|
|
ECLI:NL:GHSHE:2025:201 | | | Datum uitspraak | : | 28-01-2025 | Datum gepubliceerd | : | 25-04-2025 | Instantie | : | Gerechtshof 's-Hertogenbosch | Zaaknummers | : | 200.303.136_01 | Rechtsgebied | : | Civiel recht | Indicatie | : | Het gaat na bewijslevering nog om de vraag of Gerritsen hetgeen tussen partijen in artikel 12 van de vaststellingsovereenkomst (hierna: Vervreemdingsbeding 2) is overeengekomen heeft geschonden door de percelen in gebruik te geven aan Berkers (junior) (zonder dat sprake is van geliberaliseerde pacht) en hem deze percelen voor eigen rekening en risico te laten exploiteren. Na waardering van het door Slangen in eerste aanleg en in hoger beroep aangedragen bewijs, komt het hof tot het oordeel dat Slangen niet in dit bewijs is geslaagd. Nu niet vast is komen te staan dat Gerritsen het Vervreemdingsbeding 2 heeft geschonden, kunnen de vorderingen van Slangen ook in hoger beroep niet worden toegewezen. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis van de rechtbank. | Trefwoorden | : | agrarisch | | | akkerbouwgewassen | | | geliberaliseerde pacht | | | gewassen | | | glb | | | melkveehouder | | | meststoffenwet | | | perceel | | | subsidies | | | vaststellingsovereenkomst | | Uitspraak | GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer : 200.303.136/01
zaaknummer rechtbank : C/03/275743 / HA ZA 20-159
arrest van 28 januari 2025
in de zaak van
[appellant]
,
wonende te [woonplaats] , gemeente Venray,
appellant,
hierna aan te duiden als: [appellant] ,
advocaat: mr. R.B.J.M. van der Linden,
tegen
[geïntimeerde]
,
wonende te [woonplaats] , gemeente Venray,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. H.M.M. van den Elzen.
5Waar het in deze zaak (nog) over gaat
In deze zaak gaat het nog om de vraag of [geïntimeerde] hetgeen tussen partijen in artikel 12 van de vaststellingsovereenkomst (hierna: Vervreemdingsbeding 2) is overeengekomen heeft geschonden door de percelen in gebruik te geven aan [persoon A] (junior) (zonder dat sprake is van geliberaliseerde pacht) en hem deze percelen voor eigen rekening en risico te laten exploiteren. Na waardering van het door [appellant] in eerste aanleg en in hoger beroep aangedragen bewijs, komt het hof tot het oordeel dat [appellant] niet in het leveren van dit bewijs is geslaagd. Nu niet vast is komen te staan dat [geïntimeerde] Vervreemdingsbeding 2 heeft geschonden, kunnen de vorderingen van [appellant] ook in hoger beroep niet worden toegewezen. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis van de rechtbank.
6Het verdere verloop van de procedure
6.1
Het hof heeft in het tussenarrest van 21 februari 2023 (hierna: het tussenarrest) [appellant] toegelaten tot het leveren van bewijs.
6.2
Op 6 juni 2023 zijn aan de zijde van [appellant] de volgende getuigen gehoord:
- [persoon B] , bedrijfsadviseur agrarisch (hierna: [persoon B] );
- [appellant] , partijgetuige;
- [persoon C] , melkveehouder, neef van [appellant] (hierna: [persoon C] );
- [persoon D] , melkveehouder, neef van [appellant] (hierna: [persoon D] );
- [persoon E] , melkveehouder (hierna: [persoon E] );
6.3
Op 7 juni 2023 zijn aan de zijde van [appellant] de volgende getuigen gehoord:
- [persoon F] , varkenshouder (hierna: [persoon F] );
- [persoon G] , agrariër (hierna: [persoon G] );
- [persoon H] , accountmanager agronomie (hierna: [persoon H] );
- [persoon I] , tuinbouwdeskundige (hierna: [persoon I] ).
6.4
Voorafgaande aan de zitting van 23 januari 2024 heeft [geïntimeerde] bij akte schriftelijke bewijsstukken (producties 65 tot en met 79) toegezonden. Deze zijn op de zitting van 23 januari 2024 in het geding gebracht en geaccepteerd.
6.5
Op 23 januari 2024 zijn aan de zijde van [geïntimeerde] de volgende getuigen gehoord:
- [persoon J] , planner bij [bedrijf D] (hierna: [persoon J] );
- [persoon K] , eigenaar en administrateur van [bedrijf E] Agri
Service (hierna: [persoon K] ).
6.6
[geïntimeerde] is vervolgens in de gelegenheid gesteld om een toelichting te geven op de door haar ingebrachte stukken. Op 27 februari 2024 heeft [geïntimeerde] een akte toelichten stukken genomen. [appellant] heeft hierop bij memorie na enquête kunnen reageren.
6.7
Met het horen van de getuigen en de in het geding gebrachte schriftelijke bewijsstukken aan de zijde van [geïntimeerde] is de bewijslevering in deze zaak tot een einde gekomen.
6.8
[appellant] heeft een memorie na enquête en [geïntimeerde] een antwoordmemorie na enquête genomen.
6.9
Vervolgens hebben partijen (wederom) de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
7De verdere beoordeling
7.1
In het tussenarrest heeft het [appellant] toegelaten te bewijzen dat percelen 1 en 2 door [persoon A] junior voor eigen rekening en risico worden geëxploiteerd.
het bewijs
7.1.1
Ter levering van het bewijs heeft [appellant] in hoger beroep zichzelf en acht andere getuigen laten horen.
7.1.2
[persoon B] , agrarisch bedrijfsadviseur, heeft – samengevat en voor zover hier van belang – verklaard dat een agrarisch ondernemer meerdere manieren heeft om zijn land te bewerken. Hij maakt de keuze of hij het zelf gaat doen of dat hij een loonwerker inschakelt. De keuze om een loonwerker in te schakelen hangt vaak samen met de vraag of de ondernemer zelf de juiste mechanisatie heeft. Als de ondernemer een loonwerker inschakelt, maakt de ondernemer de keuzes en de loonwerker voert deze uit. Voor specifieke werkzaamheden kan het zijn dat er verschillende loonwerkers worden ingeschakeld. Niet alleen de werkzaamheden worden door de ondernemer betaald, maar ook het plantgoed, zaaigoed en de teelt-technische kosten. De ondernemer financiert de teelt voor en pas als het gewas van het land komt wordt er opbrengst gerealiseerd. De ondernemer bepaalt het bouwplan (een meerjarenplan waarin staat welke gewassen worden geteeld), beslist over de gewasbescherming (of en wanneer moet worden gespoten) en bepaalt of en welke verzekeringen worden afgesloten. Alles wat er op het perceel gebeurt valt onder zijn zeggenschap. De ondernemer betaalt de loonwerker aan de hand van facturen.
Bij deelteelt komt het er op neer dat twee partijen samen een teelt doen. Ook hier is de grondeigenaar/pachter (degene die de gronden opgeeft bij het GLB) degene die de wilsbeschikking heeft, die de beslissingen neemt en de kosten draagt. Wel kan het zijn dat het pootgoed of plantmateriaal door de teler wordt betaald. Een voorwaarde van het GLB en de Meststoffenwet is dat de ondernemer zelf voor eigen rekening en risico teelt en de wilsbeschikking heeft ten aanzien van de teelt.
Als een ondernemer geen eigen opslagmogelijkheid heeft, zal hij er vaker voor kiezen om contracten af te sluiten om het risico te beperken. Het afsluiten van contracten is ook vaak een voorwaarde voor financiering door banken.
Het gebruik van een loonwerker moet zichtbaar zijn in de jaarstukken. Ook de kosten van de teelt en eventuele kosten van rente op een lening dienen te worden opgenomen in de jaarstukken.
Een ondernemer zal altijd zoeken hoe hij het hoogste rendement kan halen over meerdere jaren. Een ondernemer heeft er belang bij om te doen alsof hij teler is op de grond en het gebruik van de grond aan te geven voor de Meststoffenwet en het GLB om zelf de mestplaatsingsruimte te behouden en zelf de subsidies te ontvangen. Ook uit fiscaal perspectief kan het van belang zijn om te boek te staan als degene die de grond exploiteert.
[persoon B] heeft tot slot verklaard dat hij niet concreet kan verklaren over het teeltplan op de percelen 1 en 2 en wie dit teeltplan heeft bepaald. Ook kan hij niets verklaren over de verkoop van de gewassen, welke opbrengsten en marges zijn gerealiseerd in de periode na 2018 en wie het risico droeg van een eventuele misoogst.
7.1.3
[appellant] heeft – samengevat en voor zover hier van belang – verklaard dat hij vanaf het begin (rond mei 2014) al het vermoeden had dat [geïntimeerde] de grond niet zelf in gebruik had. Alles wat al was ingezaaid werd weer weggehaald door machines van [persoon A] . Volgens [appellant] heeft [persoon A] in een gesprek aangegeven de grond in gebruik te hebben, maar er niet met [appellant] over te willen spreken. In de periode voor september 2018 is hem vervolgens opgevallen dat [voornaam A] en [voornaam B] [persoon A] veel werkzaamheden op de percelen verrichtten, die niet gebruikelijk zijn voor een loonwerker, zoals het betonpad en het veegpad onderhouden, alsmede water van het perceel aflaten. Op een door [appellant] gestelde vraag wie de kosten voor de werkzaamheden betaalde heeft hij geantwoord (toevoeging hof: [voornaam A] of [voornaam B] [persoon A] ) dat hij dat zelf doet en dat het een investering is voor de toekomst. Toen [appellant] [voornaam A] [persoon A] aansprak op 10 april 2018 heeft deze hem uitgelachten en gezegd dat hij het maar via de rechter moest regelen.
Over de periode na september 2018 heeft [appellant] in het algemeen verklaard dat alle mest werd opgehaald bij [persoon F] en dat de mest van [geïntimeerde] niet op de eigen percelen werd uitgereden. Volgens [appellant] is dit niet logisch, omdat het laten ophalen van mest veel duurder is dan de mest zelf uitrijden.
Volgens [appellant] kan je pas zien of [persoon A] zijn werkzaamheden voor eigen rekening en risico deed of dat hij als loonwerker voor [geïntimeerde] werkzaam was, als het op papier staat. [geïntimeerde] had openheid van zaken moeten geven .
[appellant] geeft aan dat hij [geïntimeerde] en [voornaam C] [geïntimeerde] nooit op de percelen heeft zien lopen, zien observeren of bewerkingen zien doen en dat het als boer zeer ongebruikelijk is nooit op de percelen te komen. [geïntimeerde] heeft geen regie gevoerd over de teelt. Zowel vóór als na september 2018 is er geen verandering geweest in de bewerking van de percelen, waarbij [persoon A] alle werkzaamheden uitvoerde, waaronder de beregening.
[appellant] heeft niet kunnen verklaren aan wie de opbrengst van de percelen ten goede komt. Hij neemt aan dat het risico van een misoogst in de jaren na september 2018 bij [persoon A] lag. Dit is echter slechts een aanname, want hij krijgt geen inzicht in de cijfers.
7.1.4
[persoon C] , [persoon D] , [persoon E] en [persoon F] zijn buren van [appellant] en [geïntimeerde] en hebben vanuit hun huis zicht op de percelen 1 en 2. Zij hebben – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende verklaard.
- [persoon C] heeft verklaard dat de percelen 1 en 2 worden bewerkt door [persoon A] . Hij weet dat omdat hij hem de grond heeft zien bewerken en omdat hij een keer de maïs heeft willen kopen en toen door [geïntimeerde] werd doorverwezen naar [persoon A] . Ook na 2018 zijn het nog altijd dezelfde tractoren die de grond bewerken. [voornaam C] [geïntimeerde] of [geïntimeerde] heeft hij nooit op de percelen zien lopen, de grond zien bewerken of zien observeren. [persoon C] weet niet of [persoon A] de grond voor zichzelf bewerkte, of als loonwerker. Hij kan niet verklaren hoe het financieel geregeld is tussen [persoon A] en [geïntimeerde] . [voornaam B] [persoon A] heeft aan hem laten weten dat hij de grond nog 15 jaar zou bewerken. Ook [voornaam C] [geïntimeerde] heeft tegen hem, nadat hij had gevraagd of hij de grond mocht pachten, gezegd dat dat voorlopig niet zou kunnen, omdat [persoon A] de grond in gebruik had.
- [persoon D] heeft verklaard dat zijns inziens de percelen 1 en 2 door [persoon A] worden bewerkt. Hij doet alle bewerkingen op de grond en heeft de regie. Aan de tractoren en machines kan hij zien dat die van [persoon A] zijn. Dat [persoon A] ook de regie heeft over de teelt op de gronden, leidt hij af uit het feit dat hij altijd alleen [persoon A] op de gronden ziet en nooit [voornaam C] [geïntimeerde] of [geïntimeerde] . Als je zelf de percelen bewerkt, is het vreemd dat je er nooit bent. Alle bewerkingen van het zaaien tot het oogsten worden door [persoon A] gedaan. Over het gebruik van de percelen na september 2018 kan hij niets nader verklaren. Volgens [persoon D] kan het zijn dat [persoon A] de percelen als loonwerker bewerkt. Hij denkt dat het niet voor rekening en risico van [voornaam C] [geïntimeerde] en [geïntimeerde] gebeurt, maar hij heeft geen inzicht in de papieren en kan het niet uitsluiten. Hij heeft ook nooit met [persoon A] (senior of junior) gesproken.
- [persoon E] heeft verklaard dat de percelen 1 en 2 worden bewerkt door de loonwerker [persoon A] . Dit ziet hij aan het feit dat er op de ton of tractor reclamestickers van [persoon A] staan. Of ook werkzaamheden door andere loonwerkers worden verricht weet hij niet. [persoon E] weet niet of [persoon A] voor zichzelf de percelen bewerkt of als loonwerker. Hij heeft daarover ook nooit gesproken met [persoon A] , [voornaam C] [geïntimeerde] of [geïntimeerde] .
- [persoon F] heeft verklaard dat hij niet weet wie de percelen 1 en 2 bewerkt. Wel levert hij regelmatig mest aan [persoon A] junior en weet hij dat [persoon A] ook mest heeft uitgereden bij [bedrijf A] . Dit kan hij zien aan de hand van een GPS-signaal dat is gekoppeld aan zijn bedrijfsnummer en het nummer van de afnemer. Hij heeft niet kunnen zien of de mest is uitgereden op de percelen 1 of 2. [persoon F] betaalt [persoon A] om de mest af te voeren. [persoon A] stelde altijd de facturen op. De facturen stonden nooit op naam van [bedrijf A] , [voornaam C] [geïntimeerde] of [geïntimeerde] .
Zowel [persoon C] , [persoon D] , [persoon E] als [persoon F] hebben aangegeven dat zij niets kunnen verklaren over, dan wel niet weten, wie na 2018 het teeltplan maakte. Evenmin hebben zij kunnen verklaren over de opbrengst van de percelen 1 en 2, over het risico van een misoogst, over de kosten voor bewerking van de percelen of wat de financiële afspraken waren tussen [persoon A] en [bedrijf A] .
7.1.5
[persoon G] heeft – samengevat en voor zover hier van belang – verklaard dat [persoon A] zijn loonwerker is en dat hij regelmatig maïs van hem koopt. In 2019 heeft hij maïs van [persoon A] gekocht van de percelen 1 en 2. Hij is er in die tijd ook gaan kijken. Hij heeft niet met [persoon A] gesproken over van wie die maïs was, maar alleen dat het maïs was afkomstig van de percelen 1 en 2. [persoon A] verkoopt niet alleen maïs als tussenpersoon, maar heeft ook eigen grond. [persoon G] kan niets verklaren over de relatie van [persoon A] tot de verschillende grondeigenaren. Op de facturen staat vermeld aankoop snijmaïs per hectare. Er staat niet nader op uitgesplitst van welke grondeigenaren de maïs afkomstig is; het kan zijn dat deze van meerdere grondeigenaren afkomstig is. De prijs spreekt [persoon G] met [persoon A] af en naar zijn idee hoeft [persoon A] geen ruggenspraak te houden met anderen. De prijsafspraken worden mondeling gemaakt. Achteraf volgt wel een factuur. De facturen die hij van [persoon A] voor de maïs heeft gekregen, heeft hij ook aan hem betaald. [persoon G] heeft daarnaast verklaard dat hij ook wel eens aan vruchtwisseling met [persoon A] heeft gedaan. In 2019 heeft hij de aardappelen uitgeruild voor maïs op de percelen 1 en 2. Op zijn grond heeft hij aardappelen geteeld. [persoon A] deed daarbij de begeleiding en de oogst. De aardappelen heeft [persoon G] betaald gekregen en daarvoor kon hij voor een bepaald aantal hectare snijmaïs terugkopen. Hij kreeg daarbij de maïs van de percelen 1 en 2 toegewezen. In 2019 heeft hij ook een keer de percelen 1 en 2 beregend. Hij is op [bedrijf A] geweest om de pomp aan te zetten en hij heeft [persoon A] gebeld om te vragen waar hij moest zijn. [persoon G] heeft tot slot verklaard dat hij niet op de hoogte is van financiële afspraken tussen [persoon A] en [bedrijf A] .
7.1.6
[persoon H] is accountmanager Agronomie bij [bedrijf B] , een coöperatie die contracten afsluit met akkerbouwers voor de bietenteelt. Hij heeft – samengevat en voor zover hier relevant – verklaard dat de leden van de coöperatie leveringsbewijzen hebben die bepalen hoeveel bieten mogen worden geleverd. De leveringsbewijzen zijn niet gekoppeld aan een perceel, maar geven het recht om een bepaalde hoeveelheid bieten te telen. [bedrijf B] neemt geen bieten af van boeren in Nederland die geen lid zijn. [persoon A] is wel lid van de coöperatie. [voornaam C] [geïntimeerde] en [geïntimeerde] zijn geen lid. De opgaves lopen via een portaal. De leden bieden de bieten aan de coöperatie aan en de coöperatie betaalt de – na de campagne bepaalde – prijs. In 2017 tot 2019 zijn er bieten geteeld op de percelen 1 en 2. De bieten zijn aangeboden door [persoon A] en de prijs is betaald aan [persoon A] . [persoon H] heeft daarnaast verklaard dat hem niets bekend is over (financiële) afspraken tussen [persoon A] en de eigenaren van de percelen 1 en 2. Hij heeft ook geen zicht op wie de kosten draagt voor de bietenteelt op de percelen 1 en 2.
7.1.7
[persoon I] is werkzaam als tuinbouwdeskundige bij [bedrijf C] , een coöperatie die zich bezighoudt met de teelt van groente voor de verwerkingsindustrie. Hij heeft – samengevat en voor zover hier relevant – verklaard dat de coöperatie een telersverbond is dat teeltcontracten afsluit met telers en afspraken maakt over de teelt op de percelen. De coöperatie maakt standaardcontracten op die worden uit- onderhandeld met de afnemers. [bedrijf C] koopt het zaad in en levert aan de telers, inspecteert de percelen ten tijde van de oogst om het verwachte oogsttijdstip, de kwaliteit en de hoeveelheid te bepalen. De vergoeding is de opbrengst van de teelt op het perceel. [bedrijf C] sluit contracten af met leden van de vereniging, maar ook wel - als er onvoldoende aanbod is - met telers die geen lid zijn. Vóór 21 april 2022 heeft zij nooit contracten afgesloten met [bedrijf A] . De verbondenheid met de coöperatie was via [persoon A] . In de periode vóór 2022 zijn met betrekking tot de percelen 1 en 2 contracten afgesloten met [persoon A] . Op perceel 2 is geteeld vanaf 2016. In 2016/2017 hebben op een deel van het perceel tuinbonen gestaan, in 2020 erwten en bonen en in 2022 waspeen. Op perceel 1 hebben in 2018 ook tuinbonen gestaan. De facturen voor de in het contract vermelde en doorberekende kosten zijn tot 2022 naar [persoon A] verzonden en zijn ook door hem betaald. De opbrengst is tot 2022 naar [persoon A] gegaan. Ook de teeltregistratie is tot 2022 door [persoon A] gevoerd. Na 2022 zijn de contracten met [bedrijf A] gesloten, zijn de facturen naar [bedrijf A] verzonden en is ook de opbrengst naar [bedrijf A] gegaan. Vanaf 2022 heeft [bedrijf A] ook de teeltregistratie gevoerd. [persoon I] heeft daarnaast nog verklaard dat [bedrijf C] een teeltcontract maakt voor de opbrengst op een specifiek perceel. Van wie de grond is, is voor [bedrijf C] niet relevant. Eventuele afspraken met de eigenaar van de grond zijn bij haar niet bekend. Ook is het niet bekend of een lid gewassen inkoopt bij een derde. Eventuele financiële afspraken tussen [bedrijf A] en [persoon A] zijn bij hem niet bekend en hij weet ook niet wie de kosten voor de teelt van de gewassen draagt of wie de risico’s draagt.
de contra-enquête
7.2
[geïntimeerde] heeft in contra-enquête in hoger beroep twee getuigen laten horen en bij akte de producties 65 tot en met 79 in het geding gebracht..
7.2.1
[persoon J] en [persoon K] hebben beiden – via respectievelijk [bedrijf D] en [bedrijf E] - werkzaamheden verricht voor [bedrijf A] . [persoon J] heeft – samengevat en voor zover hier relevant – verklaard dat hij werkzaam is voor [bedrijf D] , een bedrijf dat is gespecialiseerd in maïs, gras, mest, grondverzet en transport, maar ook werkzaamheden verricht voor het telen van aardappelen, bieten en peulvruchten. [persoon J] heeft verklaard dat hij de percelen 1 en 2 kent en dat [bedrijf D] in opdracht van [voornaam C] [geïntimeerde] op deze percelen in 2022 en 2023 grondbewerking heeft uitgevoerd en maïs en groenbemester heeft gezaaid. De facturen zijn verzonden naar [bedrijf A] . [persoon J] had in 2022 en 2023, maar ook in de jaren daarvoor, geen contact met [persoon A] over de percelen. Over een factuur uit 2018 van [bedrijf D] kan hij niet verklaren, omdat hij toen nog niet in zijn huidige functie werkzaam was bij [bedrijf D] . Er is volgens [persoon J] wel mest uitgereden voor [bedrijf A] , maar niet op de percelen 1 en 2.
[persoon K] heeft – samengevat en voor zover hier relevant – verklaard dat zij mede-eigenaar is van het bedrijf [bedrijf E] dat is gespecialiseerd in onkruid verdelgen. Haar bedrijf heeft in 2022 en 2023 in opdracht van [voornaam C] [geïntimeerde] op de percelen maïs voor de bestrijding van onkruid gespoten. De facturen zijn verzonden naar [bedrijf A] en ook door [bedrijf A] betaald. In 2022 en 2023, maar ook in de jaren daarvoor, heeft zij geen contact met [persoon A] gehad over de percelen 1 en 2. Zij kan niets verklaren over wie het teeltplan bepaalt op de percelen 1 en 2.
7.2.2
[geïntimeerde] heeft bij akte als gezegd een aantal schriftelijke stukken ingediend, waaronder een bij de notaris onder ede afgelegde verklaring van [persoon A] (productie 66), een brief van [voornaam C] [geïntimeerde] en [geïntimeerde] (productie 67), alsmede een notitie van [bedrijf F] van 8 januari 2024 (productie 73) met daarbij overzichten van het gebruik van de percelen 1 en 2 over de jaren 2018 tot en met 2023 (producties 74 tot en met 79).
7.2.2.1 [persoon A] heeft in de bij de notaris onder ede afgelegde verklaring (die neerkomt op de beantwoording door [persoon A] van vragen van mr. Van den Elzen) – samengevat en voor zover hier relevant – verklaard dat het tot zijn normale bedrijfsvoering behoort dat hij gewassen opkoopt bij meerdere telers/boeren. Dit zijn meestal de telers/boeren waarvoor zijn bedrijf ook loonwerk verricht. De koopprijs wordt in onderling overleg bepaald en afgerekend na de oogst. [persoon A] verkoopt de gewassen vervolgens aan de eindgebruikers, zijnde veehouders voor de snijmaïs en fabrieken voor andere akkerbouwgewassen. De prijsafspraken met onder anderen [geïntimeerde] staan los van de afspraken met de afnemers.
Het teeltplan voor de percelen 1 en 2 is ook na 2018 in overleg bepaald, waarbij [persoon A] als loonwerker advies heeft gegeven aan [voornaam C] [geïntimeerde] en met hem heeft besproken welke werkzaamheden zijn bedrijf als loonwerker moet verrichten. Volgens [persoon A] is het [geïntimeerde] die uiteindelijk beslist wat er geteeld wordt.
[persoon A] heeft – naar zijn zeggen – ook na 2018 bemoeienis gehad met de verkoop van de op de percelen 1 en 2 geteelde gewassen, maar niet met alle gewassen. [geïntimeerde] heeft ook gewassen aan anderen dan hem verkocht.
In 2019 heeft [persoon A] het maïs op de percelen 1 en 2 eerst gekocht van [geïntimeerde] en vervolgens doorverkocht aan [persoon G] . De factuur voor het bewerken/inzaaien/oogsten is in dat jaar gestuurd naar [geïntimeerde] en door [geïntimeerde] voldaan. [persoon A] heeft daarnaast in 2018 en volgende jaren (behalve 2020, 2022 en 2023) van [geïntimeerde] aardappelen gekocht. De kosten voor het bewerken/poten zijn door [geïntimeerde] gedragen.
Omdat [geïntimeerde] geen ledenbewijs had voor [bedrijf B] en [bedrijf C] en toch aan vruchtwisseling wilde doen heeft [persoon A] in 2017-2019 bieten van [geïntimeerde] gekocht en doorverkocht aan [bedrijf B] en in 2018 en 2020 teeltcontracten afgesloten met [bedrijf C] . Het inzaaien/bewerken en oogsten is weer aan [geïntimeerde] gefactureerd en door [geïntimeerde] betaald. Een dergelijke constructie hanteert [persoon A] voor meerdere telers/boeren. Hij koopt de groente bij andere telers en levert de groente aan [bedrijf C] op dezelfde wijze. In de prijsafspraken zit een marge voor zijn bedrijf.
[persoon A] heeft daarnaast nog verklaard dat hij ook in de periode vanaf 2018 niet de enige loonwerker was die werkzaamheden voor [geïntimeerde] verrichtte. Met sommige loonwerkers had hij wel contact of afspraken, maar er waren er ook waar hij geen contact of afspraken mee had. Volgens [persoon A] heeft noch hij, noch zijn vader ooit verklaard dat hij de percelen 1 en 2 “in gebruik” of in pacht had.
Tot slot heeft hij verklaard dat het gebruikelijk is dat een loonwerker intermediair is voor het uitrijden van mest en dat hij bij meerdere bedrijven mest afneemt en daarnaast op meerdere bedrijven mest uitrijdt.
7.2.2.2 [voornaam C] [geïntimeerde] en [geïntimeerde] hebben in een brief van 7 januari 2023 een verduidelijking gegeven van de beweegredenen om te kiezen voor een bepaald teeltplan en een daarbij passende loonwerker. Zij hebben onder meer verklaard dat voor hen het behalen van een zo hoog mogelijk rendement met een zo laag mogelijke ziektedruk, binnen de mogelijkheden en de regelgeving van de overheid, de basis is van het teeltplan. De werkwijze is verkoop af akker, omdat zij niet beschikken over opslag. Wortelen, bieten, aardappelen en dergelijke worden per ton af akker verkocht. Maïs wordt op stam verkocht. De keuze voor welke loonwerker voor welk gewas is afhankelijk van het machinepark van de loonwerker, de prijs en ook de gunfactor/relatie. Zelf hebben [voornaam C] [geïntimeerde] en [geïntimeerde] geen machines. Er wordt gewerkt met loonwerkers [bedrijf D] , [bedrijf E] en [persoon A] . De loonwerker [bedrijf D] of [persoon A] krijgt de opdracht en regelt dat het land zaaiklaar wordt gemaakt en zaait de percelen in. [bedrijf E] doet de gewasbescherming. [persoon A] is voor [voornaam C] [geïntimeerde] daarnaast een goede sparringpartner.
7.2.2.3 De notitie van [persoon L] van [bedrijf F] (productie 73) is in opdracht van [geïntimeerde] opgesteld als reactie op de getuigenverklaring van [persoon B] (samengevat weergegeven onder 7.1.2) en bevat – samengevat en voor zover hier relevant – het volgende. [persoon L] heeft aan de hand van door hem opgevraagde stukken (gecombineerde opgaven 2018 t/m 2023, beslissing uitbetalen Betalingsregeling/ GLB-subsidies 2018 t/m 2023, bankmutaties van de uitbetaling Betalingsregeling/GLB-subsidies op basis van ingediende gecombineerde opgaven, aan- en afvoerbewijzen mest 2018 t/m 2023, facturen van loonwerk, bankmutaties betreffende betalingen van de teeltkosten (loonwerk), grootboekkaarten uit de administratie betreffende de teeltkosten) de bedrijfsvoering van [geïntimeerde] in kaart gebracht en de gegevens verwerkt in bijlagen 1 tot en met 6 bij de notitie. Uit de gegevens heeft hij de volgende conclusies getrokken. Er wordt in de administratie geen onderscheid gemaakt tussen de diverse percelen; dit loopt door elkaar omdat alle percelen onderdeel uitmaken van de eigen exploitatie (perceeloppervlaktes in de Gecombineerde Opgaven en op de facturen van loonwerkers komen niet exact overeen, hetgeen gebruikelijk is in de sector). [bedrijf A] maakt voor haar akkerbouwactiviteiten gebruik van loonwerkers, hetgeen volgens [persoon L] de meest financieel verantwoorde keuze is, omdat [bedrijf A] niet beschikt over geschikte mechanisatie. De van loonwerkers ontvangen facturen zijn verwerkt in de grootboekkaarten, waarmee in de administratie zichtbaar is dat er gebruik wordt gemaakt van een loonwerker. Volgens [persoon L] geldt voor de jaren 2018 tot en met 2023 dat de loonwerkers worden betaald aan de hand van facturen, dat de geldstromen niet ieder jaar hetzelfde zijn, dat het gebruik van een loonwerker ook zichtbaar is in de administratie en dat de kosten van de teelten zijn opgenomen in de administratie. Naar de mening van [persoon L] is evident dat het gemengde bedrijf [bedrijf A] de percelen 1 en 2 zelf exploiteert.
de bewijswaardering
7.3
[appellant] beroept zich op de rechtgevolgen van zijn stelling dat [geïntimeerde] Vervreemdingsbeding 2 heeft geschonden doordat zij de percelen 1 en 2 in gebruik heeft gegeven aan [persoon A] (junior) zonder dat sprake is van geliberaliseerde pacht. [appellant] draagt de bewijslast van die stelling, omdat [geïntimeerde] voldoende heeft betwist dat zij de percelen in gebruik heeft gegeven aan [persoon A] (junior) en [appellant] op grond van zijn stelling betaling van primair een bedrag van € 609.185,- vordert. Dit brengt mee dat [appellant] ook het bewijsrisico draagt. Als zijn stelling niet met voldoende mate van zekerheid komt vast te staan, realiseert zich het bewijsrisico en moet zijn vordering worden afgewezen.
7.4
Het hof stelt voorop dat Vervreemdingsbeding 2 geldt vanaf het moment dat door [geïntimeerde] het recht van koop van de percelen 1 en 2 is uitgeoefend. Daarmee kan zij dit beding slechts hebben overtreden in de periode na 26 september 2018 (datum van de levering van de percelen). Bij de waardering van het bewijs zal het hof dan ook met name acht slaan op hetgeen over deze periode is verklaard (door de getuigen en in de schriftelijke verklaringen), hetgeen niet wegneemt dat ook constateringen van vóór 26 september 2018 een rol kunnen spelen als daarmee wordt gewezen op een praktijk die reeds bestond vóór 26 september 2018 en die daarna als zodanig is voortgezet. Bij de beantwoording van de vraag of [geïntimeerde] de percelen 1 en 2 aan [persoon A] (junior) in gebruik heeft gegeven, gaat het om het verlies van zeggenschap of het verlies van economisch gewin (artikel 12 aanhef en lid 7 van de vaststellingsovereenkomst) en niet om het voortzetten van het gebruik van de percelen overeenkomstig de plaatselijke gebruiken. [appellant] moet dan ook bewijzen dat [geïntimeerde] de percelen 1 en 2 in strijd met Vervreemdingsbeding 2 in gebruik heeft gegeven aan [persoon A] (junior) en dat hij – en dus niet langer [geïntimeerde] zelf – deze percelen voor eigen rekening en risico exploiteert.
7.5
[appellant] heeft als partijgetuige verklaard dat hij al vanaf de eerste dag (rond mei 2014) het vermoeden had dat [geïntimeerde] de grond niet zelf in gebruik had. Er kwamen machines van [persoon A] op het land en alles wat was ingezaaid werd weer weggehaald. Zowel [persoon A] junior als [persoon A] senior hebben bij hem de indruk gewekt dat zij de grond in gebruik hadden en dat zij de kosten voor de werkzaamheden zelf betaalden en dat als investering zagen voor de toekomst. [appellant] heeft [geïntimeerde] en [voornaam C] [geïntimeerde] nooit op de percelen gezien, terwijl het naar zijn zeggen heel ongebruikelijk is als boer om nooit op de percelen te komen. [appellant] heeft echter ook verklaard dat je pas kunt zien of [persoon A] zijn werkzaamheden voor eigen rekening en risico deed of dat hij als loonwerker van [geïntimeerde] in dienst was, als het op papier staat. [appellant] heeft daarmee niet concreet kunnen verklaren over de onderlinge verhouding tussen [persoon A] en [geïntimeerde] en de door hen gemaakte financiële afspraken. Hetzelfde geldt voor de getuigen [persoon C] , [persoon D] , [persoon E] en [persoon F] , die allemaal vanuit hun woning zicht hebben op de percelen 1 en 2. [persoon C] heeft evenals [appellant] verklaard dat [persoon A] senior en [voornaam C] [geïntimeerde] bij hem de indruk hebben gewekt dat [persoon A] de grond voor zichzelf bewerkte. [persoon A] senior zou voor 2016 hebben gezegd dat hij de grond nog 15 jaar zou bewerken en [voornaam C] [geïntimeerde] zou hem hebben gezegd dat hij de grond voorlopig niet kon pachten omdat [persoon A] de grond in gebruik had. Zowel [persoon C] , [persoon D] als [persoon E] hebben verklaard dat in de periode na 2018 het nog steeds de tractoren van [persoon A] (junior) waren die zij op de percelen hebben gezien en dat zij [geïntimeerde] of [voornaam C] [geïntimeerde] nooit op de percelen hebben gezien. Alleen [persoon F] heeft niet kunnen verklaren wie de percelen bewerkt. De getuigen [persoon C] , [persoon D] , [persoon E] en [persoon F] hebben echter niet concreet kunnen verklaren over de onderlinge verhouding tussen [persoon A] (junior) en [geïntimeerde] en de door hen gemaakte financiële afspraken. Zij hebben niet kunnen verklaren wie het teeltplan heeft opgesteld, wie de kosten voor bewerking van de percelen betaalde en wie het risico van een misoogst droeg. Het hof leidt uit deze verklaringen – hetgeen ook wordt bevestigd door de hierna nog te bespreken door [geïntimeerde] in het geding gebrachte financiële stukken - af dat in de periode vanaf september 2018 het met name [persoon A] (junior) was die feitelijk de percelen 1 en 2 heeft bewerkt. Hij heeft de percelen voorbereid, ingezaaid en (meestal) ook de oogst gekocht en doorverkocht aan derden. Daarnaast volgt uit de verklaring van [persoon F] - en overigens ook uit de verklaring van [persoon A] zelf - dat [persoon A] eveneens is opgetreden als intermediair voor de mest. Het hof hecht overigens in dit kader geen waarde aan de verklaringen van [persoon J] en [persoon K] , omdat zij pas vanaf 2022 loonwerkzaamheden voor [geïntimeerde] zijn gaan verrichten. Dit was op een moment dat deze procedure reeds enige tijd aanhangig was en het kan niet worden uitgesloten dat de keuze van [geïntimeerde] om ook gebruik te gaan maken van andere loonwerkers is ingegeven door de wetenschap dat [appellant] zich in deze procedure op het standpunt heeft gesteld dat zij de percelen 1 en 2 in strijd met Vervreemdingsbeding 2 in gebruik heeft gegeven aan [persoon A] (junior).
7.6
De getuigen [persoon G] , [persoon H] en [persoon I] hebben alle drie verklaard dat zij in de periode na 2018 gewassen die op de percelen 1 en 2 zijn geteeld van [persoon A] hebben gekocht, dan wel dat zij contracten met [persoon A] hebben gesloten voor de teelt op die percelen. [persoon G] heeft in ieder geval in 2019 maïs van [persoon A] (al dan niet via vruchtwisseling) gekocht van de percelen 1 en 2. De prijsafspraken zijn met [persoon A] gemaakt en de factuur is ook op naam van [persoon A] verzonden. [persoon H] heeft als accountmanager bij [bedrijf B] in de jaren 2017 tot 2019 bieten afgenomen van de percelen 1 en 2. In die jaren was alleen [persoon A] lid van de coöperatie en in het bezit van een leveringsbewijs. [persoon A] heeft via het portaal aangegeven waar de bieten konden worden gehaald. [bedrijf B] heeft in die periode ook betaald aan [persoon A] . Ook [persoon I] heeft als tuinbouwdeskundige bij coöperatie [bedrijf C] in de jaren vóór 2022 contracten afgesloten met [persoon A] betreffende de percelen 1 en 2. Alleen [persoon A] was lid van de coöperatie. In de periode na 2018 hebben op perceel 1 tuinbonen (2018) en waspeen (2022) gestaan en op perceel 2 erwten en bonen (in 2020) en waspeen (2022). De facturen voor de in het contract vermelde en doorberekende kosten zijn tot 2022 naar [persoon A] verzonden en zijn ook door hem betaald. De opbrengst is tot 2022 ook naar [persoon A] gegaan.
Zowel [persoon G] , [persoon H] en [persoon I] hebben echter ook aangegeven dat zij niet op de hoogte zijn van de financiële afspraken tussen [persoon A] en [bedrijf A] ( [geïntimeerde] ). Volgens [persoon H] is het niet bekend bij [bedrijf B] als een lid bieten inkoopt bij derden en volgens [persoon I] is voor [bedrijf C] niet relevant van wie de grond is. Eventuele afspraken met de eigenaar van de grond zijn voor [bedrijf C] niet relevant. Zij maakt slechts een teeltcontract voor de opbrengst op een specifiek perceel.
7.7
Dat [persoon A] in de jaren na 2018 de percelen 1 en 2 heeft bewerkt, ingezaaid en ook bemoeienis heeft gehad met de verkoop van de op de percelen geteelde gewassen, volgt uit zijn bij de notaris afgelegde verklaring. Volgens hem heeft hij weliswaar met de verkoop van alle gewassen op de percelen 1 en 2 bemoeienis gehad, maar hij heeft wel aangegeven dat hij in 2019 maïs heeft doorverkocht en in 2018, 2019 en 2021 de aardappelen van [geïntimeerde] heeft gekocht. Ook heeft hij bieten gekocht en geleverd aan [bedrijf B], en in 2018 en 2020 teeltcontracten gesloten met [bedrijf C] . Deze werkwijze, waarbij hij bij meerdere telers/boeren gewassen koopt en weer verkoopt aan de eindgebruikers en fabrieken, behoort naar zijn zeggen tot zijn normale bedrijfsvoering. Tussen de aankoop en verkoop zit een marge voor zijn bedrijf.
Hoewel het feit dat [persoon A] in de jaren na 2018 de percelen heeft bewerkt, heeft ingezaaid, gedeeltelijk heeft geoogst (behalve als dit door de eindgebruiker werd gedaan) en de oogst vervolgens heeft aangekocht en doorverkocht, er op zou kunnen duiden dat er sprake is geweest van verlies van zeggenschap, dan wel verlies van economisch gewin van [geïntimeerde] , is het hof van oordeel dat die conclusie zonder zicht op de onderliggende financiële afspraken tussen [persoon A] en [geïntimeerde] niet kan worden getrokken. Over deze onderliggende (financiële) afspraken hebben de getuigen [persoon G] , [persoon H] en [persoon I] evenals de getuigen [persoon C] , [persoon D] , [persoon E] en [persoon F] niets kunnen verklaren.
7.8
De getuige [persoon B] heeft nog een verklaring afgelegd over wat naar zijn mening het voor eigen rekening en risico telen van gewassen en houden van dieren typeert. Volgens hem maakt een ondernemer die voor eigen rekening en risico zijn land bewerkt, een meerjarenplan waarin staat welke gewassen worden geteeld (bouwplan). De ondernemer maakt vervolgens de keuzes (onder meer wanneer wordt geplant en wanneer wordt gespoten) en de loonwerker voert deze uit. De ondernemer financiert de teelt voor, maakt de kosten vooraf en pas als het gewas van het land komt, wordt er opbrengst gerealiseerd. De ondernemer betaalt de loonwerker aan de hand van facturen, hetgeen ook zichtbaar moet zijn in de jaarstukken. Dit geldt ook voor de kosten van de teelt en de eventuele kosten van rente op een lening. Een voorwaarde van het GLB en de Meststoffenwet is ook dat de ondernemer zelf voor eigen rekening en risico teelt en de wilsbeschikking heeft ten aanzien van de teelt. De verklaring van [persoon B] sluit niet uit dat de ondernemer de oogst vervolgens via zijn loonwerker verkoopt aan de eindafnemer. Ook [persoon B] heeft niet concreet kunnen verklaren over wie het teeltplan op de percelen 1 en 2 heeft bepaald, over de verkoop en de opbrengst van de gewassen op deze percelen na 2018 of wie het risico droeg van een eventuele misoogst.
Verlies zeggenschap
7.9
[geïntimeerde] heeft met stukken onderbouwd aangevoerd dat zij – mede gelet op de gezondheidsklachten van [voornaam C] [geïntimeerde] en omdat zij niet beschikken over een eigen machinepark – de keuze hebben moeten maken het land te laten bewerken door loonwerkers. De keuze voor welke loonwerker voor welk gewas wordt gebruikt is – naar haar zeggen – afhankelijk van het machinepark van de loonwerker, prijs en de gunfactor/relatie. [persoon A] (junior) heeft bij het opstellen van het teeltplan opgetreden als sparringpartner. Deze werkwijze wordt bevestigd door de verklaring van [persoon A] (junior), die aangeeft dat hij vanuit zijn rol van loonwerker [voornaam C] [geïntimeerde] op diens verzoek heeft geadviseerd. Hij bespreekt – naar zijn zeggen - met [voornaam C] [geïntimeerde] het teeltplan en de werkzaamheden die zijn bedrijf als loonwerker moet verrichten. Naar het oordeel van het hof is – gelet op deze door [geïntimeerde] gegeven verklaring – en het feit dat de overige getuigen niets hebben kunnen verklaren over de onderliggende tussen [geïntimeerde] en [persoon A] (junior) gemaakte afspraken onvoldoende gebleken dat [geïntimeerde] de zeggenschap over de percelen 1 en 2 heeft verloren. Ook het feit dat de op de percelen 1 en 2 geteelde gewassen door [geïntimeerde] – al dan niet door middel van via het lidmaatschap van [persoon A] (junior) bij coöperaties afgesloten contracten met afnemers – aan [persoon A] (junior) zijn verkocht en door hem zijn doorverkocht, maakt niet dat [geïntimeerde] daarmee de zeggenschap over de percelen 1 en 2 heeft verloren.
Verlies economisch gewin
7.10
Uit de door [geïntimeerde] overgelegde producties 74 tot en met 79 volgt dat door [persoon A] (junior) in de jaren 2018 tot en met 2023 facturen zijn gestuurd voor onder meer het ploegen, poten/inzaaien en bespuiten van de gewassen en dat deze ook door [geïntimeerde] zijn betaald. De teeltkosten en de inzet van [persoon A] (junior) als loonwerker is daarnaast verwerkt in de grootboekkaarten. Uit de door [geïntimeerde] overgelegde gecombineerde opgaven en bankmutaties volgt daarnaast dat zij ook de GLB subsidies heeft aangevraagd en verkregen (bijlagen 3 van de producties 74 tot en met 79). Deze schriftelijke stukken sluiten aan bij het standpunt van [geïntimeerde] en de door [persoon A] (junior) overgelegde verklaring dat hij als loonwerker werkzaamheden voor [geïntimeerde] verrichte en dus niet de percelen 1 en 2 voor eigen rekening en risico exploiteerde.
Dat [geïntimeerde] met haar schriftelijke stukken niet ook inzichtelijk heeft gemaakt welke opbrengsten zij heeft behaald, acht het hof hier niet doorslaggevend, gelet op het feit dat [persoon A] heeft verklaard dat het tot zijn normale bedrijfsvoering behoort dat hij de gewassen aankocht en weer verkocht, waarbij er een marge in zat voor zijn bedrijf. Deze werkwijze waarbij [persoon A] (junior) gewassen opkoopt bij meerdere telers/boeren en deze doorverkoopt aan de eindgebruikers, acht het hof niet onaannemelijk, te meer nu zowel de getuigen [persoon I] als [persoon H] hebben aangegeven dat het voor hun coöperaties niet relevant is of de gewassen door een lid bij een derde worden ingekocht of wie de eigenaar is van de grond. [appellant] heeft hiertegenover niet aannemelijk kunnen maken dat de gewassen niet door [geïntimeerde] aan [persoon A] (junior) zijn verkocht en door hem zijn doorverkocht. Zonder nadere onderbouwing ligt een dergelijke bedrijfsvoering, waarbij wel de kosten worden gemaakt, maar daartegenover geen opbrengsten staan, niet voor de hand.
7.11
Het hof is bij een weging van de getuigenverklaringen en van de overige bewijsmiddelen van oordeel dat er teveel twijfel blijft bestaan over de vraag of [geïntimeerde] de percelen 1 en 2 in gebruik heeft gegeven aan [persoon A] (junior) en dat hij de percelen voor eigen rekening en risico exploiteerde. Het hof kan zich enerzijds niet aan de indruk onttrekken dat - tegen de achtergrond van de door [persoon A] (junior) aan [geïntimeerde] verstrekte financiering en de daarna gevoerde praktijk waarbij met name [persoon A] (junior) de werkzaamheden op het land uitvoerde, de contracten op zijn naam werden afgesloten en hij op de percelen geteelde gewassen verkocht, alsmede dat door [persoon A] (junior) ook wel bij [appellant] en zijn buren de indruk is gewekt dat hij de zeggenschap over de gronden had – [geïntimeerde] de verantwoordelijkheid voor de werkzaamheden en de verkoop van de gewassen op de percelen 1 en 2 in ieder geval in de jaren 2018 tot en met 2021 op vergaande wijze uit handen heeft gegeven aan [persoon A] (junior). Daartegenover staat echter dat [geïntimeerde] een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de door haar gekozen werkwijze: [voornaam C] [geïntimeerde] was om gezondheidsredenen niet in staat de werkzaamheden zelf te verrichten en [persoon A] (junior) is voor [geïntimeerde] waardevol geweest als sparringpartner bij het opstellen van het teeltplan. Ook had [bedrijf A] geen machinepark om de werkzaamheden uit te voeren. Uit de financiële stukken blijkt vervolgens dat de door [persoon A] (junior) verrichte werkzaamheden bij [geïntimeerde] in rekening zijn gebracht en door haar ook zijn betaald. Daarnaast is onvoldoende gebleken dat er sprake is geweest van verlies van zeggenschap of verlies van economisch gewin aan de zijde van [geïntimeerde] .
Slotsom
7.12
De slotsom is dat het bewijs dat [appellant] in dit geding naar voren heeft gebracht, ook in onderling verband en samenhang bezien, onvoldoende overtuigend is om bewezen te achten dat [geïntimeerde] de percelen 1 en 2 in gebruik heeft gegeven aan [persoon A] (junior) en dat deze de percelen voor eigen rekening en risico exploiteerde. Daarmee is ook niet vast komen te staan dat [geïntimeerde] Vervreemdingsbeding 2 heeft geschonden. Het hof heeft in het tussenarrest reeds geoordeeld dat evenmin is gebleken dat [geïntimeerde] Vervreemdingsbeding 1 heeft geschonden. De vorderingen van [appellant] kunnen ook in hoger beroep niet worden toegewezen.
conclusie en proceskosten
7.13
De grieven I tot en met IV falen. De grieven V en VII kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Het bestreden vonnis van de rechtbank Limburg zal worden bekrachtigd.
7.14
De door [appellant] tegen de proceskostenveroordeling gerichte grief VI faalt eveneens omdat het hof het tussenvonnis in stand laat. In beginsel zou [appellant] als de in het ongelijk gesteld partij de kosten van het appel moeten dragen. Het hof ziet echter aanleiding om evenals de rechtbank de proceskosten te compenseren. Niet alleen omdat partijen in familierechtelijke betrekking tot elkaar staan, maar ook omdat het hof van oordeel is dat [geïntimeerde] wel heel erg lang heeft gewacht met het in het geding brengen van financiële stukken. Als zij dit eerder had gedaan, waren beide partijen aanzienlijke kosten bespaard gebleven. Dit dient (gedeeltelijk) voor haar eigen rekening te komen.
8De uitspraak
Het hof, recht doende in hoger beroep:
8.1
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 19 mei 2021;
8.2
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. E. Loesberg, O.G.H. Milar en A.J. Swelheim en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 januari 2025
griffier rolraadsheer | Link naar deze uitspraak
|
| |
|
|