|
|
ECLI:NL:RBOBR:2025:3322 | | | Datum uitspraak | : | 13-06-2025 | Datum gepubliceerd | : | 10-07-2025 | Instantie | : | Rechtbank Oost-Brabant | Zaaknummers | : | 24/4008 | Rechtsgebied | : | Belastingrecht | Indicatie | : | Leges. Beroep NTB niet-ontvankelijk (geen procesbelang), omdat inmiddels op bezwaar is beslist en de maximale dwangsom is toegekend. Beroep tegen de (na bezwaar verlaagde) aanslag ongegrond. De door de gemeente verrichte dienst levert een belastbaar feit op waarvoor eiser belastingplichtig is. Afspraken met een derde over het betalen van de leges doen aan eisers belastingplicht niet af. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat hem voor dezelfde activiteit al eerder een aanslag in de leges is opgelegd. Vergoeding griffierecht en proceskosten, omdat eiser terecht een beroep NTB had ingesteld. | Trefwoorden | : | bestemmingsplan | | | landbouw | | | omgevingsvergunning | | | tarieven | | Uitspraak | RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/4008
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2025 in de zaak tussen
[eiser] h.o.d.n. [naam bedrijf], uit [woonplaats], eiser,
en
de heffingsambtenaar van de Samenwerking A2-gemeenten, de heffingsambtenaar
([naam]).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde aanslag in de leges.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan eiser op 3 juli 2023 een aanslag in de leges opgelegd tot een bedrag van € 534,70 in verband met het in behandeling nemen van een principeverzoek voor het oprichten van een zonnepark.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld, omdat de heffingsambtenaar niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar.
1.3.
Met de uitspraak op bezwaar van 23 januari 2025 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser gegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslag verminderd tot een bedrag van € 509.
1.4.
Eiser heeft zijn beroep gehandhaafd, omdat hij het niet eens is met de uitspraak op bezwaar.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
Eiser heeft op het verweerschrift gereageerd met een conclusie van repliek.
1.7.
De heffingsambtenaar heeft geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid om op de conclusie van repliek te reageren met een conclusie van dupliek.
1.8.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
Feiten
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
Eiser en [naam bedrijf] B.V. ([naam bedrijf]) hebben op 10 februari 2021 een overeenkomst gesloten voor het realiseren van een zonnepark op (landbouw)grond aan de [adres] in [woonplaats] die bij eiser in eigendom is.
2.2.
Op 14 april 2021 heeft [naam bedrijf] een principeverzoek ingediend bij de regiekamer van de gemeente Cranendonck (regiekamer) voor het realiseren van een zonnepark op de in 2.1. genoemde (landbouw)grond.
2.3.
Op 8 juni 2021 heeft de regiekamer aan [naam bedrijf] laten weten dat op dat moment de maximale beleidsruimte voor zonneparken nagenoeg geheel was ingevuld. Het initiatief van eiser is op een lijst met potentiële deelnemers geplaatst en [naam bedrijf] wordt geïnformeerd over het al dan niet openstellen van een tweede tranche voor de aanleg van zonneparken.
2.4.
Op 30 juni 2021 heeft [naam bedrijf] aan eiser per e-mail onder andere laten weten: “In overleg met de aandeelhouders van [naam bedrijf] hebben wij besloten ons neer te leggen bij de feedback van de gemeente en de nieuwe opening/tender goed in de gaten te houden om dan goed beslagen en op tijd erbij te zijn.”
2.5.
Op 6 februari 2023 heeft eiser per brief aan “het college van burgemeesters en wethouders om een formeel besluit [gevraagd] op het principeverzoek die door [naam bedrijf] namens mij is gedaan”.
2.6.
Op 21 juni 2023 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cranendonck (het college) het verzoek van eiser afgewezen, omdat er geen netcapaciteit is bij netwerkbeheerder Enexis en omdat op korte termijn geen uitbreiding van die capaciteit is voorzien.
Beoordeling door de rechtbank
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar
3. Omdat niet tijdig is beslist op het bezwaar van eiser tegen de aanslag in de leges, heeft eiser beroep ingesteld. De heffingsambtenaar erkent dat hij te laat was met beslissen. Met de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar alsnog op het bezwaar van eiser beslist en eiser de maximale wettelijke dwangsom toegekend van € 1.442 vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Eiser heeft de hoogte van die dwangsom niet ter discussie gesteld. Gelet hierop heeft eiser geen belang meer bij de beoordeling van zijn beroep wegens niet tijdig beslissen. Dit beroep is daarom niet-ontvankelijk. Omdat eiser wel terecht het beroep wegens niet tijdig beslissen heeft ingesteld, moet de heffingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht en zijn proceskosten vergoeden.
Het beroep tegen de (met de uitspraak op bezwaar verlaagde) aanslag leges
4. De rechtbank verklaart het beroep van eiser tegen de met de uitspraak op bezwaar verlaagde aanslag in de leges ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor deze zaak relevante wettelijke bepalingen staan in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het college een principeverzoek voor de wijziging van een bestemming in behandeling heeft genomen. Dit is op grond van de Legesverordening 2021 van de gemeente Cranendonck een belastbaar feit. De verwijzing door eiser naar de uitspraak van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch tussen eiser en de heffingsambtenaar van 9 augustus 2023 maakt dat laatste niet anders. In die uitspraak heeft het gerechtshof geoordeeld dat aan eiser ten onrechte een aanslag in de leges was opgelegd, omdat in dat geval sprake was van een gemeentelijke dienst die in de toepasselijke Legesverordening niet was aangemerkt als een belastbaar feit. In deze zaak is echter wel sprake van een in de Legesverordening 2021 omschreven belastbaar feit waarvoor dus wel een aanslag in de leges kan worden opgelegd.
4.3.
Eiser bestrijdt vervolgens dat hij belastingplichtig is. De rechtbank volgt hem daarin niet. In artikel 3 van de Legesverordening 2021 staat – voor zover hier van belang – dat belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend. De dienst is in dit verband het in behandeling nemen van het principeverzoek en die is door [naam bedrijf] namens eiser aangevraagd zoals eiser zelf ook (tot tweemaal) noemt in zijn brief van 6 februari 2023 aan het college. Eiser is dus de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend. Om die reden is eiser belastingplichtig. Aan de belastingplicht van eiser doet niet af dat hij met [naam bedrijf] de in overweging 2.1. genoemde overeenkomst heeft gesloten. De gemeenteraad van Cranendonck bepaalt (in de toepasselijke Legesverordening) op wie de belastingplicht rust. Het is dan aan de heffingsambtenaar om overeenkomstig die bepaling de aanslag in de leges aan de belastingplichtige op te leggen. Als eiser vindt dat [naam bedrijf] op grond van genoemde overeenkomst verplicht is het bedrag van de leges te voldoen, dan moet eiser dat zelf met [naam bedrijf] opnemen.
4.4.
De vraag die vervolgens voorligt is of sprake is van het in behandeling nemen van één of twee principeverzoeken – te weten een uit 2021 en een uit 2023 – en of er dus sprake is van één of twee belastbare feiten. Eiser zegt dat sprake is van één principeverzoek en wijst ter onderbouwing van zijn standpunt op de uitspraak van deze rechtbank van 1 december 2022 waaruit volgens hem volgt dat het college op dat moment nog een besluit moest nemen op de (in overweging 2.2. genoemde) aanvraag van 14 april 2021. Eiser stelt in het verlengde daarvan dat de heffingsambtenaar in 2021 aan [naam bedrijf] al een aanslag in de leges heeft opgelegd en dat de heffingsambtenaar (met de in 1.1. genoemde aanslag) voor de tweede maal leges heft voor hetzelfde belastbare feit.
4.4.1.
De rechtbank is het met eiser eens dat met het besluit van 21 juni 2023 (alsnog) een beslissing is genomen op het namens eiser ingediende principeverzoek van 14 april 2021, maar om een andere reden dan eiser aanvoert. In de uitspraak op bezwaar staat dat [naam bedrijf] op 14 april 2021 namens eiser een principeverzoek heeft ingediend en dat het college hierop op 21 juni 2023 heeft beslist. Verder was het bedrag van de aanslag gebaseerd op het in de Legesverordening 2023 gebaseerde tarief, maar in de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar overwogen dat het verzoek al in 2021 was ingediend en dat dus het tarief uit de Legesverordening 2021 moest worden toegepast. Dat is met de uitspraak op bezwaar alsnog gedaan. Gelet hierop heeft de heffingsambtenaar het standpunt dat sprake was van twee verzoeken en dus twee belastbare feiten in de uitspraak op bezwaar expliciet en zonder voorbehoud prijsgegeven. Het staat hem daarom niet meer vrij daarop (in het verweerschrift) terug te komen, ondanks dat voor het door de heffingsambtenaar in beroep ingenomen standpunt inhoudelijk best wat is te zeggen.
4.4.2.
Eiser stelt - zoals gezegd - vervolgens dat de heffingsambtenaar in 2021 aan [naam bedrijf] al een aanslag in de leges heeft opgelegd en dat de heffingsambtenaar nu voor de tweede maal leges heft voor hetzelfde belastbare feit. Omdat eiser stelt dat sprake is van een dubbele aanslagoplegging is het aan hem om dat aannemelijk te maken. Daarin is eiser niet geslaagd. De heffingsambtenaar heeft gemotiveerd weersproken dat sprake is van een dubbele aanslagoplegging. De heffingsambtenaar heeft zijn financiële administratie gecontroleerd en daarbij vastgesteld dat er (in 2021) geen aanslag in de leges aan [naam bedrijf] is opgelegd. In de in 2.4. genoemde e-mail van [naam bedrijf] aan eiser staat weliswaar “alles wat in regiekamer komt betaal je leges over, wij hebben dus betaald.” Maar dit blijkt vervolgens nergens uit, bijvoorbeeld doordat aan [naam bedrijf] een aanslagbiljet zou zijn verzonden en dat die aanslag ook is voldaan. Opmerkelijk is dat in het in 2.6 genoemde besluit van het college staat dat in 2021 de verschuldigde leges in rekening zijn gebracht. Maar uit het nadien door de heffingsambtenaar in zijn financiële administratie verrichte onderzoek is gebleken dat in 2021 niet tot daadwerkelijke aanslagoplegging (en invordering) is overgegaan. Het is wel uitermate slordig dat het college stelt dat er al eerder (aan [naam bedrijf]) leges in rekening zijn gebracht, terwijl na onderzoek is gebleken dat dit kennelijk niet zo is. De rechtbank acht het heel goed voorstelbaar dat eiser door deze mededeling op het verkeerde been is gezet, maar die opmerking van het college kan de heffingsambtenaar niet worden tegengeworpen. De slotsom is dan ook dat van de door eiser gestelde dubbele aanslagoplegging niet is gebleken.
4.5.
Er is verder geen aanleiding om te oordelen dat het met de uitspraak op bezwaar verlaagde bedrag waarvoor eiser is aangeslagen in de leges onjuist zou zijn. Eiser heeft de juistheid van dat bedrag overigens ook niet bestreden.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar is niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank daarover geen inhoudelijk oordeel zal geven. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk heeft en dat de heffingsambtenaar hem dus terecht en voor het juiste bedrag heeft aangeslagen in de leges.
5.1.
Eiser verzoekt om vergoeding van zijn proceskosten. Deze vergoeding wordt bepaald op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Op grond van artikel 1, aanhef en onder f, van dat besluit komen de kosten van uittreksels uit openbare registers voor vergoeding in aanmerking. Eiser heeft in verband met deze zaak € 2,85 betaald voor het uittreksel uit het Handelsregister van zijn onderneming. Die kosten komen voor vergoeding in aanmerking.
5.2.
Eiser verzoekt verder om een vergoeding van de tijd die hij met deze zaak is bezig geweest. Volgens eiser is dat 12 uur tegen een uurloon van € 43. Verder zegt eiser dat hij voor het inwinnen van advies € 250 aan kosten heeft gemaakt. Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. De kosten die wel voor vergoeding in aanmerking komen zijn namelijk limitatief in het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen en de hiervoor genoemde kosten vallen daar niet onder. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
5.3.
Verder moet de heffingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 23 januari 2025 ongegrond;
veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 2,85 aan proceskosten aan eiser;
draagt de heffingsambtenaar op om het door eiser betaalde griffierecht van € 51 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.W. Emmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘sHertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘sHertogenbosch.
Bijlage: wettelijke bepalingen
Legesverordening 2021
Vastgesteld door de raad van de gemeente Cranendonck in de openbare vergadering van 10 november 2020.
Artikel 2 Belastbaar feit
1. Onder de naam “leges” worden rechten geheven voor:
het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;
het verrichten van handelingen ten behoeve van een aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart of een reisdocument;
een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
(…)
Artikel 3 Belastingplicht
Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst, de Nederlandse identiteitskaart of het reisdocument dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend of de handelingen zijn verricht.
Artikel 5 Maatstaven van heffing en tarieven
De leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
(…)
Bijlage 1 Tarieventabel leges, behorende bij de Legesverordening 2021 gemeente Cranendonck
(…)
Titel 2 Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/ omgevingsvergunning
Artikel
Omschrijving
Vast tarief
(…)
Hoofdstuk 8 Bestemmingswijzigingen
2.8.1.1
Voor het in behandeling nemen van een principeverzoek voor de wijziging van een bestemming als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (bestemmingsplan), bedraagt het tarief per principe-verzoek
€ 509,00
(…)
Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
Zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en slot, in samenhang gelezen met artikel 2.8.1.1 van de bijlage bij de Legesverordening 2021.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 9 augustus 2023, zaaknummer 22/00306 (niet gepubliceerd).
Rechtbank Oost-Brabant 1 december 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:5241. | Link naar deze uitspraak
|
| |
|
|