|
|
|
| ECLI:NL:RBOBR:2025:7047 | | | | | Datum uitspraak | : | 31-10-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 07-11-2025 | | Instantie | : | Rechtbank Oost-Brabant | | Zaaknummers | : | 24/3591 | | Rechtsgebied | : | Bestuursprocesrecht | | Indicatie | : | Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van nadeelcompensatie van een voormalige eigenaresse die zij - kort weergegeven - stelt te hebben geleden als gevolg van de vestiging van een voorkeursrecht door de gemeenteraad. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de schade en de vestiging van het voorkeursrecht. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat de vestiging van het voorkeursrecht de gestelde (belasting)schade niet heeft veroorzaakt. | | Trefwoorden | : | agrarisch | | | bestemmingsplan | | | echtscheiding | | | perceel | | | taxatie | | | wev | | | | Uitspraak | RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/3591
uitspraak van de meervoudige kamer van 31 oktober 2025 in de zaak tussen
[eiseres], uit [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. N. van Kuppeveld),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Land van Cuijk, het college (gemachtigde: [naam]).
Als derde-partij neemt aan deze procedure deel: [naam], de derde-partij.
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om nadeelcompensatie voor schade die zij - kort weergegeven - stelt te hebben geleden als gevolg van de vestiging van een voorkeursrecht door de gemeenteraad. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de schade en de vestiging van het voorkeursrecht. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Deze beslissing staat aan het einde van deze uitspraak onder het kopje “Beslissing”. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 tot en met 5 staat een omschrijving van de aanvraag, en het geschil. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf overweging 6.
Procesverloop
2. Eiseres heeft bij brief van 13 juli 2023 gevraagd om schadevergoeding.
2.1
Het college heeft het verzoek afgewezen met het besluit van 29 januari 2024.
2.2
Met het besluit van 16 september 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven (het bestreden besluit).
2.3
Het college heeft op het beroep en het aanvullend beroepschrift van eiseres gereageerd met een verweerschrift.
2.4
De rechtbank heeft het beroep op 9 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en haar gemachtigde, vergezeld door [naam], de gemachtigde van het college en de derde-partij deelgenomen.
Beoordeling door de rechtbank
De aanvraag
3. Eiseres heeft bij brief van 13 juli 2023 verzocht om vergoeding van schade die zij heeft geleden als gevolg van de vestiging van een voorkeursrecht door de raad van de toenmalige gemeente Grave op 1 oktober 2007. De schade is ontstaan na een taxatie van het perceel [adres] te [woonplaats] (het perceel) die in het kader van een minnelijke schikking is uitgevoerd (de taxatie), na staking van een vennootschap onder firma (V.O.F.) die zij destijds met haar toenmalige echtgenoot voerde.
4. Eiseres begroot de totale schade (voorlopig) op € 412.426,82. De schade bestaat uit de belasting op de winst van de grondwaarde die is geschat bij de voormelde taxatie. Eiseres geeft in haar verzoek aan dat bij de taxatie voor het bepalen van de winst de grondwaarde van het perceel op 1 augustus 2006 als potentiële bouwgrond is getaxeerd op een bedrag van € 780.000. Het verschil in waarde bedraagt volgens haar € 732.500.
Het geschil
5. Eiseres betoogt - zeer kort weergegeven - dat het college haar aanvraag ten onrechte heeft afgewezen op de grond dat er geen oorzakelijk (causaal) verband bestaat tussen de geclaimde schade en de gestelde schadeoorzaak.
5.1
Niet meer in geschil is, en ook de rechtbank gaat daarvan uit, dat het verzoek van eiseres als een aanvraag om het toekennen van nadeelcompensatie in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden beschouwd en dat het college dwangsommen aan eiseres heeft verbeurd. Ook de hoogte van de verbeurde dwangsommen is niet meer in geschil. Tijdens de zitting hebben partijen dat bevestigd. Het college heeft tijdens de zitting verder laten weten dat de verbeurde dwangsommen aan eiseres zijn betaald.
Moet de derde-partij als eiser of als belanghebbende worden aangemerkt?
6. De derde-partij heeft zich volgens de gemachtigde van eiseres in het aanvullend beroepschrift gevoegd in het geding. De rechtbank gaat ervan uit dat eiseres hiermee de derde-partij als eiser aan het geding wil laten deelnemen. Dat is echter niet meer mogelijk. Het aanvullend beroepschrift is ingediend na de beroepstermijn. Na de beroepstermijn kan geen beroep meer worden ingesteld. De derde-partij heeft ook geen redenen aangedragen waarom hij niet voor het verstrijken van de beroepstermijn, beroep heeft ingesteld. Dat de derde-partij de ex-echtgenoot van eiseres is, die mede-eigenaar was van de grond en deelnam aan de ontbonden V.O.F., de aanvraag mede namens hem is ingediend en dat de gemachtigde van eiseres eerder door hem is gemachtigd, zijn geen redenen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Dat zijn namelijk geen omstandigheden die verklaren waarom hij geen beroep heeft ingesteld.
6.1
De rechtbank merkt de derde-partij wel aan als belanghebbende, alleen al omdat de aanvraag mede namens hem is ingediend.
Welk recht is van toepassing?
7. Artikel 4:126 van de Awb is, anders dan eiseres veronderstelt, niet van toepassing op haar aanvraag. Op 1 januari 2024 is titel 4.5 van de Awb, waar artikel 4:126 van de Awb deel van uitmaakt, in werking getreden. Titel 4.5 van de Awb is opgenomen in de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding (Wns). Die wet bevat het overgangsrecht voor de boordeling van lopende verzoeken om nadeelcompensatie. Op grond van artikel IV van de Wns volgt dat het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft (oud recht), omdat de door eiseres gestelde schadeoorzaak een besluit en handelingen zijn die zijn bekendgemaakt respectievelijk verricht voor het tijdstip waarop titel 4.5 van de Awb in werking is getreden.
7.1
De rechtbank deelt niet de opvatting van partijen die zij tijdens de zitting kenbaar hebben gemaakt dat geheel of gedeeltelijk op de inwerkingtreding van titel 4.5 van de Awb vooruit kan worden gelopen. Zoals hiervoor is overwogen, is oud recht op de aanvraag van toepassing. Uit het overgangsrecht van de Wns kan niet worden opgemaakt dat geheel of gedeeltelijk op titel 4.5 van de Awb vooruit kan worden gelopen. Dit betekent dat oud recht geheel op het verzoek van toepassing is. Uit het bestreden besluit blijkt overigens ook niet dat het college op de inwerkingtreding van titel 4.5 van de Awb vooruit is gelopen. Voor zover in titel 4.5 van de Awb rechtspraak is overgenomen (codificatie), geldt die rechtspraak op de aanvraag van eiseres natuurlijk wel.
Toetsingskader
8. Onder oud recht zijn op aanvragen om nadeelcompensatie regels van toepassing die in de rechtspraak zijn ontwikkeld, als in een bijzondere regeling niet in een nadeelcompensatieregeling is voorzien. In dit geval is op de aanvraag om nadeelcompensatie geen bijzondere (wettelijke) regeling van toepassing. Dat betekent dat op de beoordeling van de aanvraag van eiseres en de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen het bestreden besluit, de regels van toepassing zijn die in de rechtspraak zijn ontwikkeld.
8.1
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die onder oud recht is ontwikkeld, kan tegen de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter, als er ook beroep mogelijk is tegen het gestelde schadeveroorzakende besluit. De schade komt alleen voor vergoeding in aanmerking als er een causaal verband bestaat tussen de gestelde schade en het beweerdelijk schadeveroorzakende besluit.
8.2
Eiseres richt zich met de aanvraag niet alleen op een besluit, maar ook op het handelen van de gemeente. Zij voert aan dat er onzorgvuldig door de gemeente is gehandeld. De schade is volgens eiseres ontstaan doordat een medewerker, destijds in dienst van de gemeente, aan de taxateur die door de Belastingdienst bij de taxatie is ingeschakeld, heeft laten weten dat het perceel moet worden beschouwd als bouwgrond. Vervolgens heeft de gemeente nagelaten om zich in te spannen om de bij het voorkeursrecht toegedachte functie te bestemmen en te realiseren. Het had volgens eiseres op de weg van de gemeente gelegen om in ieder geval vooruitlopend op een ontwerp voor een structuur- of bestemmingsplan, waarin bijvoorbeeld de verstedelijking van het bestaande agrarisch gebied wordt vastgelegd, een alert grondbeleid te voeren. Er was geen actieve medewerking aan projectmatige aanpak van herontwikkeling. Verder zijn tijdens het proces veel fouten gemaakt, zowel in de periode na het vestigen van het voorkeursrecht als in de bezwaarfase over de aanvraag, aldus eiseres.
8.4
Voor zover eiseres met de aanvraag om nadeelcompensatie ook de schade vergoed wil krijgen die het gevolg is van het hiervoor weergegeven handelen of nalaten van de gemeente, is dat in deze procedure niet mogelijk. Alleen schade die het rechtstreekse gevolg kan zijn van het beweerdelijk schadeveroorzakende en rechtmatige besluit komt met een aanvraag om nadeelcompensatie voor vergoeding in aanmerking. Schade die het gevolg is van onrechtmatig overheidshandelen of overheidshandelen dat niet een besluit is, komt dus niet voor vergoeding in aanmerking met een dergelijke aanvraag. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar het hiervoor in overwegingen 7 en 7.1 weergegeven toetsingskader. Dit betekent dat de rechtbank alleen zal beoordelen of er een causaal verband bestaat tussen de gestelde schade en het besluit van de raad om het voorkeursrecht te vestigen.
Oorzakelijk verband tussen schade en vestiging voorkeursrecht?
9. Eiseres betoogt dat het college ten onrechte geen oorzakelijk verband heeft aangenomen tussen de gestelde schade en de vestiging van het voorkeursrecht door de raad. Eiseres betwist het standpunt van het college dat het in navolging van de bezwaaradviescommissie heeft ingenomen, dat het in 2007 gevestigde voorkeursrecht geen invloed had op de waarde van het perceel per 1 augustus 2006. Volgens eiseres had het
voorkeursrecht wel degelijk invloed op de waardebepaling, ondanks dat het formeel pas later werd gevestigd. De belastingaanslag is opgelegd op basis van het voorkeursrecht en het voornemen de locatie te ontwikkelen, wat door de gemeente expliciet is aangegeven aan de taxateur van de Belastingdienst.
9.1
De stukken van de Belastingdienst waarbij het perceel als bouwgrond is aangemerkt, heeft eiseres niet meer. Wel heeft zij het taxatierapport van de taxatie van het perceel van 20 december 2007 (het taxatierapport) en stukken van de Belastingdienst over de betaling van de belastingschuld die na de taxatie is ontstaan overgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat deze stukken betrekking hebben op het perceel. Ook een toelichting van [naam], destijds makelaar/taxateur voor eiseres en de derde-partij (de makelaar/taxateur) van 7 maart 2024 (de toelichting), behoort tot de stukken van het dossier. Bij de beantwoording van de vraag of er causaal verband bestaat tussen de gestelde schade en het beweerdelijk schadeveroorzakende besluit, gaat de rechtbank uit van het taxatierapport, de toelichting van de makelaar/taxateur en van de bespreking van het beroep tijdens de zitting.
9.2
Het betoog slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen causaal verband bestaat tussen de gestelde schade en het besluit van de raad van 1 oktober 2007 om het voorkeursrecht te vestigen. Het bedrag dat eiseres en de derde-partij hebben moeten betalen als belasting vloeit rechtstreeks voort uit de belastingaanslag die aan eiseres en de derde-partij is opgelegd nadat er een minnelijke regeling met de Belastingdienst is getroffen in het kader van de afwikkeling van de V.O.F. Het perceel is in verband daarmee getaxeerd.
9.3
Uit het taxatierapport kan ook niet worden opgemaakt dat de vestiging van het voorkeursrecht van invloed is geweest op de waarde die daarin aan het perceel is toegekend. De waardebepaling heeft 1 augustus 2006 als peildatum, terwijl het voorkeursrecht pas daarna, op 1 oktober 2007, is gevestigd. Bovendien blijkt uit het taxatierapport dat de vestiging van het voorkeursrecht niet is betrokken bij de fiscale waardering van de grond (Waarde Economisch Verkeer; WEV). In het taxatierapport staat dat de vestiging van het voorkeursrecht in principe niet relevant is en dat de waarde ook zonder de vestiging daarvan tot stand zou zijn gekomen. De waarde die in het taxatierapport is opgenomen, is tot stand gekomen door de ligging van het perceel, gelegen in de bebouwde kom, omringd door woningbouw, aldus het taxatierapport. Daarin staat verder dat de grondwaarde is afgeleid uit wat een waarde voor een nieuwbouwontwikkeling zou rechtvaardigen. De waarde die in het taxatierapport wordt genoemd (WEV), is gebaseerd op een woningbouwplan met 20 nieuwbouwwoningen en een verkoopopbrengst van € 4.000.000. De informatie is ontleend aan bij de gemeente Grave ingewonnen informatie, zo valt in het taxatierapport te lezen.
9.4
De toelichting van de makelaar/taxateur leidt niet tot een ander oordeel. Het feit dat de makelaar/taxateur achteraf gedeeltelijk afstand neemt van de taxatie, doet niet af aan wat in het taxatierapport staat en dat de WEV die daarbij is vastgesteld, de basis is geweest voor de belastingaanslag. De rechtbank houdt het, gehoord de toelichting van de makelaar/taxateur tijdens de zitting, ervoor dat hij en de taxateur van de Belastingdienst van mening verschilden over de waardering van het perceel, maar dat uiteindelijk voor een waarde is gekozen die nog het meest lijkt op een bouwgrondwaarde. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de makelaar/taxateur in de toelichting en tijdens de zitting heeft laten weten dat de taxateur van de Belastingdienst er op stond dat het perceel werd getaxeerd als bouwgrond, waarbij deze taxateur is afgegaan op de mededeling van de ambtenaar die destijds in dienst van de gemeente was. Deze uitleg van de gang van zaken sluit aan op het taxatierapport. Dat, naar gesteld, de ambtenaar van de gemeente de mededeling heeft gedaan omdat het voorkeursrecht was gevestigd, valt niet te herleiden tot het taxatierapport en maakt alleen al daarom niet dat de WEV in het taxatierapport mede op de vestiging van het voorkeursrecht is gebaseerd.
9.5
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat het rechtsgevolg van het voorkeursrecht alleen is dat een onroerende zaak aan de gemeente wordt aangeboden, voordat het aan een ander mag worden overgedragen. Weliswaar moet de vestiging zijn gebaseerd op een planologische grondslag, maar het besluit tot vestiging bevat zelf geen keuzes voor een planologische ontwikkeling. Als een voorkeursrecht in een vroeg stadium wordt gevestigd, is inherent dat de ontwikkelingen daarna kunnen wijzigen. De waarde van het perceel per 1 augustus 2006 werd vooral bepaald door de ligging en de woningbouwontwikkelingen die in de toekomst werden verwacht. De vestiging van het voorkeursrecht op 1 oktober 2007 heeft geen invloed gehad op die verwachtingswaarde.
Tot slot
10. Tijdens de zitting is nog eens duidelijk geworden dat de gang van zaken rondom hun echtscheiding, de ontbinding van de V.O.F. en de beoogde verkoop van het perceel, eiseres en de derde-partij erg hebben aangegrepen. Het moet voor hen een zwaar proces zijn geweest. De rechtbank heeft daar nadrukkelijk kennis van genomen. Het oordeel van de rechtbank kan daarom kil en zakelijk overkomen. De rechtbank moet zich echter beperken tot de vraag of de vestiging van het voorkeursrecht in 2007 de oorzaak is geweest van de hoge belastingaanslag die aan hen is opgelegd. Zij kan dus niet een oordeel geven over de gehele gang van zaken en het handelen van de overheid waarmee eiseres en de derde-partij zijn geconfronteerd. De rechtbank begrijpt dat deze uitkomst voor hen teleurstellend kan zijn.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en de afwijzing van haar aanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Huijben, voorzitter, mr. D.J. Hutten, rechter, en mr. D.J. de Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M.C. van Og, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Stb. 2021, 135 en Stb. 2023, 336.
Stb. 2013, 50.
Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2403.
Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 1997, ECLI:NL:RVS:1997:AA6762.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1207. | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|