4.5
Het College ziet ook geen grond voor het oordeel dat het vasthouden aan de aanvraagperiode in dit geval onevenredig is. Dat de onderneming het zwaar had, omdat zij alle werknemers in dienst wilde houden en geld heeft moeten lenen, is geen bijzondere omstandigheid die de afwijzing onevenredig maakt.
Slotsom
5 De conclusie is dat de minister de aanvraag op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang gelezen met artikel 2.3.8 van de TVL terecht heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de aanvraag tijdig is ingediend. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. C.D.V. Efstratiades, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2024.
w.g. B. Bastein w.g. C.D.V. Efstratiades
Bijlage
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.3.1 (begripsbepalingen)
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
[…]
peildatum: de peildatum voor de getroffen MKB-onderneming, zijnde 15 maart 2020 voor een getroffen MKB-onderneming met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt in de periode tot en met 15 maart 2020 onderscheidenlijk 30 juni 2020 voor een getroffen MKB-onderneming met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt in de periode van 16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020;
[…]
Artikel 2.3.2 (verstrekking subsidie)
[…]
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
[…]
c. die op de peildatum in het handelsregister stond ingeschreven;
[…]
Artikel 2.3.6 (afwijzingsgronden)
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
[…]
Artikel 2.3.8 (aanvraagperiode)
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen. | Link naar deze uitspraak
|
| |
|
|