|
|
|
| ECLI:NL:RBZWB:2025:7645 | | | | | Datum uitspraak | : | 07-11-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 13-11-2025 | | Instantie | : | Rechtbank Zeeland-West-Brabant | | Zaaknummers | : | BRE 25/3331 | | Rechtsgebied | : | Omgevingsrecht | | Indicatie | : | Woo | | Trefwoorden | : | landbouw | | | | Uitspraak | RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/3331 WOO VV
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 november 2025 in de zaak tussen
[verzoekster] B.V., uit [plaats 1], verzoekster
(gemachtigde: [gemachtigde 1]),
en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [de stichting] uit [plaats 2] (de Stichting)
(gemachtigde: [gemachtigde 2]).
Samenvatting
1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over het besluit van de minister van 23 juni 2025 tot gedeeltelijke openbaarmaking van bepaalde informatie over aanvragen van verzoekster bij de minister, op grond van de Wet open overheid (Woo). Verzoekster is het niet eens met (de wijze van) openbaarmaking. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoekster.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Procesverloop
2. Verzoekster heeft verzocht om geheimhouding van de inhoud van de zienswijze van verzoekster van 27 mei 2025, het bezwaarschrift van 6 juli 2025 en het verzoekschrift van 6 juli 2025 voor eventuele derde partijen met de mededeling dat alleen de voorzieningenrechter van de originele stukken kennis mag nemen.
De minister heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de voorzieningenrechter verstrekt, waarbij hij heeft verzocht om geheimhouding van een deel van die stukken.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft op 3 september 2025 op dit verzoek beslist. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat zij niet hoeft te beslissen over de geheimhouding van de stukken waarop het Woo-verzoek ziet, omdat artikel 8:29, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) daarin al voorziet. De voorzieningenrechter heeft de beperkte kennisneming van het verzoek om voorlopige voorziening, het bezwaarschrift en de zienswijze, wel gerechtvaardigd geacht. Verzoekster heeft geschoonde versies van deze stukken overgelegd.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster, mr. M.J.H. van der Burgt als gemachtigde van de minister, [persoon] namens de Stichting en de gemachtigde van de Stichting.
Totstandkoming van het besluit
3. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3.1.
De Stichting heeft op 14 april 2025 een verzoek om openbaarmaking van informatie op grond van de Woo over het bedrijf van verzoekster bij de minister ingediend. Het Woo-verzoek luidt als volgt.
De Stichting vraagt de verleende CITES-certificaten en bijbehorende dossiers op, waaronder (doch niet uitsluitend) de aanvraag, het advies van de wetenschappelijke autoriteit, etc. verleend aan verzoekster in de periode van 29 februari 2025 tot heden;
De Stichting vraagt de dossiers op waarin door verzoekster een aanvraag om een CITES-certificaat is ingediend en welke aanvraag nog in behandeling is; waarop besluitvorming dus nog moet volgen.
3.2.
De minister heeft verzoekster op 14 mei 2025 bericht dat hij de gevraagde gegevens heeft verzameld. In een bijlage bij de brief heeft de minister aangegeven om welke gegevens het gaat. De minister heeft verzoekster in de gelegenheid gesteld om te reageren. Daarop heeft verzoekster schriftelijk haar zienswijze naar voren gebracht.
3.3.
Vervolgens heeft de minister met het besluit van 23 juni 2025 besloten tot (gedeeltelijke) openbaarmaking van de gevraagde informatie. De minister heeft 6 documenten gevonden. Bepaalde informatie in de documenten is daarbij onleesbaar gemaakt op grond van weigeringsgronden die zijn neergelegd in artikel 5.1 van de Woo. De minister heeft in het besluit opgemerkt dat de gevraagde informatie over twee tot drie weken bekend wordt gemaakt, tenzij verzoekster daarvoor bezwaar maakt en een voorlopige voorziening vraagt bij de voorzieningenrechter.
3.4.
Met het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt de openbaarmaking van rechtswege opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Spoedeisend belang
4. Uit artikel 8:81, eerste lid, van de Awb volgt dat de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen.
4.1.
Als gevolg van het besluit van 23 juni 2025 wordt informatie over aanvragen van verzoekster bij de minister openbaar gemaakt. Gelet op de aard van de zaak en de onomkeerbaarheid van openbaarmaking is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gebleken van een spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening tot schorsing van het besluit van 23 juni 2025.
Het verzoek
5. Verzoekster beoogt met haar verzoek om voorlopige voorziening en bezwaar een verdergaande anonimisering van de openbaar te maken stukken. Zij wil met haar bezwaar bereiken dat ook de in de stukken vermelde landnamen en aantallen onleesbaar worden gemaakt. Verzoekster heeft toegelicht dat sprake is van in gecertificeerde bedrijven gefokte proefdieren en dat de handel en het vervoer door de diverse autoriteiten wordt gecontroleerd. De combinatie van het noemen van de landnamen en het vermelden van aantallen maakt herleiding tot specifieke bedrijven en hun toeleveranciers en afnemers, alsmede de laboratoria die gebruik mogen maken van deze bijzondere proefdieren, echter eenvoudig.
5.1.
Verzoekster stelt belang te hebben bij deze verdergaande anonimisering omdat zij herhaaldelijk geconfronteerd is met onheuse bejegeningen vanuit activistische hoek. Zij heeft er belang bij dat dergelijke acties en reacties zo min mogelijk worden uitgelokt, en wenst daartoe de meest gerede wegen te volgen, zonder daarbij enige juridische en maatschappelijke verplichting te ontlopen.
5.2.
Daarnaast voert verzoekster aan dat er meerdere Woo-verzoeken lopen van de Stichting. In een vorige voorlopige voorziening- en bezwaarprocedure is een gelijkwaardig geschil voorgelegd en de minister heeft tot op heden niet op dat bezwaar beslist. Openbaarmaking van het besluit en de stukken in deze procedure zou vooruitlopen op de besluitvorming over dat bezwaar.
De beoordeling
6. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening af tegen het algemeen belang van openbaarheid van overheidsinformatie.
6.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een verzoek om voorlopige voorziening waarin wordt gevraagd om het niet openbaar maken van informatie niet snel voor afwijzing in aanmerking komt. Het niet treffen van een dergelijke voorziening heeft immers een onomkeerbaar karakter. Als stukken eenmaal openbaar zijn, is dat niet meer terug te draaien. Ook maakt het niet treffen van een dergelijke voorziening een beslissing op het bodemgeding, op het bezwaar, zinloos. Daarom is voor afwijzing van een dergelijk verzoek in beginsel alleen plaats als er sprake is van een evident rechtmatig besluit en er een zeer zwaarwegend spoedeisend belang is waardoor de minister voor de openbaarmaking de beslissing op bezwaar niet kan afwachten.
6.2.
De Stichting heeft ter zitting aangevoerd dat voor het treffen van een voorlopige voorziening en dus schorsing van het besluit geen plaats is als het voorliggende besluit van de minister evident rechtmatig is. Volgens de Stichting heeft zij belang bij spoedige openbaarmaking van de gevraagde informatie om de mogelijkheid te hebben bezwaar te kunnen maken en het vervoer van proefdieren tegen te houden.
6.3.
De minister heeft ter zitting toegelicht dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. Hij heeft toegelicht dat er meerdere Woo-procedures lopen. In een vergelijkbare beroepsprocedure bij de rechtbank Den Haag is het beroep deels gegrond verklaard, maar tegen die uitspraak loopt nog een hoger beroep. Daarnaast heeft de minister bevestigd dat op het eerdere bezwaar tegen een vergelijkbaar Woo-besluit, waar verzoekster op wijst, nog geen beslissing is genomen. De minister heeft ter zitting toegezegd het laatste, daags voor de zitting ingediende stuk van de Stichting te betrekken in de beoordeling van het bezwaar van verzoekster tegen het besluit van 23 juni 2025.
6.4.
De voorzieningenrechter komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat niet evident vaststaat dat het besluit van 23 juni 2025 in de huidige vorm standhoudt na de behandeling van het bezwaarschrift en dat het goed is dat de minister het besluit van 23 juni 2025 op zorgvuldige wijze heroverweegt. Wellicht kan daarbij rekening worden gehouden met de nog te nemen beslissing op bezwaar in de voorgaande procedure, ter voorkoming van verschillen in de wijze waarop stukken in deze zaken openbaar worden gemaakt. Gezien het tijdsverloop tussen indiening van het Woo-verzoek door de Stichting op 14 april 2025 over aanvragen en vergunningen in de periode van 29 februari 2025 tot 14 april 2025 en deze voorlopige voorzieningenprocedure, ziet de voorzieningenrechter niet in waarom de Stichting niet de beslissing op het bezwaar kan afwachten, die naar verwachting aan het eind van dit jaar door de minister wordt genomen. Daarom wordt doorslaggevend gewicht toegekend aan het belang van verzoekster bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
Conclusie en gevolgen
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 23 juni 2025 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
7.1.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat de minister het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekster ook een vergoeding krijgt van haar proceskosten.
De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en was aanwezig bij de zitting. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- schorst het besluit van 23 juni 2025 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op
bezwaar;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 385,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 7 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb
Artikel 4.4, vijfde lid, van de Woo | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|