|
|
|
| ECLI:NL:RBDHA:2025:21490 | | | | | Datum uitspraak | : | 04-11-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 19-11-2025 | | Instantie | : | Rechtbank Den Haag | | Zaaknummers | : | AWB - 24 _ 5105 | | Rechtsgebied | : | Belastingrecht | | Indicatie | : | In geschil is of de naheffingsaanslag omzetbelasting, de rentebeschikking en de boetebeschikking terecht aan eiseres zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of de paarden I tot en met V door eiseres aan E geleverd zijn. Tussen partijen is niet (langer) het bedrag van € 6.074 aan na te heffen omzetbelasting betreffende paard VI en de daarbij in rekening gebrachte rente en opgelegde verzuimboete in geschil.
De rechtbank concludeert dat geen sprake is van een levering in de zin van artikel 3, eerste lid, onder a van de Wet OB. Het beroep is gegrond. | | Trefwoorden | : | belastingrecht | | | naheffingsaanslag | | | omzetbelasting | | | paarden | | | wet op de omzetbelasting | | | | Uitspraak | Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 24/5105
uitspraak van de meervoudige kamer van 4 november 2025 in de zaak tussen
[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. R.J.H. Klinkeberg),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over de tijdvakken 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag omzetbelasting (de naheffingsaanslag) opgelegd met de dagtekening 29 december 2022. Gelijktijdig is aan eiseres een verzuimboete van € 30.757 opgelegd en is belastingrente van € 5.278 in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 april 2024 de naheffingsaanslag en de verzuimboete gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2025.
Namens eiseres is haar gemachtigde, [naam 1] en [naam 2] verschenen. Namens verweerder zijn mr. [medewerker belastingdienst 1] en mr. [medewerker belastingdienst 2] verschenen.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is een ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Haar activiteiten bestaan uit het fokken en trainen van en het handelen in springpaarden.
2. Een bedrag van € 750.000 is door eiseres aan [stalnaam] LLC (E), gevestigd in de Verenigde Staten (VS), in rekening gebracht. De factuur heeft een datum 8 augustus 2017.
3. In een ondertekende overeenkomst van 15 augustus 2017 zijn eiseres en E het volgende overeenkomen:
“Hereby declare that they have agreed to the following.
[E] pays a 750k deposit for the horses listed below.
This allows them to try the horses in their stable. The competition, training and maintenance costs are for [E].
[Eiseres] does preserve the freedom to sell the horse to a third party. [E] however then keeps the first option to purchase for the agreed amounts. If [eiseres] will sell to a 3rd person, the costs incurred will be deducted from the horse in question.
They are going to bring the horse out in the sport and will treat the horse as a good family man, if a horse gets injured the costs are for [E]. If the horse is no longer suitable for the sport or if it dies, the financial security on that horse will be regarded as payment and [E] will no longer owe anything on that horse. The amounts that we have established when they proceed to purchase are: 1. [paard I] 191k
2. [paard II] 96k
3. [paard III] 128k
4. [paard IV] 223k
5. [paard V] 12k
Total 750 k”
3. Het bedrag van € 750.000 is op 17 augustus 2017 door E betaald en is door eiseres in haar boekhouding als “omzet paarden buiten de EU” geboekt.
4. In de database van de Fédération Équestre Internationale (FEI) staat per 18 augustus 2017 vermeld dat eiseres en E gezamenlijk eigenaar zijn van de paarden [paard I] (paard I), [paard II] (paard II), [paard III] (paard III) en [paard V] (paard V). Als eigenaar van [paard IV] (paard IV) staan per 20 april 2017 andere – niet zijnde eiseres of E – eigenaars vermeld in de database van FEI.
5. Op de website van eiseres staat bij alle vijf de paarden vermeld dat deze verkocht zijn aan E.
6. Met betrekking tot de individuele paarden heeft daarnaast het volgende te gelden:
Paard I
Paard I is op 25 november 2018 geëxporteerd naar de VS. Tussen 15 augustus 2017 en 25 november 2018 heeft Paard I aan 31 wedstrijden deelgenomen binnen de EU.
Paard II
Paard II is op 16 november 2019 geëxporteerd naar de VS. Tussen 15 augustus 2017 en 16 november 2019 heeft Paard II aan 57 wedstrijden deelgenomen binnen de EU. In de VS is Paard II op 6 april 2020 voor 50% verkocht door eiseres aan een derde voor een bedrag van € 40.000. Op 28 april 2021 heeft eiseres een bedrag van € 23.955 van E ontvangen in verband met de verkoop van Paard II.
Paard III
Paard III is op 16 november 2019 geëxporteerd naar de VS. Tussen 15 augustus 2017 en 16 november 2019 heeft Paard III aan 59 wedstrijden deelgenomen binnen de EU. Uit een factuur gedateerd 2 november 2021 volgt dat Paard III in de VS door eiseres is verkocht aan een derde voor een bedrag van € 100.000.
Paard IV
Paard IV is op 10 oktober 2017 geëxporteerd naar de VS. Tussen 15 augustus 2017 en 10 oktober 2017 heeft Paard IV aan 8 wedstrijden deelgenomen in de EU. Eiseres heeft een door E ondertekend verkoopdocument (“Horse bill of sale”) overgelegd waarin onder meer is opgenomen: “In consideration of the sum of € 500.000 received by [eiseres] on 17/8/2017 as a deposit, becomes now a sell on 8 October 2017 (“Seller”) whose address is [adres] [postcode] [plaats] , NL from, [E] (“Buyer”) whose address is (…) receipt and sufficiency of which are hereby acknowledged, Seller grants, sells, conveys, and transfers to Buyer the following horse [paard IV]”.
Paard V
Paard V is niet geëxporteerd naar de VS. Paard V was gestald van 8 augustus 2017 tot en met 30 oktober 2017 bij [naam 3] (A) en [naam 4] (B). Eiseres en B hebben verklaard dat paard V op 30 oktober 2017 is terug gegaan naar eiseres. Paard V is overeenkomstig een factuur van 3 februari 2021 door een derde verkocht aan een andere partij voor een bedrag van € 145.000. Eiseres heeft op 11 februari 2021 een factuur uitgereikt aan deze derde inzake de verkoop van paard V voor een eigendomsdeel van 50%. Hiervoor is een bedrag van € 68.750 exclusief omzetbelasting in rekening gebracht.
7. Naar aanleiding van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de Paarden I tot en met V door eiseres aan E geleverd zijn en door eiseres ten onrechte het nultarief van Tabel II, post a2, van de Wet OB (het nultarief) is toegepast. Ook heeft verweerder de verkoop van een zesde paard (Paard VI) gecorrigeerd. Verweerder heeft vervolgens middels de naheffingsaanslag omzetbelasting een bedrag van € 163.574 aan omzetbelasting nageheven.
Geschil 8. In geschil is of de naheffingsaanslag, de rentebeschikking en de boetebeschikking terecht aan eiseres zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of de paarden I tot en met V door eiseres aan E zijn geleverd. Tussen partijen is niet (langer) het bedrag van € 6.074 aan na te heffen omzetbelasting betreffende Paard VI en de daarbij in rekening gebrachte rente en opgelegde verzuimboete in geschil.
9. Eiseres stelt dat de naheffingsaanslag vernietigd moet worden tot een bedrag van € 6.074. Primair stelt eiseres noch de juridische eigendom, noch de feitelijke macht om als eigenaar over de Paarden I tot en met V te kunnen beschikken is overgedragen aan E. Subsidiair stelt eiseres dat, indien de rechtbank van oordeel is dat de transactie tussen haar en E als een levering in de zin van de Wet OB dient te worden aangemerkt, de levering van Paard IV is onderworpen aan het nultarief en de levering van Paard V niet heeft plaatsgevonden vanwege feitelijke terugname door eiseres. Met betrekking tot de verzuimboete stelt eiseres dat sprake is van een pleitbaar standpunt.
10. Verweerder stelt dat de naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd. Met betrekking tot de Paarden I tot en met V stelt verweerder dat er een levering in de zin van de Wet OB van eiseres aan E heeft plaats gevonden in augustus 2017. Dit, gelet op de vermelding van het bedrag van € 750.000 als omzet in de boekhouding van eiseres, de Paarden I tot en met V enige tijd in de EU zijn getraind en aan wedstrijden hebben deelgenomen, de eigendomsregistratie in de FEI van de Paarden I, II, III en V en het daadwerkelijk op enig moment verhuizen van de paarden I tot en met IV naar de VS. Daarnaast neemt verweerder het standpunt in dat het nultarief niet van toepassing is op de leveringen. Verder stelt verweerder dat de verzuimboete terecht aan eiseres is opgelegd.
Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
11. Artikel 3, eerste lid, onder a van de Wet OB luidt als volgt:
“Leveringen van goederen zijn:
a. de overdracht of overgang van de macht om als eigenaar over een goed te beschikken.”
12. Artikel 5, eerste lid, onder a en b van de Wet OB bepaalt het volgende:
“De plaats waar een levering wordt verricht, is:
a. ingeval het goed in verband met de levering, anders dan in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel f, wordt verzonden of vervoerd, de plaats waar de verzending of het vervoer aanvangt;
b. in andere gevallen de plaats waar het goed zich bevindt op het tijdstip van de levering;”
Beoordeling
13. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de overeenkomst van 15 augustus 2017 met E geen levering in de zin van artikel 3, eerste lid, onder a van de Wet OB betreft, maar dat sprake is van een afspraak met E om Paarden I tot en met V tegen betaling van een borg van € 750.000 op proef te mogen trainen en deel te laten nemen aan wedstrijden.
14. Ter zitting is namens eiseres verklaard dat zij met haar paarden deelneemt aan internationale concoursen. Daar wordt zij regelmatig benaderd met de vraag of een bepaald paard te koop is. De geïnteresseerde komt dan bij haar op stal om het paard te berijden. Vaak worden er dan meerdere paarden uitgeprobeerd en indien er geen keuze gemaakt kan worden, wordt en er een aantal paarden op proef meegenomen. Op een dergelijk internationaal concours heeft eiseres (de eigenaren van) E ontmoet. Eiseres heeft verklaard dat dit geen ongebruikelijke gang van zaken is binnen de paardenbranche. Eiseres kende E (toen nog) niet en om die reden is een borgsom overeengekomen voor het op proef meenemen van de Paarden I tot en met V. Onderdeel van de afspraak was dat een eventuele koopprijs zou worden verrekend met de borg. Paarden I, II, III en V waren in augustus 2017 rond de vijf jaar oud. Paard IV was al een wat ouder paard en daarom is afgesproken dat E binnen drie maanden zou aangeven of zij Paard IV zouden willen kopen. Paarden I tot en met V zijn door E in eerste instantie in Valkenswaard gestald en later in België. E heeft in oktober 2017 aangegeven dat zij Paard IV wilde kopen en dat zij Paard V definitief niet wilde kopen. Paard IV is toen geëxporteerd naar de VS en Paard V is weer bij eiseres op stal komen staan. Voor de aankoop van Paard IV is een prijs van € 500.000 overeengekomen. Dit bedrag is verrekend met de borgsom van € 750.000. Paarden I, II en III zijn fysiek in België blijven staan en werden daar door de heer [naam 5] (C), verzorgd en bereden. Tot januari 2018 werden de kosten voor de stalling en verzorging van de Paarden I, II, en III in België door E betaald, daarna kwamen de kosten voor verzorging en stalling van deze paarden weer voor rekening van eiseres. De paarden werden vanaf toen niet verzorgd en bereden door of namens E. Het (resterende) bedrag van € 250.000 van de borg kon eiseres, vanwege haar financiële situatie, niet terug betalen aan E. Dit bedrag is uiteindelijk deels verrekend bij de verkoop van Paard II en voor een ander deel is de borg niet terugbetaald, omdat Paard I tijdens de proefperiode bij E geblesseerd is geraakt.
De vermelding van de € 750.000 is boekhoudkundig niet correct in de administratie van eiseres verwerkt. Naar aanleiding van de controle door de belastingdienst is er in de administratie een aparte grootboekkaart aangemaakt voor als er sprake is van een borgsom met betrekking tot een paard.
Met betrekking tot de eigendomsregistratie bij de FEI heeft eiseres verklaart dat het paspoort van een paard geen eigendomsbewijs is, maar wel bij het paard hoort en altijd aanwezig is bij het paard. Om een paard op naam te zetten dient (slechts) een formulier te worden ingevuld en daarbij hoeft er geen overeenkomst van verkoop/aankoop te worden overgelegd. Iedereen die een paspoort van een paard in zijn bezit heeft, kan eenvoudig een paard op zijn naam laten registreren bij de FEI.
15. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de verklaring van eiseres niet (volledig) wordt ondersteund met schriftelijke bescheiden. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de verklaring van eiseres inderdaad niet volledig wordt ondersteund met schriftelijke bescheiden. Echter de rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de door eiseres afgelegde verklaring, nu deze verklaring wel deels wordt ondersteund door de overeenkomst van 15 augustus 2017, de “Horse bill of Sale”, de export van Paard IV op 10 oktober 2017 naar de VS en de verklaring van B dat paard V is teruggekeerd naar eiseres. Ook acht de rechtbank geloofwaardig dat er aan de eigendomsregistratie bij de FEI niet de waarde kan worden gehecht die verweerder er aan toekent, nu het eenvoudig is om bij de FEI een paard op naam te laten registreren zonder dat daarbij een aankoopbewijs hoeft te worden getoond. De rechtbank concludeert derhalve dat geen sprake is van een levering in de zin van artikel 3, eerste lid, onder a van de Wet OB. Het beroep is derhalve gegrond. De naheffingsaanslag zal worden verminderd tot een bedrag van € 6.074. De overige beroepsgronden behoeven gelet hierop geen verdere behandeling.
Verzuimboete
16. Voor zover de verzuimboete betrekking heeft op het bedrag van de naheffingsaanslag, te weten € 157.500, dient deze te worden vernietigd. Tussen partijen is niet in geschil dat dan nog een verzuimboete resteert van € 607 (10% van € 6.074) die betrekking heeft op Paard VI. Dit bedrag acht de rechtbank gelet op de omvang van het resterende deel van de naheffingsaanslag passend en geboden. De rechtbank ziet echter in de duur van de procedure wel aanleiding om de boete ambtshalve verder te verminderen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is aangevangen met de brief van verweerder van 29 november 2022. Sinds die datum tot het moment waarop in deze zaak uitspraak wordt gedaan zijn 2 jaar en ruim 11 maanden verstreken. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn voor berechting dan 2 jaar rechtvaardigen is niet gebleken. De redelijke termijn is dan ook met ruim 11 maanden overschreden. De rechtbank ziet in die overschrijding aanleiding de boete, conform de door Gerechtshof Amsterdam geformuleerde uitgangspunten, te matigen met 10%. Dat betekent dat de verzuimboete moet worden verminderd met afgerond € 60,70 (10% van 607) tot een bedrag van afgerond € 546.
Rentebeschikking
17. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de bij de naheffingsaanslag gegeven rentebeschikking te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
Proceskosten
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.108 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 647, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 6.074 en vermindert de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig;
vermindert de verzuimboete tot een bedrag van € 546;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.108;
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 371 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, voorzitter, en mr. E. Kouwenhoven en mr. J.J. Arts, leden, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2025.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Gerechtshof Amsterdam 17 juli 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2297. | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|