|
|
ECLI:NL:RBOBR:2025:3541 | | | Datum uitspraak | : | 20-06-2025 | Datum gepubliceerd | : | 10-07-2025 | Instantie | : | Rechtbank Oost-Brabant | Zaaknummers | : | 25/960 | Rechtsgebied | : | Bestuursprocesrecht | Indicatie | : | Voorlopige voorziening met ordemaatregel. | Trefwoorden | : | agrarisch | | | bedrijfswoning | | | bestemmingsplan | | | bestuursdwang | | | omgevingsvergunning | | | perceel | | | stallen | | | veehouderij | | Uitspraak | RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/960 OWHAND H
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juni 2025 in de zaak tussen
[verzoekster] B.V. te [vestigingsplaats] (verzoekster)
[verzoeker]
, uit [woonplaats], (verzoeker)
(gemachtigde: mr. P.J.A. Engelvaart),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss
(gemachtigde: [naam]).
Samenvatting
1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over een last onder bestuursdwang en een last onder dwangsom in verband met het illegaal huisvesten van arbeidsmigranten en illegale bebouwing in en aan een bedrijfswoning en opslag op het perceel [adres]. Verzoekers zijn het hier niet mee eens. Zij verzoeken daarom om een voorlopige voorziening en voeren daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt hij aan de hand van de bezwaargronden van verzoekers.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek gedeeltelijk toe en treft een voorlopige voorziening die het mogelijk maakt om vier arbeiders van het bedrijf van verzoekster te huisvesten in de bedrijfswoning van verzoeker tijdens de bezwaarprocedure. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de voorzieningenrechter volgt vanaf 4. Aan het eind staat de beslissing van de voorzieningenrechter en de gevolgen daarvan.
Procesverloop
2. In het bestreden besluit van 20 maart 2025 heeft het college verzoekers aangeschreven de huisvesting van meer dan 2 arbeidsmigranten of personen en kamergewijze verhuur te stoppen, de bewoning van de machineberging te stoppen, illegale bouwwerken en opslag te verwijderen en in overeenstemming te brengen met de omgevingsvergunning van 11 februari 2019, daarbij is de last onder dwangsom van 13 maart 2025 ingetrokken. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van het college.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
De niet betwiste feiten
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat de volgende feiten tussen partijen niet betwist zijn:
Verzoeker is op 25 februari 2013 aangeschreven ten aanzien van het huisvesten van arbeidsmigranten hetgeen geresulteerd heeft in de uitspraak van deze rechtbank van 22 mei 2014 (SHE 13/4625).
Op 19 februari 2019 is een omgevingsvergunning verleend voor een woning met 7 slaapkamers waarvan twee bestemd voor inwoning door derden (met één bed per slaapkamer).
Verzoeker is eigenaar van de bedrijfswoning en de percelen [nummer] en [nummer], verzoekster is eigenaar van het bedrijf en de overige percelen.
Verzoeker heeft een aanvraag voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit vergunning ingediend na het bestreden besluit voor het huisvesten van arbeidsmigranten in de bedrijfswoning.
Op het perceel is een veehouderij. Hier werken ook arbeidsmigranten in dienst van verzoekster. De veehouderij wordt verbouwd. Hiervoor is een omgevingsvergunning verleend.
Op 13 januari 2025 heeft op het perceel een controle plaatsgehad. Het gaat om de kadastrale percelen met nummers [nummer], [nummer], [nummer], [nummer] en [nummer].
Verzoekers hebben mondeling en schriftelijk gereageerd op een voornemen handhavend op te treden van 3 maart 2025.
Op 13 maart 2025 is een last onder dwangsom aan verzoekers gestuurd maar bij bestreden besluit ingetrokken omdat daarbij de zienswijzen niet waren betrokken.
De last onder dwangsom
3.1
De last onder dwangsom maakt melding van de volgende geconstateerde feiten:
de bedrijfswoning, inclusief aangebouwd bijgebouw, is gesplitst in drie zelfstandige wooneenheden en worden bewoond. Er zijn geen doorgangen tussen de drie gedeelten. Eén deel wordt bewoond door verzoeker en zijn gezien, een deel wordt bewoond door arbeidsmigranten werkzaam op het bedrijf en een deel wordt bewoond door arbeidsmigranten die elders werken;
in de machineberging is een kantine gerealiseerd en zijn op de eerste verdieping 4 slaapplaatsen gerealiseerd;
rechtsachter de bedrijfswoning wordt een gebouw gerealiseerd met een oppervlakte van 105m 2. Het gebouw heeft een verdiepingsvloer. Het gebouw heeft aan beide zijden een dakkapel tot in de nok. Na het bestreden besluit is een aanvraag ingediend voor een omgevingsplanactiviteit (in afwijking van het omgevingsplan) voor dit gebouw.
het perceel wordt gebruikt voor de opslag van (gebruikte) bouwmaterialen
er is een overkapping met een oppervlakte van 75m 2 gebouwd;
er is buiten het bouwvlak een zeecontainer geplaatst die wordt gebruikt als kantine.
Het college is van mening dat deze feiten overtredingen opleveren van artikel 5.1, eerste lid onder a, en tweede lid onder a, van de Omgevingswet en heeft zowel aan verzoeker als verzoekster 10 lasten onder dwangsom opgelegd , alsmede een last onder bestuursdwang om de bouw van het gebouw rechtsachter de woning te stoppen.
3.1.
Verzoekers hebben het huisvesten van arbeidsmigranten in de machineberging gestaakt. Ter zitting hebben zij aangegeven dat hun verzoek op voorlopige voorziening geen betrekking heeft op lasten 2,3 en 4 van het bestreden besluit (de lasten met betrekking tot de machineberging).
algemene overwegingen
4. Het college stelt dat er geen sprake is van een spoedeisend belang omdat er bij het innen van een eventueel ten onrechte opgelegde last onder dwangsom kan worden terugbetaald. Er is dus geen sprake van een onomkeerbare situatie. Het college beroept zich op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 december 2021 en de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant .
5. Anders dan in de door het college genoemde zaken gaat het om meer dan een financieel belang. Er moeten dingen afgebroken en verwijderd worden en arbeidsmigranten mogen niet langer worden gehuisvest. Van verzoekers kan niet worden verwacht dat zij hangende de bezwaarprocedure dwangsommen laten verbeuren, in de gedachte dat zij een paar jaar later deze dwangsommen in een beroepsprocedure kunnen terugvorderen. In dat geval zou er nagenoeg nooit een spoedeisend belang in een handhavingsprocedure kunnen worden aangenomen. De voorzieningenrechter ziet wel een spoedeisend belang en ziet geen aanleiding om het gehele verzoek om deze reden af te wijzen. In last 9 wordt een langere begunstigingstermijn geboden. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan een zienswijze van verzoekers. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat een beslissing op bezwaar zal worden genomen voor de afloop van de begunstigingstermijn en ziet geen aanleiding om met betrekking tot deze last een voorlopige voorziening te treffen.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat alle lasten aan beide verzoekers zijn opgelegd. De voorzieningenrechter wijst er op dat een last onder dwangsom slechts kan worden opgelegd aan een overtreder die bij machte is om de overtreding te beëindigen. De voorzieningenrechter ziet op voorhand niet in hoe verzoeker als overtreder kan worden aangemerkt van overtredingen die zijn gepleegd door het bedrijf op percelen in eigendom van het bedrijf. Evenmin ziet de voorzieningenrechter in hoe verzoeker zelf bij machte is om overtredingen die worden gepleegd door verzoekster op percelen van verzoekster te beëindigen. In het bestreden besluit is ten onrechte geen onderscheid gemaakt tussen verzoekster en verzoeker per overtreding. Het hiertegen gerichte bezwaar van verzoekers slaagt. Dit kan worden hersteld in de beslissing op bezwaar. Het is in ieder geval wel aanleiding om last 7 van het bestreden besluit, voor zover gericht aan verzoeker, te schorsen. Lasten 1, 2 en 6 hebben te maken met de huisvesting van arbeidsmigranten in dienst van verzoekster in de bedrijfswoning van verzoeker. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat beide verzoekers bij machte zijn deze overtreding (als hiervan sprake is) te beëindigen.
7. Verzoekers klagen dat aan het bestreden besluit geen controlerapporten zijn gehecht.
7.1.
In de op de zaak betrekking hebbende stukken bevinden zich controlerapporten. Verzoekers kunnen hier wat van vinden tijdens de bezwaarprocedure. In deze bezwaargrond ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een schorsing van het bestreden besluit.
8. Verzoekers hebben aangegeven dat zij inmiddels een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw rechtsachter de bedrijfswoning. Daarmee wordt voldaan aan last 10 en 11 en is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Er wordt geen dwangsom verbeurt als wordt doorgegaan met de werkzaamheden als verzoekers wél beschikken over een omgevingsvergunning.
overwegingen over lasten 1, 5 en 6
9. Last 1 ziet op het in overeenstemming brengen van de bedrijfswoning met de omgevingsvergunning van 11 februari 2019. Last 5 ziet op het huisvesten van personen in afwijking van de omgevingsvergunning van 11 februari 2019. Concreet betekent dit dat in de bedrijfswoning alleen het gezien van verzoeker en maximaal 2 andere personen kamers mogen bewonen. Last 6 ziet op het terugbrengen van het aantal slaapplaatsen in de bedrijfswoning, inclusief aangebouwd bijgebouw naar het aantal in de omgevingsvergunning van 11 februari 2019 waarin 7 slaapkamers aanwezig zijn met elk 1 bed
9.1.
Volgens verzoekers is de situatie in de bedrijfswoning in overeenstemming met de omgevingsvergunning van 11 februari 2019. Door vergunning te verlenen voor een aanvraag met een tekening met 7 slaapkamers is die situatie legaal en is het gebruik van die slaapkamers gelegaliseerd. Daarnaast zijn verzoekers van mening dat artikel 3.5 van het geldende omgevingsplan (met daarin het bestemmingsplan [naam] 2020) de mogelijkheid biedt om de huisvesting van meer dan één huishouden per woning mogelijk te laten. Verzoekers voegen daar aan toe dat zij een grote behoefte hebben aan arbeidskrachten in hun bedrijf met een jaarronde bedrijfsvoering.
9.2.
Het college is van mening vergunning te hebben verleend voor de bedrijfswoning en gebruik daarvan door het gezin van verzoeker met maximaal twee inwonenden.
9.3.
Bij de controle op 13 januari 2025 is geconstateerd dat de woning is verhuurd en dat er op de bovenverdieping 7 slaapkamer zijn waar 10 personen worden gehuisvest die elders werken. De bedrijfswoning is bouwkundig gesplitst in 3 aparte gedeelten.
9.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college op 11 februari 2019 omgevingsvergunning verleend voor de bedrijfswoning en het gebruik daarvan door het gezin van verzoeker met maximaal twee inwonenden en niet voor een bedrijfswoning waar meer inwonenden kunnen worden gehuisvest. Dit volgt niet alleen uit het aanvraagformulier maar ook uit de later ingediende onderbouwing van 20 juni 2018 van [naam] advies. De vergunning is mede op basis van dat advies verleend. In de brief staat dat het voornemen bestaat om naast het gezin van verzoekers twee personen die geen binding hebben met het agrarisch bedrijf te huisvesten. Huisvesting van meer personen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in afwijking van de op 11 februari 2019 verleende vergunning en in strijd met het Omgevingsplan. De bouwkundige splitsing is ook in afwijking van de op 11 februari 2019 verleende omgevingsvergunning. Nu deze splitsing voorziet in bewoning door meer huishoudens is deze bouwkundige aanpassing ook in strijd het Omgevingsplan.
9.5.
Ten tijde van het bestreden besluit was er geen aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend en het college hoefde niet uit eigen beweging na te gaan of de overtredingen zouden kunnen worden gelegaliseerd. Bovendien heeft het college voldoende onderbouwd dat zij, datgene wat in januari 2025 is aangetroffen niet wenst te legaliseren. Het bestreden besluit is in zoverre ook niet onjuist.
9.6.
Deze procedure leent zich niet voor een uitvoerige bespreking van wat er nu wel of niet kan worden gelegaliseerd naar aanleiding van de later ingediende aanvraag of het beleid inzake arbeidsmigranten van de gemeente Oss. De voorzieningenrechter beperkt zich tot het treffen van een ordemaatregel op basis van de belangen.
9.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen aanleiding om de eerste last te schorsen. Verzoekers zullen de bouwkundige aanpassingen ten opzichte van de op 11 februari 2019 verleende omgevingsvergunning ongedaan moeten maken. Overigens betekent dit niet dat zij de zeven slaapkamers op de bovenverdieping moeten verwijderen want die staan inderdaad op de tekening bij e vergunning van 11 februari 2019.
9.8.
Verzoekers hebben aangegeven dat het bedrijf behoefte heeft aan arbeiders om te helpen in de bedrijfsvoering. Dit heeft het college als zodanig niet weersproken. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding last 5 te schorsen en hierbij te bepalen dat, als er meer dan 4 personen, anders dan gezinsleden van verzoeker, worden gehuisvest in de bedrijfswoning, mits deze personen werkzaam zijn op het bedrijf van verzoekster, deze schorsing van rechtswege (automatisch) vervalt. Met andere woorden, er mogen maximaal vier arbeidskrachten van het bedrijf van verzoekster, anders dan gezinsleden van verzoeker, worden gehuisvest in de bedrijfswoning. Worden er meer arbeidskrachten gehuisvest of worden er personen gehuisvest die niet werkzaam zijn op het bedrijf van verzoekster, vervalt de schorsing en moet per ommegaande worden voldaan aan last 5. De voorzieningenrechter ziet in aanvulling op deze voorziening geen noodzaak voor het opleggen van last 6 dus zal die last ook schorsen onder dezelfde voorwaarde als de voorziening die wordt getroffen met betrekking tot de vijfde last.
Overwegingen over lasten 7 en 8
10. Last 7 zit op een overkapping buiten het bouwvlak die wordt gebruikt voor opslag van materialen voor de bouw van de stallen op het perceel. Deze is makkelijk te verplaatsen maar er is een dringende behoefte aan opslagmogelijkheden. Verzoekers willen een langere begunstigingstermijn.
10.1.
Het college is niet bereid de begunstigingstermijn te verlengen.
10.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college terecht heeft vastgesteld dat sprake is van een overtreding. Niet valt in te zien waarom deze overkapping niet binnen het bouwvlak kan worden geplaatst als daar behoefte aan is. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding deze last, voor zover opgelegd aan verzoekster te schorsen.
11. Last 8 ziet op de plaatsing van een container buiten het bouwvlak. Het college heeft ter zitting aangegeven dat hiermee een schaftkeet wordt bedoeld.
11.1.
Verzoekers hebben aangegeven dat deze schaftkeet is verwijderd. Zij hebben nog wel een andere container waartegen betonmuren staan opgestapeld die worden gebruikt voor de bouw van de stal.
11.2.
Het college heeft aangegeven dat last 8 hier niet op ziet, maar dat het plaatsen van de desbetreffende container wordt beschouwd als de opslag van bouwmaterialen als bedoeld in last 9.
11.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat aan last 8 is voldaan en ziet reeds daarom geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
Conclusie en gevolgen
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst lasten 5, 6 van het bestreden besluit alsmede last 7, voor zover deze is gericht aan verzoeker tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter bepaalt dat de schorsing van lasten 5 en 6 van rechtswege vervalt als in de bedrijfswoning naast het gezin van verzoeker meer dan vier personen worden gehuisvest dan wel personen die niet werkzaam zijn op het bedrijf van verzoekster. Voor de goede orde benadrukt de voorzieningenrechter dat last 7, voor zover deze is opgelegd aan verzoekster, niet wordt geschorst.
11.4.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoekers vergoeden. Daarom krijgen verzoekers ook een vergoeding van hun proceskosten. De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- schorst lasten 5, 6 van het bestreden besluit alsmede last 7, voor zover deze is gericht aan verzoeker tot en met zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat dat de schorsing van lasten 5 en 6 van rechtswege vervalt als in de bedrijfswoning naast het gezin van verzoeker meer dan vier personen worden gehuisvest dan wel personen die niet werkzaam zijn op het bedrijf van verzoekster;
- wijst het verzoek voor het overige af;
- veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.814,00.
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 385,- aan verzoekers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Meiden, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2025.
griffier
voorzieningenrechter
De griffier is verhinderd om deze uitspraak
te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
ECLI:NL:RVS:2021:2885
ECLI:NL:RBZWB:2024:3432 | Link naar deze uitspraak
|
| |
|
|