|
|
ECLI:NL:CRVB:2024:2252 | | | Datum uitspraak | : | 12-11-2024 | Datum gepubliceerd | : | 28-11-2024 | Instantie | : | Centrale Raad van Beroep | Zaaknummers | : | 22/3366 AOW | Rechtsgebied | : | Socialezekerheidsrecht | Indicatie | : | Herziening AOW-pensioen naar de norm voor een gehuwde. Anders dan de rechtbank oordeelt de Raad dat betrokkenen zich feitelijk niet gedragen als huurder en verhuurder. Er is sprake van wederzijdse zorg van enige omvang en gewicht. Ook is voldaan aan het tweede criterium voor een gezamenlijke huishouding. | Trefwoorden | : | aow | | | huurovereenkomst | | | paarden | | Uitspraak | 22/3366 AOW, 22/3367 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 13 oktober 2022, 22/175 en 22/2289 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[betrokkene 1] (betrokkene 1) en [betrokkene 2] (betrokkene 2), beiden te [woonplaats] (Duitsland)
Datum uitspraak: 12 november 2024
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over een herziening van het ouderdomspensioen van betrokkenen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar een ouderdomspensioen voor een gehuwde. Betrokkenen stellen dat zij geen gezamenlijke huishouding voerden. Anders dan de rechtbank oordeelt de Raad dat de Svb aannemelijk heeft gemaakt dat wel sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Svb heeft daarom terecht het AOW-pensioen van betrokkenen herzien.
PROCESVERLOOP
De Svb heeft hoger beroep ingesteld tegen beide uitspraken. Betrokkene 1 heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 oktober 2024. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Pieterse. Betrokkenen zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
1. Bij de beoordeling van de hoger beroepen zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkenen ontvingen beiden een AOW-pensioen naar de norm voor een ongehuwde, betrokkene 1 vanaf 9 juli 2017 en betrokkene 2 vanaf 12 september 2016.
1.2.
Op 1 augustus 2016 heeft betrokkene 1 zich ingeschreven op het adres van betrokkene 2. Betrokkenen zijn op 24 augustus 2016 schriftelijk overeengekomen dat betrokkene 1 een kamer van 20 m2 huurt in de woning van betrokkene 2 en daarvoor aan betrokkene 2 een huurprijs van € 100,- per maand en € 10,- als voorschot voor bijkomende leveringen en diensten, waaronder gas, elektra en water, betaalt. Betrokkene 2 heeft dit bij de aanvraag van zijn AOW-pensioen bij de Svb gemeld.
1.3.
Naar aanleiding hiervan heeft de afdeling handhaving de leefsituatie van betrokkene 2 onderzocht. In dat kader is op 5 oktober 2016 een huisbezoek afgelegd. De uitkomsten van het onderzoek zijn opgenomen in de handhavingsrapportage van 10 oktober 2016. Daarin is geadviseerd om het AOW-pensioen van betrokkene 2 naar de norm voor een ongehuwde te handhaven en vanwege de lage huurprijs die betrokkene 1 betaalt, de leefsituatie nogmaals te onderzoeken als betrokkene 1 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. In verband hiermee heeft in 2017 een heronderzoek naar de leefsituatie van betrokkene 1 plaatsgevonden. In de in dit kader ingevulde Checklist gezamenlijke huishouding is onder meer opgenomen dat mondeling is afgesproken dat betrokkene 1 als tegenprestatie voor de lage huur van slechts € 100 het huishouden bijhoudt. Het AOW-pensioen van betrokkenen is ongewijzigd voortgezet.
1.4.
Op 16 december 2020 zijn betrokkenen verhuisd naar een plaats in Duitsland (X). Nadat een vragenformulier over de woonsituatie van betrokkene 2 ingevuld retour was ontvangen, heeft de Svb met een besluit van 29 april 2021 aan betrokkene 2 meegedeeld dat zijn AOW-pensioen niet verandert.
1.5.
Bij brief van 30 april 2021 heeft de Svb betrokkene 2 schriftelijk verzocht om extra informatie over zijn woonsituatie. Het meegezonden formulier Onderzoek gezamenlijk huishouden heeft betrokkene 2 op 26 mei 2021 ingevuld retour gezonden. Hierbij heeft hij een nieuw kamerhuurcontract overgelegd, ondertekend op 16 december 2021. Volgens dat contract huurt betrokkene 1 van betrokkene 2 een kamer van 22 m2 in de woning in X, inclusief elektra, water en gebruik van wasmachine, koelkast, vloerbedekking, gordijnen en meubels en medegebruik van keuken, douche/bad, wc en balkon voor een huurprijs van € 100,- per maand.
1.6.
Betrokkene 1 heeft op 8 juni 2021 het op 7 juni 2021 aan haar toegezonden formulier Onderzoek gezamenlijk huishouden ingevuld retour gezonden.
1.7.
Medewerkers van de afdeling handhaving van de Svb hebben vervolgens onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van het aan betrokkenen verleende AOW-pensioen. In het kader van het onderzoek is onder meer dossieronderzoek verricht, is Suwinet geraadpleegd, is onderzoek verricht op internet en is op 30 september 2021 een huisbezoek afgelegd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in een handhavingsrapportage van 8 november 2021.
1.8.
Met een besluit van 2 december 2021 heeft de Svb het AOW-pensioen van betrokkene 1 vanaf 1 januari 2021 herzien naar de norm voor een gehuwde op de grond dat betrokkene 1 sinds 15 december 2020 een gezamenlijke huishouding heeft met betrokkene 2 en de kosten van het te veel betaalde AOW-pensioen teruggevorderd tot een bedrag van € 4.593,87.
1.9.
De Svb heeft het hiertegen gemaakte bezwaar met een besluit van 31 december 2021 (bestreden besluit 1) gegrond verklaard. De ingangsdatum van de herziening is gewijzigd in 1 januari 2022. De terugvordering is komen te vervallen.
1.10.
Bij besluit van 6 december 2021 heeft de Svb het AOW-pensioen van betrokkene 2 vanaf 1 januari 2021 herzien naar de norm voor een gehuwde op de grond dat betrokkene 1 en betrokkene 2 sinds 15 december 2020 een gezamenlijke huishouding voeren en het AOW-pensioen van betrokkene 2 teruggevorderd tot een bedrag van € 1.653,78.
1.11.
Met een nader besluit van 3 januari 2022 heeft de Svb het besluit van 6 december 2021 ingetrokken en het AOW-pensioen van betrokkene 2 vanaf 1 januari 2021 (bedoeld zal zijn 1 januari 2022) herzien op de grond dat betrokkenen sinds 1 januari 2022 een gezamenlijke huishouding voeren.
1.12.
Betrokkene 2 heeft tegen het besluit van 3 januari 2022 bezwaar gemaakt. Tijdens de bezwaarprocedure heeft de Svb met een nader besluit van 24 januari 2022, gehandhaafd bij een besluit van 24 maart 2022 (bestreden besluit 2), het besluit van 3 januari 2022 ingetrokken en het AOW-pensioen van betrokkene 2 met ingang van 1 januari 2022 herzien naar de norm voor een gehuwde op de grond dat betrokkenen met ingang van 1 december 2021 een gezamenlijke huishouding voeren.
Uitspraken van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard en deze besluiten vernietigd. De rechtbank heeft de primaire besluiten van 2 december 2021 en 24 januari 2022 herroepen en bepaald dat betrokkenen vanaf januari 2022 recht hebben op een AOW-pensioen naar de norm voor een ongehuwde. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet in geschil is dat betrokkenen het hoofdverblijf op hetzelfde adres hebben. Bij betrokkenen is geen sprake van een zodanige financiële verstrengeling dat geconcludeerd moet worden dat sprake is van wederzijdse zorg. Betrokkenen hebben geen gezamenlijke bankrekening, hebben alle verzekeringen afzonderlijk afgesloten en hebben elkaar niet gemachtigd voor elkaars bankrekening. Verder betalen betrokkenen hun eigen boodschappen en doen zij nooit transacties met de pinpas voor elkaar. De enkele omstandigheid dat betrokkene 1 een huurprijs betaalt die lager is dan gemiddeld, is onvoldoende om financiële verstrengeling aan te nemen. Ook blijkt volgens de rechtbank niet van wederzijdse zorg uit andere feiten en omstandigheden dan uit financiële verstrengeling. Betrokkenen doen hun boodschappen apart van elkaar, koken voor zichzelf en eten afzonderlijk van elkaar. Betrokkene 1 zit voornamelijk boven op haar slaapkamer en betrokkene 2 is iedere dag onderweg voor zijn paarden. Zij hebben ieder hun eigen vriendenkring. Betrokkene 1 doet het huishouden, niet als tegenprestatie, maar omdat zij zich verveelt, niet stil kan zitten en zelf wil schoonmaken. Zij doet de was en helpt, indien nodig, betrokkene 2 met het lezen van brieven en het voeren van telefoongesprekken. Dit betreft geen zorg, maar handelen in situaties zoals een redelijke derde ook zou doen. Daarom is volgens de rechtbank geen sprake van een gezamenlijke huishouding en had de Svb het AOW-pensioen van betrokkenen naar de norm voor een ongehuwde moeten toewijzen.
Het standpunt van de Svb
3. De Svb is het niet eens met de uitspraken van de rechtbank. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de besluiten om het AOW-pensioen van betrokkenen per 1 januari 2022 te herzien naar de norm voor een gehuwde heeft vernietigd. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die de Svb in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat de hoger beroepen slagen. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van de hoger beroepen van belang zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De herziening
4.1.
Een besluit tot herziening van het AOW-pensioen is een voor betrokkenen belastend besluit. Daarom moet de Svb aannemelijk maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan. Dit betekent dat de Svb de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
Gezamenlijke huishouding
4.2.
Ingevolge artikel 1, derde en vierde lid, van de AOW wordt als gehuwd of als echtgenoot ook aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert.
4.2.1.
Van een gezamenlijke huishouding is sprake als twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins (wederzijdse zorg).
4.2.2.
Niet in geschil is dat betrokkenen op 1 januari 2022 hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning, zodat aan het eerste criterium van een gezamenlijke huishouding is voldaan.
4.3.
Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van wederzijdse zorg. Deze zorg kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan alleen het delen van de met wonen samenhangende lasten. Als er weinig of geen financiële verstrengeling is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Daarbij moeten alle gebleken, niet van subjectieve aard zijnde feiten en omstandigheden worden betrokken.
4.4.
De Svb heeft aangevoerd dat – in tegenstelling tot wat de rechtbank heeft overwogen – uit de feiten en omstandigheden volgt dat betrokkenen wederzijds zorg aan elkaar verleenden. De Svb heeft daarbij onder meer gewezen op de verklaring van betrokkene 1 dat zij zorgtaken verricht in ruil voor een lagere, niet commerciële huurprijs. De zorgtaken die worden verricht, gaan volgens de Svb bovendien een zakelijke relatie te boven. Deze beroepsgrond slaagt om de volgende redenen.
4.4.1.
Betrokkenen gedragen zich feitelijk niet als huurder en verhuurder. Betrokkene 2 betaalt alle woonlasten en is met betrokkene 1 een niet-zakelijke huurprijs overeengekomen. Deze huurprijs is ook erg laag in verhouding tot wat algemeen bekend is over huurprijzen van kamers met dergelijke oppervlakten. Ook is de huurprijs sinds 2016 niet geïndexeerd. Deze prijs is ook gelijk gebleven na de verhuizing. Anders dan uit de huurovereenkomst blijkt, mag betrokkene 1 – zonder extra kosten – gebruikmaken van alle ruimtes in de woning, waaronder de woonkamer. Ter zitting heeft betrokkene 1 bovendien verklaard dat zij het voorschotbedrag van € 10,- voor bijkomende leveringen en diensten, zoals opgenomen in de huurovereenkomst van 1 augustus 2016 nooit heeft betaald. Betrokkene 1 heeft ook nog ter zitting verklaard dat zij en betrokkene 2 nog voor het bestreden besluit van 30 december 2021 een hogere huurprijs van € 300,- zijn overeengekomen, maar dat niet hebben opgenomen in de huurovereenkomst. Betrokkene 1 heeft hierover verklaard dit bedrag niet te betalen omdat zij hiervoor geen geld heeft. Betrokkene 1 betaalt de kosten voor het internet waarvan ook betrokkene 2 gebruik mag maken. Betrokkene 2 verzorgt de schoonmaakspullen. Betrokkene 1 doet de was en maakt het hele huis schoon. Betrokkene 1 helpt betrokkene 2 ook met het lezen van brieven en het voeren van telefoongesprekken. Betrokkene 2 brengt op zijn beurt betrokkene 1 wel eens met de auto naar familie in Nederland. Betrokkene 1 heeft verder tijdens de zitting verklaard dat als zij kookt en betrokkene 2 thuis is, hij mee-eet. Dit komt ongeveer eenmaal per week of per 14 dagen voor.
4.4.2.
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden blijkt dat sprake is van wederzijdse zorg van enige omvang en gewicht. Deze zorg gaat verder dan uitsluitend het delen van woonlasten.
4.4.3.
Dat betrokkene 2, zoals zij tijdens de zitting heeft gezegd, het huis schoonmaakt omdat zij – naar eigen zeggen – een poetsfiemel is en dat het koken voor betrokkene 1 moet worden gezien als een vriendendienst, maakt hierbij niet uit. Zoals de Raad al eerder in andere uitspraken heeft overwogen, zijn bij het vaststellen van een gezamenlijke huishouding de omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang. Voor het aannemen van wederzijdse zorg is bovendien niet noodzakelijk dat de door ieder van beiden aan de ander gegeven zorg dezelfde omvang en intensiteit heeft.
4.5.
Hiermee is, naast het eerste criterium, ook voldaan aan het tweede criterium voor een gezamenlijke huishouding.
4.6.
Uit 4.2.2 en 4.5 volgt dat de Svb terecht het AOW-pensioen van betrokkenen per 1 januari 2022 heeft herzien naar de norm voor een gehuwde.
Conclusie en gevolgen
4.7.
De hoger beroepen slagen. De aangevallen uitspraken worden vernietigd. Dit betekent dat de aanpassing van het AOW-pensioen van betrokkenen naar de norm voor een gehuwde vanaf 1 januari 2022 in stand blijft.
5. Omdat de aangevallen uitspraken niet in stand blijven, wordt van de Svb voor de ingestelde hoger beroepen geen griffierecht geheven.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
vernietigt de aangevallen uitspraken;
verklaart het beroep van betrokkene 1 tegen het besluit van 30 december 2021 en het beroep van betrokkene 2 tegen het besluit van 24 maart 2022 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en E.C.G. Okhuizen en W.A. Timmer als leden, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2024.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) I. van der Hout
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over gezamenlijke huishouding.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Algemene Ouderdomswet (AOW)
Artikel 1, derde lid, aanhef en onder a
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;
Artikel 1, vierde lid
Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Artikel 17, eerste lid
Het ouderdomspensioen wordt door de Sociale verzekeringsbank ingetrokken of herzien, wanneer degene, aan wie het is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde daarvoor niet of niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een hoger of lager ouderdomspensioen in aanmerking komt.
Artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder a, b en c
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en terzake van weigering van ouderdomspensioen, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen;
b. indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 15, tweede lid, of 49, ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ouderdomspensioen bestaat.
Zie de uitspraak van 20 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:407.
Vergelijk de uitspraak van 30 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1015. | Link naar deze uitspraak
|
| |
|
|