|
|
ECLI:NL:RBOBR:2024:486 | | | Datum uitspraak | : | 13-02-2024 | Datum gepubliceerd | : | 23-01-2025 | Instantie | : | Rechtbank Oost-Brabant | Zaaknummers | : | 22/217 | Rechtsgebied | : | Bestuursprocesrecht | Indicatie | : | Boete messttoffenwet | Trefwoorden | : | dierlijke meststoffen | | | forfaitair | | | gebruiksnormen | | | landbouw | | | landbouw, natuur en voedselkwaliteit | | | landbouwer | | | landbouwgrond | | | mestscheiding | | | meststoffen | | | meststoffenwet | | Uitspraak | RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/217
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2024 in de zaak tussen
[eiseres] V.O.F., uit [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. W.P.N. Remie),
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister
(gemachtigde: mr. M. Leegsma).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de aan haar door de minister opgelegde boete van € 7.781,70 wegens overschrijding van de gebruiksnormen dierlijke mest, fosfaat en stikstof en het niet naar waarheid bijhouden van een inzichtelijke administratie. De boete ziet op het jaar 2019.
1.1
Met het bestreden besluit van 16 december 2021 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de boete gebleven.
1.2
De minister heeft op 1 mei 2023 op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] , vennoot van eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van de minister en [naam] , inspecteur van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Het beroep is gelijktijdig behandeld met het beroep van [bedrijf] (hierna: Mestdistributie) met zaaknummer SHE 22/1971.
Relevante bepalingen
2. De relevante bepalingen en het relevante beleid staan in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiseres voert op het adres [adres] in [vestigingsplaats] een akkerbouwbedrijf. Vennoot van eiseres, [naam] , voert ook een melkveebedrijf in de vorm van een eenmanszaak. Mestdistributie, waarvan [naam] bestuurder is, is een intermediaire onderneming. De NVWA heeft in een rapport van bevindingen van 7 december 2020 (het boeterapport, met rapportnummer [nummer 1] ) – kortgezegd – gerapporteerd dat eiseres in het jaar 2019 de Msw heeft overtreden. Bij brief van 16 maart 2021 heeft de minister eiseres laten weten voornemens te zijn haar een bestuurlijke boete op te leggen van in totaal € 9.015,50, omdat eiseres in 2019 de gebruiksnormen dierlijke mest, fosfaat en stikstof heeft overschreden en niet naar waarheid een inzichtelijke administratie heeft bijgehouden. Hierop heeft eiseres bij brieven van 15 en 23 april 2021 haar zienswijze gegeven. Bij besluit van 2 juli 2021 heeft de minister eiseres een gematigde boete van in totaal € 7.781,70 opgelegd. Bij het bestreden besluit heeft de minister de boete gehandhaafd.
Het standpunt van de minister in het bestreden besluit
4. Mestdistributie heeft op 9 en 10 juli 2019 12 vrachten dunne fractie rundveemest na mestscheiding (mestcode 11) geladen bij het melkveebedrijf en gelost bij eiseres. Volgens de minister zijn de van deze vrachten genomen mestmonsters gemanipuleerd. Daarom heeft de minister de geanalyseerde, volgens de minister onaannemelijke, gehalten buiten beschouwing gelaten en – na een berekening – vervangen door andere, veel hogere gehalten. De minister heeft die berekening gemaakt op basis van onder meer bedrijfsspecifieke gegevens over het voorgaande jaar, 2018. Volgens de berekening heeft eiseres in 2019 de gebruiksnormen dierlijke mest, fosfaat en stikstof overschreden. De boete van in totaal € 7.781,70 is een gematigde boete, omdat tussen de dagtekening van het boeterapport en het besluit van 2 juli 2021 meer dan 26 weken zijn verstreken. Voor (verdere) matiging van de boete op grond van bijlage 5 van het boetebeleid bestaat volgens de minister geen aanleiding, omdat eiseres heeft geprobeerd heimelijk de Msw te ontduiken.
Beoordeling van het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden
5. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden en vernietigt het bestreden besluit in zoverre. De rechtbank stelt de hoogte van de boete daarom opnieuw vast. De overige beroepsgronden slagen niet. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres bestrijdt niet de boete voor het niet naar waarheid bijhouden van een inzichtelijke administratie. Daartegen heeft eiseres geen beroepsgronden aangevoerd. Eiseres is het echter niet eens met de boete wegens het overschrijden van de gebruiksnormen. Eiseres bestrijdt dat de mestmonsters zijn gemanipuleerd. Er bestaat dan ook geen grondslag om niet uit te gaan van de geanalyseerde gehalten en op basis van een theoretische berekening een boete op te leggen. Voor zover de minister toepassing heeft gegeven aan artikel 3, eerste lid, van de Msw, ligt de bewijslast bij haar. Eiseres stelt dat de minister niet is geslaagd in die bewijslast. Als echter wordt aangenomen dat niet kan worden uitgegaan van de geanalyseerde gehalten, dan moet in de plaats daarvan niet worden uitgegaan van de gehalten die de uitkomst zijn van een theoretische berekening van de minister, maar van forfaitaire gehalten. Dit volgt volgens eiseres uit artikel 81 van de Urm. Eiseres is verder van mening dat de boete (verder) moet worden gematigd op grond van bijlage 5 van het door de minister gevoerde boetebeleid. Eiseres heeft namelijk mest aangevoerd en produceert zelf geen mest. Dit betekent dat de boete met 50% moet worden gematigd. Van het heimelijk ontduiken van de Msw is geen sprake geweest, althans hiervoor is geen bewijs geleverd. Eiseres betoogt tenslotte dat de boete sowieso moet worden gematigd op grond van artikel 6 EVRM vanwege de lange duur van de procedure.
- Fraus legis
7. De rechtbank ziet zich voor de beantwoording van de vraag gesteld of de minister op grond van artikel 3, eerste lid, van de Msw terecht de geanalyseerde gehalten buiten beschouwing heeft gelaten bij de berekening of eiseres binnen de gebruiksnormen is gebleven.
8. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 3 van de Msw blijkt dat in het eerste lid een zogeheten fraus legis-bepaling is opgenomen. Deze bepaling dient om evidente schijnconstructies ter ontduiking van de wet tegen te kunnen gaan (Kamerstukken II 1995/96, 24 782, nr. 3, p. 45). Gelet op de bewoordingen van artikel 3, eerste lid, van de Msw en de hiervoor geschetste bedoelingen van de wetgever, moet toepassing van dat artikellid allereerst leiden tot een vaststelling welke handelingen de schijnconstructie maken. Vervolgens moet, als die schijnconstructie wordt weggedacht, worden vastgesteld wat de werkelijke situatie is. Tot slot moet de meststoffenregelgeving op die werkelijkheid wordt toegepast.
9. Vaststaat dat Mestdistributie op 9 en 10 juli 2019 12 vrachten dunne fractie rundveemest heeft geladen bij het melkveebedrijf en heeft gelost bij eiseres. Dat die vrachten zijn verzorgd en de hoeveelheid mest die met deze vrachten is afgevoerd en vervolgens is gelost bij eiseres (366,95 ton), staat niet ter discussie.
10. Van elke geladen vracht mest wordt een mestmonster genomen. In dit geval is dat door middel van een monsterpot gedaan. Het proces van monsterafname is een volkomen geautomatiseerd proces waar geen menselijk handelen aan te pas komt. Een mestmonster wordt in een monsterpot gedaan die vervolgens automatisch wordt afgesloten met een monsterdeksel. Hierbij geldt dat elke monsterpot en elke monsterdeksel een geregistreerd nummer heeft en dat elke pot en zijn eigen unieke deksel heeft; pot en deksel horen bij elkaar. Als op een pot een deksel is geplaatst dat niet bij die pot hoort, dan is dat door menselijk handelen gebeurd. Dit wordt als zodanig niet door eiseres betwist.
11. De 12 mestmonsters zijn ingezonden naar laboratorium Roba om als mengmonster te worden onderzocht op het fosfaat- en stikstofgehalte. Bij controle van de mestmonsters door Roba bleek dat pot [nummer 2] (vracht 8, VDM [nummer 1] ) was afgesloten met een niet bij die pot behorend deksel [nummer 3] en dat het voor pot [nummer 2] geregistreerde deksel [nummer 3] was bevestigd op de niet registreerde pot [nummer 4] . Het bleek Roba verder dat van 7 VDM’s (vrachten 2 tot en met 7 en 9) de nummers van de potten en deksels niet waren geregistreerd. Van de 12 mestmonsters waren er slechts 4 correct geregistreerd (vrachten 1 en 10-12). Eiseres heeft deze bevindingen niet bestreden.
12. De minister heeft de 12 mestmonsters laten analyseren door laboratorium Wageningen Food Safety Research. De minister heeft vervolgens aanvullend onderzoek laten verrichten om te beoordelen in hoeverre de aldus geanalyseerde gehalten realistisch waren. De minister heeft in het bestreden besluit uitvoerig uiteengezet welke hoeveelheden stikstof en fosfaat in werkelijkheid op 9 en 10 juli 2019 moeten zijn aangevoerd naar eiseres. Bij de berekening heeft de minister de mestboekhouding van het melkveebedrijf betrokken (Integraal mestrapport 2019 Definitief) en het WUR-rapport 287 over scheidingsrendementen. Bij de berekening heeft de minister ook betrokken de geanalyseerde gehalten van het door de NVWA op 3 augustus 2020 op het melkveebedrijf genomen monster dikke fractie rundveemest. Op basis van de berekening is de minister vervolgens tot de conclusie gekomen dat de geanalyseerde gehalten van de monsters van de op 9 en 10 juli 2019 afgevoerde vrachten onaannemelijk zijn.
13. De omstandigheid dat bij tenminste 8 vrachten concreet bewijs is voor manipulatie in samenhang met de analyse van een (bedrijfseigen) monster dikke fractie en een op bedrijfsspecifieke gegevens gebaseerde berekening, heeft de minister tot de conclusie gebracht dat de inhoud van de 12 monsters is gemanipuleerd.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister met het voorgaande aangetoond dat sprake is van een schijnconstructie die eruit bestaat dat de intermediair bij een laboratorium gemanipuleerde monsters heeft aangeleverd met het verzoek om deze te analyseren als ware zij op de in wet- en regelgeving voorgeschreven wijze tot stand gekomen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de minister zijn standpunt alleen baseert op een theoretische berekening met een aantal onzekere aannames. De minister heeft in dit geval zowel aan de hand van de feitelijke gang van zaken bij de monsterafname in combinatie met een berekening op basis van bedrijfsspecifieke gegevens, waaronder een monsterafname op het melkveebedrijf, uitvoerig uiteengezet waarom de geanalyseerde gehalten geen juiste voorstelling van zaken geven van de op het akkerbouwbedrijf van eiseres aangevoerde dierlijke mest. Dat de minister uitsluitend een theoretische berekening ter onderbouwing van zijn verwijt van een schijnconstructie heeft gemaakt is daarom feitelijk onjuist. Eiseres heeft daarbij de juistheid van de berekening van de minister onvoldoende betwist. Het enkel vasthouden aan de geanalyseerde waarden van de 12 mestmonsters is daarvoor onvoldoende. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [naam] op de zitting heeft verklaard dat het op 3 augustus 2020 genomen monster dikke fractie representatief is voor 2019. Kortom, de minister heeft zich gebaseerd op bedrijfsspecifieke gegevens en gegevens van het melkveebedrijf (de leverancier van de mest). De omstandigheid dat bij 4 van de 12 mestmonsters geen onregelmatigheden bij de monsterafname zijn vastgesteld doet niet af aan de conclusie dat sprake is van een schijnconstructie omdat alle monsters zich laten kenmerken door dezelfde lage gehalten waarvan de minister met een bedrijfsspecifieke berekening heeft aangetoond dat deze niet kunnen kloppen.
15. Bijna aan het eind van de zitting heeft [naam] verklaard dat de lage gehalten in de dunne fractie moeten worden verklaard uit het toevoegen van water aan de voorraad dunne fractie. De rechtbank begrijpt hieruit dat eiseres niet langer de juistheid van door de minister gemaakte berekening bestrijdt. In plaats daarvan komt eiseres, bij monde van [naam] , met een verklaring voor de geanalyseerde lage gehalten. De rechtbank gaat hier echter aan voorbij, nu eiseres haar stelling niet met objectieve en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd. Door eiseres is niet aangetoond dat, en zo ja, hoeveel water is toegevoegd aan de dunne fractie om te komen tot gehalten zoals door eiseres zijn opgegeven. Tijdens de zitting heeft de minister bovendien opgemerkt dat als de geanalyseerde gehalten zijn te verklaren uit het toevoegen van water aan de dunne fractie, dit een verdubbeling van de tonnages dunne fractie zou betekenen. In dat scenario moet ontzettend veel water zijn toegevoegd om tot die lage waarden te komen. Naar het oordeel van de rechtbank is door eiseres dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de lage geanalyseerde gehalten verklaard moet worden uit het toevoegen van water.
16. Nu de minister heeft aangetoond dat sprake is geweest van een schijnconstructie, heeft de minister terecht de geanalyseerde gehalten buiten beschouwing gelaten en mocht hij uitgegaan van vervangende waarden, op basis van een door hem gemaakte berekening. Anders dan eiseres stelt, hoefde de minister niet uit te gaan van forfaitaire gehalten, in plaats van vervangende gehalten te berekenen. Artikel 81, vijfde lid, van de Urm is niet van toepassing, reeds nu de mestmonsters niet in het ongerede zijn geraakt na ontvangst van de monsters door Roba. De minister was ook niet op basis van artikel 81, zesde lid, van de Urm gehouden forfaitaire gehalten te hanteren in plaats van een eigen berekening te maken. Ingevolge die bepaling, gelezen in samenhang met paragraaf 4.2 van bijlage H van de Urm, wordt een mestmonster – indien het gewicht van het mestmonster te laag is – niet geanalyseerd en moeten de gehalten in dit monster forfaitair worden vastgesteld. Gesteld noch gebleken is dat het gewicht van de betrokken mestmonsters te laag was. De minister hoefde de gehalten dus niet forfaitair vast te stellen.
- Matiging op grond van bijlage 5 boetebeleid
17. Uit het voorgaande volgt dat eiseres heeft geprobeerd de Msw heimelijk te ontduiken. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [naam] de feitelijke bestuurder/exploitant is van eiseres, Mestdistributie en het melkveebedrijf. Hij is de drijvende kracht achter deze ondernemingen. Tijdens de zitting is dit ook erkend door eiseres, zij het in andere bewoordingen. Omdat eiseres heeft geprobeerd de Msw heimelijk te ontduiken, heeft de minister kunnen besluiten om de boete niet met 50% te matigen.
- Matiging op grond van artikel 6 EVRM
18. Eiseres heeft tijdens de zitting aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden, zodat de boete moet worden gematigd.
19. De minister heeft er tijdens de zitting op gewezen dat de boete bij het besluit van 2 juli 2021 al met 10% is gematigd vanwege het tijdsverloop tussen het boeterapport en het besluit van 2 juli 2021. Met deze al toegepaste matiging moet bij de beoordeling van de overschrijding van de redelijke termijn en de vraag of op die grond een verdere matiging op zijn plaats is, rekening worden gehouden, aldus de minister.
20. In punitieve zaken geldt het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor een procedure in twee instanties in beginsel is overschreden als die procedure in haar geheel langer dan 24 maanden in beslag heeft genomen. Of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de manier waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld en de processuele houding van eiseres gedurende de procesgang.
21. Voor procedures als deze geldt dat de bestuurlijke fase zes maanden mag duren. De rechterlijke fase mag 18 maanden in beslag nemen. De redelijke termijn begint op het moment waarop een handeling is verricht waaraan de betrokkene in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een bestuurlijke boete wordt opgelegd. In dit geval is dat op 16 maart 2021 toen aan eiseres het voornemen tot het opleggen van een boete kenbaar is gemaakt. De redelijke termijn van twee jaar is dus verstreken op 16 maart 2023. Dit brengt met zich dat de redelijke termijn op het moment van het doen van deze uitspraak met ruim 10 maanden is overschreden.
22. Volgens vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) is een al toegepaste matiging van de boete vanwege het tijdsverloop tussen het boeterapport en het primaire besluit van invloed op de vraag of, en zo ja, in hoeverre een verdergaande matiging op grond van de overschrijding van de redelijke termijn dient plaats te vinden. Indien de overschrijding van de redelijke termijn minder dan 6 maanden bedraagt, dan is er voor een verdergaande matiging in beginsel geen plaats. Bij overschrijding van meer dan een half jaar, zal in die omstandigheden een verdergaande matiging per half jaar worden toegepast van 5%. In dit geval is de redelijke termijn met ruim 10 maanden overschreden. Dit betekent dat er grond bestaat voor verdere matiging van de boete met één half jaar (10 maanden minus de 6 maanden waarmee al rekening is gehouden, afgerond op één half jaar).
23. Volgens vaste rechtspraak van het CBb wordt de boete bij overschrijding van de redelijke termijn in punitieve zaken in beginsel gematigd met 5% per half jaar (naar boven afgerond en met een maximum van € 2.500), in dit geval een maal een half jaar. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van dit uitgangpunt. Om die reden verlaagt de rechtbank de boete naar € 7.392,62 (€ 7.781,70 minus 5% van dat bedrag).
Conclusie en gevolgen
24. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, omdat het in strijd is met artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien en de hoogte van de bestuurlijke boete bepalen op een bedrag van € 7.392,62. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
25. Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden. De rechtbank zal de minister verder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Omdat het beroep uitsluitend gegrond is vanwege het geslaagde verzoek tot matiging wegens overschrijding van de redelijke termijn, stelt de rechtbank de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 875,- (één punt voor het verzoek tot matiging en één punt voor de behandeling van het verzoek ter zitting, met een wegingsfactor van 0,5 en een waarde per punt van € 875,-).
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft de hoogte van de boete en herroept het primaire besluit in zoverre;
stelt de boete vast op € 7.392,62;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
bepaalt dat de minister het griffierecht van € 360,- aan eiseres moet vergoeden;
veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Wijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE
Meststoffenwet (Msw)
Artikel 3, eerste lid
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt geen rekening gehouden met handelingen waarvan, op grond van de omstandigheid dat zij geen wezenlijke verandering van feitelijke verhoudingen hebben ten doel gehad of op grond van andere bepaalde feiten en omstandigheden, moet worden aangenomen dat zij achterwege zouden zijn gebleven, indien daarmee niet de toepassing van deze wet voor het vervolg geheel of ten dele onmogelijk zou worden gemaakt.
Artikel 7
Het is verboden in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen.
Artikel 8
Het in artikel 7 gestelde verbod geldt niet indien de op of in de landbouwgrond gebrachte hoeveelheid meststoffen in het desbetreffende jaar geen van de volgende normen overschrijdt:
a. de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen;
b. de stikstofgebruiksnorm voor meststoffen;
c. de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen.
Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Urm)
Artikel 81, vijfde lid
Indien een erkend laboratorium het fosfaatgehalte of stikstofgehalte van een monster niet kan vaststellen, omdat het monster bij de monsternemende organisatie of na ontvangst door het laboratorium in het ongerede is geraakt, wordt de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste en vijfde lid, van het besluit bepaald op basis van de in bijlage I voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
Artikel 81, zesde lid
Indien een erkend laboratorium bij ontvangst van een toegezonden monster constateert dat het monster niet voldoet aan de eisen van Hoofdstuk 4, paragraaf 4.2 van het Accreditatieprogramma dierlijke mest (AP05), dat is opgenomen in bijlage H, wordt de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste en vijfde lid, van het besluit bepaald op basis van de in bijlage I voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
Urm – bijlage M
Feitcode
Omschrijving
Hoogte van de boete
M119
niet naar waarheid bijhouden van een inzichtelijke administratie door de landbouwer, inclusief wijzigingen in de administratie
€ 300
Urm – bijlage H. behorende bij artikel 80b en 81, derde en zesde lid
Paragraaf 4.2
(…). Het laboratorium weegt elk monster en registreert het gewicht. Het gewicht wordt tegelijk met de analyseresultaten gerapporteerd aan de vervoerder en in de periodieke rapportage aan de Minister. Indien het gewicht van het monster te laag is, wordt dit monster niet geanalyseerd en mag niet worden gemengd in een mengmonster.
Boetebeleid Meststoffenwet
Bijlage 5 – Handhavingsbeleid gebruiksnormen
Voorwaarden voor 50% matiging van de boete voor overtreding van de gebruiksnormen:
Het bedrijf heeft mest aangevoerd en is geen mestproducerend bedrijf. (…). De landbouwer moet wel aan een aantal voorwaarden hebben voldaan zoals dat de landbouwer verantwoordelijkheid heeft genomen, dat de landbouwer openheid van
zaken geeft, er geen sprake is van het heimelijk ontduiken van de Msw en dat het om een eerste overtreding moet gaan.
Bijlage 9 – Feitcodelijst, intern gebruik, feitcodes overige normen Meststoffenwet die niet zijn gepubliceerd in Bijlage M, maar die NVWA en RVO noemt in haar rapporten.
Feitcode
Omschrijving
Hoogte van de boete
M700
overschrijden gebruiksnorm dierlijke meststoffen
€ 7 per kg
M701
overschrijden stikstofgebruiksnorm
€ 7 per kg
M702
overschrijden fosfaatgebruiksnorm
€ 11 per kg
ECLI:NL:CBB:2016:454, r.o. 5.12
ECLI:NL:CBB:2017:32
ECLI:NL:CBB:2024:17. | Link naar deze uitspraak
|
| |
|
|