Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBZWB:2025:6827 
 
Datum uitspraak:09-10-2025
Datum gepubliceerd:17-10-2025
Instantie:Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Zaaknummers:24/8064 en 24/8115
Rechtsgebied:Omgevingsrecht
Indicatie:Omgevingsvergunning bouw woning.
Trefwoorden:agrarisch
bestemmingsplan
omgevingsvergunning
perceel
wabo
 
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummers: BRE 24/8064 en 24/8115
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2025 in de zaak tussen


1. [persoon 1] en [persoon 2]uit [plaats] , eisers 1,
(gemachtigde: mr. A.C.P.M. van Dun),

2. [persoon 3]uit [plaats] , eiser 2,

3. [persoon 4]uit [plaats] , eiser 3,

4. [persoon 5]uit [plaats] , eiseres 4,

5. [persoon 6]uit [plaats] , eiseres 5,

6. [persoon 7]uit [plaats] , eiser(es) 6,

7. [persoon 8]uit [plaats] , eiser 7,

8. [persoon 9]uit [plaats] , eiseres 8,

9. [persoon 10]uit [plaats] , eiser(es) 9,
tezamen: eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, het college.

Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [vergunninghouder] uit [plaats] (vergunninghouder).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op de locatie [adres] in [plaats] (het perceel). Eisers zijn het niet eens met het verlenen van deze omgevingsvergunning. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van onder meer deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de verlening van de omgevingsvergunning.


1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de beroepen van eisers 2 tot en met 9 (BRE 24/8115) niet-ontvankelijk zijn en de omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op het perceel op goede gronden is verleend. Eisers 1 krijgen geen gelijk en hun beroep (BRE 24/8064) is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.



1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 3. Daarbij gaat de rechtbank in op de ontvankelijkheid van eisers, de afwijking van het bestemmingsplan en de toets aan redelijke eisen van welstand. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.



1.3.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.


1.4.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.




Procesverloop

2. Vergunninghouder heeft op 21 december 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een woning op het perceel. Het college heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 13 februari 2024 verleend. Met de bestreden besluiten van 18 oktober 2024 op de bezwaren van eisers is het college bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven.


2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de door hen bestreden besluiten. Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.



2.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 2 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers 1, 2, 4, 5 en 7, de gemachtigde van eisers 1, architect ir. [architect] (hierna: de deskundige) namens eisers 1, drs. [naam 1] en [naam 2] namens het college en vergunninghouder.




Beoordeling door de rechtbank


Ontvankelijkheid van de beroepen


3. De rechtbank beoordeelt ambtshalve de ontvankelijkheid van de door eisers ingediende beroepen. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat eisers 2 tot en met 9 beroep hebben ingesteld tegen de beslissing op bezwaar die is gericht aan eiser 2 en aan hem is geadresseerd. Het college heeft desgevraagd op de zitting hierover gesteld dat het aan alle eisers afzonderlijk een beslissing op bezwaar heeft toegezonden. Op de zitting hebben eisers deze handelwijze van het college bevestigd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de beroepen van eisers 3 tot en met 9 niet-ontvankelijk zijn, omdat zij niet de geadresseerden zijn van het door hen bestreden besluit. Ten aanzien van hen zijn aparte beslissingen genomen waartegen zij geen beroep hebben ingesteld. De rechtbank zal de beroepen van eisers 3 tot en met 9 tegen het door hen bestreden besluit om die reden niet-ontvankelijk verklaren.

4. Over de ontvankelijkheid van de beroepen van eisers 1 en eiser 2 overweegt de rechtbank het navolgende.



4.1.
In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de rechtbank naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.



4.2.
Op de zitting heeft eiser 2 zich op het standpunt gesteld dat hij vanaf zijn perceel minimaal zicht heeft op de nieuw te bouwen woning en dat hij vanuit zijn woning geen enkel zicht daarop heeft. Alleen als hij bij zijn eigen woning komt aanrijden, ziet hij de nieuwe woning van vergunninghouder. De rechtbank is daarom met het college van oordeel dat hij geen belanghebbende is. Dat het bouwen van de woning invloed heeft op het straatbeeld van het [adres] maakt eiser 2 geen belanghebbende, omdat dit hem onvoldoende van de andere passanten in en bewoners van deze straat onderscheidt. De rechtbank zal het beroep van eiser 2 daarom ook niet-ontvankelijk verklaren.



4.3.
De rechtbank merkt eisers 1 als belanghebbenden aan, omdat zij als de bewoners van het aangrenzende perceel wel feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervinden. Eisers 1 kunnen daarom in hun beroep worden ontvangen.


Omvang van het geschil


5. Met het bestreden besluit heeft het college ook beslist dat de verleende omgevingsvergunning niet in strijd is met het Bouwbesluit 2012 en de bouwverordening. Eisers hebben daartegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt dat daarom niet.


De niet betwiste feiten


6. De rechtbank stelt vast dat de volgende feiten tussen partijen niet in geschil zijn.
Vergunninghouder is eigenaar van het perceel waarop hij een nieuwe woning wil bouwen (het bouwplan). Hij heeft op 26 september 2023 een initiatiefplan bij het college ingediend. Het college heeft dit initiatiefplan beoordeeld en geconcludeerd dat dit op meerdere punten niet aan het bestemmingsplan voldoet. Het college heeft aangegeven dat er met een positief stedenbouwkundig advies afwijkingsmogelijkheden zijn. Dit stedenbouwkundig advies is aangevraagd en het college heeft van de afdeling Stedenbouw een positief advies ontvangen. Daarnaast voldoet het initiatiefplan volgens het college aan redelijke eisen van welstand. Op 24 oktober 2023 heeft de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit Welstand (de CRK) geoordeeld dat het vooroverleg om een nadere uitwerking vroeg. Op 5 december 2023 heeft de CRK een positief advies over het aangepaste initiatiefplan uitgebracht.



6.1.
Vergunninghouder heeft op 21 december 2023 een omgevingsvergunning (activiteit bouwen) voor het bouwplan aangevraagd. Het bouwplan voldoet volgens het college aan redelijke eisen van welstand. In het primaire besluit van 13 februari 2024 heeft het college besloten om voor het bouwplan van het bestemmingsplan “[bestemmingsplan]” af te wijken en hiervoor een omgevingsvergunning te verlenen. Eisers 1 hebben in hun brief van 21 maart 2024 bezwaar hiertegen gemaakt. Op 16 mei 2024 hebben eisers 1 een notitie van de deskundige als nadere onderbouwing van hun bezwaarschrift ingebracht. Op 4 juni 2024 heeft er een hoorzitting van de Adviescommissie bezwaarschriften (de commissie) plaatsgevonden. Daarin is afgesproken dat het college één maand de tijd kreeg om een advies van de Adviescommissie Omgevingskwaliteit Breda (de AOB) in te brengen. Na ontvangst van een afschrift van dit advies hadden eiseres 1 één maand de tijd om hierop te reageren. Op 18 juni 2024 heeft de AOB Small Medium een advies over het bouwplan uitgebracht. Eisers 1 hebben in hun brief van 9 augustus 2024 hierop gereageerd. De commissie heeft het college op 2 oktober 2024 geadviseerd om de bezwaren ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten onder aanvulling van de motivering ten aanzien van het welstandsoordeel. In het bestreden besluit heeft het college het advies van de commissie overgenomen en daarin een nadere motivering over welstand opgenomen.


Mocht het college voor het bouwplan van het bestemmingsplan afwijken?


7. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan]’. Het perceel heeft op grond van dit bestemmingsplan de bestemming “Wonen’.



7.1.
Volgens vaste rechtspraak komt het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet het de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of de verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. De gevolgen van een bouwplan dienen mede te worden beoordeeld met inachtneming van de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt.



7.2.
Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1°, van de Wabo in samenhang met artikel 17.4, onder b, van de planregels toestemming verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan voor het bebouwingspercentage. Op grond van deze bepalingen is het mogelijk om het maximum bebouwingspercentage voor vrijstaande woningen te verhogen tot 50%, met een maximum van 400 m², wanneer geen onevenredige aantasting van straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Doordat het perceel met een oppervlakte van 899 m² wordt bebouwd over een oppervlakte van 390 m² bedraagt dit percentage 43,4%. Daarmee voldoet het aan de hiervoor genoemde maxima van 50% en 400 m².

Verder heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 1 van bijlage II, bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) toestemming verleend om af te wijken van het bestemmingsplan voor de ligging en de hoogte van bijbehorende bouwwerken. Op grond van deze bepalingen kan een omgevingsvergunning slechts worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur genoemde gevallen. Een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan zijn de in onderdeel 1 van artikel 4 van bijlage II van het Bor aangewezen gevallen. Het college heeft over de invulling van deze bevoegdheid de Beleidsregels voor het afwijken van het bestemmingsplan Breda 2015 (beleidsregels) vastgesteld. Op grond van artikel 3, lid 6, van de beleidsregels kan bij vrijstaande woningen met een positief stedenbouwkundig advies of indien het vanwege de ruimtelijke context wenselijk is, worden afgeweken van het bepaalde in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel.



7.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college op goede gronden heeft geoordeeld dat het straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden door de overschrijding van het bebouwingspercentage niet onevenredig worden aangetast. Eisers hebben in dit verband enkel een opmerking gemaakt over de tweede bouwlaag van het bouwplan, maar daar ziet de afwijking van het bestemmingsplan niet op. Het door eisers gestelde verlies van uitzicht, lichtinval, woongenot en privacy kan niet tot een ander oordeel leiden. Eisers gaan er daarbij aan voorbij dat zij deze effecten ook zouden (kunnen) ervaren wanneer vergunninghouder zich zou houden aan het maximum bebouwingspercentage. Het college heeft in dat verband terecht overwogen dat de nieuwe woning binnen het bouwvlak van het bestemmingsplan wordt gebouwd.



7.4.
Bij de afwijking van het bestemmingplan ten aanzien van de ligging en de hoogte van de bijbehorende bouwwerken heeft het college terecht betrokken dat de bijbehorende bouwwerken binnen de in het bestemmingsplan toegestane bouwmogelijkheden voor een hoofdgebouw blijven. Zoals het college in dit kader terecht heeft overwogen, mag ter plaatse een hoofdgebouw worden gebouwd met een goothoogte van maximaal 7 meter en een bouwhoogte van maximaal 11 meter. Het college heeft in de beoordeling van het initiatiefplan een positief advies van Stedenbouw opgenomen en dit advies bij het verlenen van de omgevingsvergunning gehandhaafd. De kritiek van de deskundige over het volume van de gehele woning kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat de afwijking van het bestemmingsplan daar niet op ziet. De in artikel 30, tweede lid, van de planregels opgenomen bevoegdheid biedt ook geen ruimte om nadere eisen te stellen aan de plaats en afmetingen van het bouwplan. Uit artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wro, volgt namelijk dat het college bij het stellen van nadere eisen de planregels in acht dient te nemen. Het door eisers gestelde verlies van woongenot, uitzicht, lichtinval en privacy wordt veroorzaakt door de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan. Het college kon deze belangen van eisers daarom niet afwegen bij zijn besluitvorming. Deze beroepsgrond slaagt niet.




Mocht het college het bouwplan niet in strijd met redelijke eisen van welstand achten?


8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling toetst de welstandscommissie het bouwplan aan de hand van de criteria in de welstandsnota aan redelijke eisen van welstand. Daarbij moet zij in beginsel uitgaan van de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Als het bouwplan van het bestemmingsplan afwijkt, dan moet zij in beginsel uitgaan van de bouwmogelijkheden waaraan het college planologische medewerking wil verlenen.



8.1.
De AOB heeft in het advies van 18 juni 2024 aangegeven dat zij zich dient te houden aan de mogelijkheden die het omgevingsplan (bestemmingsplan) biedt. Daarnaast wil het college medewerking verlenen aan een groter bebouwingspercentage en een hogere hoogte en andere ligging van de bijbehorende bouwwerken. De rechtbank heeft hiervoor in 7.1. tot en met 7.4. overwogen dat en waarom het college daartoe mocht overgaan. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat het welstandsadvies van de AOB moet voortborduren op het door het bestemmingplan en het college toegestane bouwvolume, bebouwingspercentage, alsmede de ligging en de hoogte van de bebouwing. Anders dan eisers hebben betoogd, kon de AOB in die situatie niet betrekken dat aanwezige doorzichten en zichtlijnen doorkruist zouden worden en het bouwplan niet aansluit op maat, schaal en ritme van de omliggende bebouwing. In zijn advies heeft de deskundige in dit verband ook bevestigd dat dit onderdelen zijn van de positionering enerzijds en de massa en vorm anderzijds. De enkele stelling van de deskundige op zitting dat het bouwvolume op een andere manier gerealiseerd kan worden, maakt niet dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Op de zitting heeft het college bovendien gemotiveerd gereageerd op de stelling van de deskundige dat een andere oriëntatie de zichtlijnen zou verbeteren. In dat kader heeft het college onbetwist onderbouwd dat alle woningen een oost-west-oriëntatie hebben en dat het juist niet in de omgeving past om het hogere volume oost-west te oriënteren. Bovendien zouden op die manier de doorzichten van andere woningen worden belemmerd. Tot slot acht de rechtbank van belang dat op het perceel de “Reguliere criteria groene daken of groene gevels” uit de Nota Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Breda van toepassing zijn. Hierin wordt niet geregeld dat een sedumdak zichtbaar moet zijn vanaf de openbare weg of het perceel van eisers 1. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit argument van eisers 1 er daarom ook niet toe leiden dat het bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand moet worden geacht. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.




Conclusie en gevolgen

9. De beroepen van eisers 2 tot en met 9 (BRE 24/8115) zijn niet-ontvankelijk en het beroep van eisers 1 (BRE 24/8064) is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning op het perceel op goede gronden is verleend. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.





Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen van eisers 2 tot en met 9 (BRE 24/8115) niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eisers 1 (BRE 24/8064) ongegrond.



Deze uitspraak is gedaan door mr. T.I. van Term, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 9 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.












griffier


rechter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.



Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving


Invoeringswet Omgevingswet



Artikel 4.3, aanhef en onder a

Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing: als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt.


Wet ruimtelijke ordening (Wro)



Artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder d

Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels: burgemeester en wethouders ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen nadere eisen kunnen stellen.


Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)



Artikel 2.12, eerste lid, onder a

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.


Besluit omgevingsrecht (Bor)



Artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking: een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2.


Beleidsregels voor het afwijken van een bestemmingsplan [plaats] 2015



Artikel 3, zesde lid

Met een positief stedenbouwkundig advies kan worden afgeweken van het bepaalde in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel bij vrijstaande woningen of indien het vanwege de ruimtelijke context wenselijk is.


Vergelijk de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 januari 2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:420.


Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3384.


Zie de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2675.


Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ7448 (r.o. 2.1.5).


Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1453, r.o. 5.1.
Link naar deze uitspraak