Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RVS:2025:5761 
 
Datum uitspraak:26-11-2025
Datum gepubliceerd:26-11-2025
Instantie:Raad van State
Zaaknummers:202302800/1/R3
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Bij besluit van 30 maart 2023 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland de op grond van de Ontgrondingenwet aan Zand- en Grintmaatschappij DOS B.V. verleende vergunning voor het ontgronden van de Bemmelse Waard gewijzigd. Bij besluit van 12 oktober 2016 heeft het college aan DOS een vergunning verleend voor het ontgronden van de Bemmelse Waard, gelegen in de gemeente Lingewaard. Bij besluit van 29 april 2019 heeft het college deze vergunning gewijzigd. Deze wijziging had betrekking op de noordwesthoek van het ontgrondingsgebied. Op 3 maart 2022 heeft DOS opnieuw een aanvraag tot wijziging van de ontgrondingenvergunning ingediend. De aangevraagde wijziging houdt in, voor zover hier van belang, dat de bestaande ooibossen ten noorden van de plassen met elkaar worden verbonden en dat twee agrarische percelen worden omgevormd van agrarisch gebruik naar natuurbegrazingsbeheer. Bij besluit van 30 maart 2023 heeft het college de verleende ontgrondingenvergunning overeenkomstig de aanvraag gewijzigd. [appellanten] wonen aan de [locatie] in Bemmel en zijn het niet eens met het besluit. Zij vrezen door dit besluit vanuit hun woning het zicht op de stuwwal aan de overkant van de Waal te verliezen.
Trefwoorden:agrarisch
bestemmingsplan
 
Uitspraak
202302800/1/R3.
Datum uitspraak: 26 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Bemmel, gemeente Lingewaard,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2023 heeft het college de op grond van de Ontgrondingenwet aan Zand- en Grintmaatschappij DOS B.V. (hierna: DOS) verleende vergunning voor het ontgronden van de Bemmelse Waard gewijzigd.     
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard en DOS hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 juli 2025, waar het college, vertegenwoordigd door M. de Jonge, is verschenen. Verder is op de zitting DOS, vertegenwoordigd door mr. E.P. van Werkum, bijgestaan door mr. W. van de Rijt, advocaat in Nijmegen, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een ontgrondingenvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
De aanvraag voor wijziging van de ontgrondingenvergunning is ingediend op 3 maart 2022. Dat betekent dat in dit geval de Ontgrondingenwet, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Bij besluit van 12 oktober 2016 heeft het college aan DOS een vergunning verleend voor het ontgronden van de Bemmelse Waard, gelegen in de gemeente Lingewaard. Bij besluit van 29 april 2019 heeft het college deze vergunning gewijzigd. Deze wijziging had betrekking op de noordwesthoek van het ontgrondingsgebied. Op 3 maart 2022 heeft DOS opnieuw een aanvraag tot wijziging van de ontgrondingenvergunning ingediend. De aangevraagde wijziging houdt in, voor zover hier van belang, dat de bestaande ooibossen ten noorden van de plassen met elkaar worden verbonden en dat twee agrarische percelen worden omgevormd van agrarisch gebruik naar natuurbegrazingsbeheer. Bij besluit van 30 maart 2023 heeft het college de verleende ontgrondingenvergunning overeenkomstig de aanvraag gewijzigd.
[appellanten] wonen aan de [locatie] in Bemmel en zijn het niet eens met het besluit. Zij vrezen door dit besluit vanuit hun woning het zicht op de stuwwal aan de overkant van de Waal te verliezen.
3.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Ontvankelijkheid
Belanghebbendheid
4.       DOS betoogt dat [appellanten] geen belanghebbenden zijn, omdat zij voor hun woon- en leefsituatie geen gevolgen van enige betekenis ondervinden van het bestreden besluit. Volgens DOS hebben [appellanten] nauwelijks zicht op de stuwwal, betreft natuurbeheer een ontwikkeling die te verwachten is binnen het natuurgebied, en hebben [appellanten] niet aannemelijk gemaakt dat hun woning daadwerkelijk in waarde zal dalen.
4.1.    Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
4.2.    Naar het oordeel van de Afdeling zijn [appellanten] belanghebbenden, zodat zij beroep kunnen instellen tegen het bestreden besluit. Het is niet uitgesloten dat zij feitelijke gevolgen zullen ondervinden van de door de wijziging van de ontgrondingenvergunning mogelijk gemaakte aangepaste inrichting van de Bemmelse Waard. Dit zijn gevolgen van enige betekenis, want [appellanten] hebben vanuit de tweede en derde verdieping van hun woning zicht op de Bemmelse Waard en de ooibossen ten noorden van de plassen.
Procesbelang
5.       DOS betoogt dat [appellanten] geen procesbelang hebben, omdat het resultaat dat zij met hun beroep nastreven niet kan worden bereikt. Ook zonder de bestreden wijziging van de ontgrondingenvergunning kan Staatsbosbeheer de gronden op zo’n wijze beheren dat ter plaatse op natuurlijke wijze een ooibos ontstaat. 
5.1.    Procesbelang is het belang dat een appellant heeft bij de uitkomst van een procedure. Dit betekent dat het doel dat de appellant voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de appellant van feitelijke betekenis is. Degene die opkomt tegen een besluit, heeft belang bij een beoordeling van diens rechtsmiddel, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is vervallen. Als er geen procesbelang (meer) bestaat, dan is het rechtsmiddel niet-ontvankelijk. De vraag of er procesbelang is, wordt beantwoord naar de stand van zaken op het moment van de uitspraak.
5.2.    Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellanten] procesbelang bij een beoordeling van hun beroep. Hoewel de verleende ontgrondingenvergunning uit 2016 al ooibosontwikkeling ten noorden van de plassen mogelijk maakte, maakt het bestreden besluit het mogelijk dat de bestaande ooibossen ten noorden van de plassen met elkaar worden verbonden. Op het gewijzigde inrichtingsplan staat namelijk ter plaatse de letter D, wat staat voor "creëren aaneengesloten bos". [appellanten] willen dit niet, omdat zij vanuit de tweede en derde verdieping van hun woning het zicht op de stuwwal aan de overkant van de Waal willen behouden. Dit kan met vernietiging van het bestreden besluit worden bereikt.
Tussenconclusie
6.       Het beroep is ontvankelijk. Dit betekent dat de Afdeling het beroep inhoudelijk behandelt.
Toetsingskader
7.       Gelet op artikel 10, vijfde lid, van de Ontgrondingenwet staat in de procedure voor de ontgrondingenvergunning ter beoordeling of het college na afweging van alle bij de ontgronding betrokken belangen de ontgrondingenvergunning heeft kunnen verlenen. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
Beoordeling van het beroep
Onderbouwing van de aanpassing
8.       [appellanten] betogen dat onvoldoende is gemotiveerd dat de bestaande ooibossen aan de noordkant van de plassen met elkaar moeten worden verbonden. Het vermelde voordeel voor de ree kan volgens hen mogelijk ook worden bewerkstelligd door lagere begroeiing. Anders dan het college stelt, geldt er volgens [appellanten] geen uitbreidingsdoelstelling voor zachthoutooibossen binnen dit Natura 2000-gebied, zoals hier aan de orde. Ook uit paragraaf 4.1.1.9 van het beheerplan voor het Natura 2000-gebied kan volgens hen worden afgeleid dat het omvormen van het betreffende terrein van agrarisch beheerde natuur naar hoogopgaand ooibos niet onderbouwd kan worden met de doelstellingen voor het Natura 2000-gebied. Alternatieve oplossingen lijken niet te zijn onderzocht en afgewogen bij de wijziging van de verleende ontgrondingenvergunning.
8.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat voldoende is onderbouwd waarom ervoor is gekozen aan de noordkant van de plassen ooibos te laten ontstaan en het inrichtingsplan daarvoor aan te passen. Volgens het college geldt op grond van het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Rijntakken (hierna: het aanwijzingsbesluit) en het Beheerplan Natura 2000 Rijntakken (hierna: het beheerplan) voor ooibos een verbeterdoelstelling. Ook zet het beheerplan volgens het college in om te werken naar grootschalige boskernen (bij voorkeur 25 ha) onder meer door het verbinden van bospercelen. Voor een benodigde kwaliteitsverbetering is behoefte aan grotere aaneengesloten boskernen die bestaan uit een mozaïek van verschillende bosstadia met open plekken en struwelen. Op termijn neemt het geschikte habitat voor bijzondere soorten als bever, aalscholver, zeearend en visarend en vele andere bosbewoners, na die kwaliteitsverbetering ook toe. Volgens het college is het spontaan ontstaan van onder andere ooibos en struweel onder invloed van begrazing dus een van de doelen van het aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied en is deze plek geschikt als natuurlijke standplaats van dat habitattype. Daarom is ingestemd met deze wijziging van het inrichtingsplan.
Daarnaast ligt er in het Natura 2000-gebied Rijntakken ook specifiek een opgave voor behoud en verbetering van kwaliteit van het leefgebied van de bever. Met het realiseren van meer aaneengesloten boskernen profiteert deze soort, zo stelt het college.
8.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:733, onder 9.2), vormt bij de beoordeling of een ontgrondingenvergunning moet worden verleend de aanvraag zoals deze is ingediend, het uitgangspunt. Als deze aanvraag op zichzelf aanvaardbaar is, dan kan het bestaan van alternatieven alleen dan tot weigering van de aanvraag nopen, als op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
8.3.    In het aanwijzingsbesluit is vermeld dat voor het habitattype "vochtige alluviale bossen", subtype "zachthoutooibossen" als instandhoudingsdoel geldt: behoud verspreiding, behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit. In paragraaf 3.3.1 van het beheerplan is vermeld dat voor zachthoutooibos geen uitbreidingsdoelstelling geldt, maar dat de kwaliteit van dit bostype te kort schiet en verbetering behoeft. De mindere kwaliteit is met name gelegen in het versnipperde voorkomen in te kleine eenheden en in de beperkte leeftijd (duurzaamheid). Sleutelfactoren om de kwaliteit te verbeteren zijn omvang en duurzaamheid. Om een vergroting van de omvang per eenheid te kunnen realiseren (> 25 ha), wordt ingezet op het samenvoegen van verspreid gelegen stukjes bos, zodat grotere boskernen ontstaan ("herverkaveling"). In paragraaf 4.1.1.9 is vermeld dat een maatregel voor kwaliteitsverbetering is: concentratie van de boskern Bemmelsche Waarden. Zo’n boskern hoeft niet voor 100% uit opgaand bos te bestaan. Bij voorkeur zelfs niet. Een mozaïek van verschillende bosstadia met open plekken, open water en struwelen is de beste garantie voor een grote biodiversiteit. De kenmerkende soorten als bever en aalscholver dragen bij aan de ontwikkeling van zo’n structuur. Kernen van meer dan 25 ha zijn schaars binnen de Rijntakken. Aangezien een uitbreidingsdoelstelling ontbreekt, wordt op een "herverkaveling" van zachthoutooibos ingezet. Hierbij wordt gedacht aan het "bijeen schuiven" van kleinere stukken bos tot grotere boskernen in de stroomluwe delen van het winterbed van de rivier. Op deze manier worden twee doelen gediend. De rivierveiligheid wordt gediend, doordat de stroombaan wordt ontdaan van stromingsremmende bosjes en singels. Daarnaast kunnen op deze manier, zonder wezenlijke uitbreiding van de totale bosoppervlakte, boskernen worden gevormd, die door de stroomluwe ligging ook de tijd kunnen krijgen voor de ontwikkeling van kwaliteit.
8.4.    Op de zitting heeft het college bevestigd dat voor zachthoutooibos geen uitbreidingsdoelstelling geldt. Wel is een van de doelen verbetering van de kwaliteit daarvan. Uit het beheerplan blijkt dat de kwaliteit van dit bostype verbetering behoeft en dat het samenvoegen van verspreid gelegen stukjes bos in de stroomluwe delen van het winterbed van de rivier zodat grotere boskernen ontstaan, bijdraagt aan de kwaliteit daarvan. Zo’n boskern hoeft weliswaar niet voor 100% uit opgaand bos te bestaan, zoals [appellanten] terecht stellen, maar dat neemt niet weg dat een maatregel voor kwaliteitsverbetering die specifiek is vermeld in het beheerplan, de concentratie van de boskernen in de Bemmelse Waard is. Het college heeft hiermee naar het oordeel van de Afdeling deugdelijk gemotiveerd waarom het met elkaar verbinden van de bestaande ooibossen een redelijk doel dient.
8.5.    [appellanten] hebben hun stelling dat lagere begroeiing mogelijk ook een positief effect heeft op de ree en andere soorten in het gebied niet met een onderzoek onderbouwd. Wel hebben zij verwezen naar het Faunabeheerplan Ree van de provincie Noord-Holland. Daarin is vermeld dat reeën een voorkeur vertonen voor afwisselende halfopen landschappen. In de bij de aanvraag behorende ‘Natuurtoets aangepast inrichtingsplan Bemmelse Waard’ is vermeld dat op de locatie waar het aaneengesloten bos is voorzien, in de huidige situatie halfopen landschap aanwezig is. Ten noorden van de bestaande ooibossen aan de noordkant van de plassen bevindt zich ook halfopen landschap. Op de zitting heeft het college bevestigd dat door de bestaande ooibossen met elkaar te verbinden nog steeds sprake zal zijn van een afwisselend halfopen landschap. Zoals onder 8.3 is weergegeven, draagt het samenvoegen van verspreid gelegen stukjes bos bij aan het instandhoudingsdoel dat geldt voor zachthoutooibossen. Op voorhand is dus niet duidelijk dat door verwezenlijking van het alternatief, wat in feite inhoudt dat het inrichtingsplan op dit punt niet wordt gewijzigd, een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Het college heeft hierin dan ook redelijkerwijs geen aanleiding hoeven zien om de aanvraag af te wijzen.
Het betoog slaagt niet.
Belangenafweging
9.       [appellanten] betogen dat door de bestaande ooibossen ten noorden van de plassen met elkaar te verbinden afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied en hun uitzicht wordt aangetast. Zij voeren aan dat het ooibos zo hoog wordt dat dit vanuit hun woning het zicht op de stuwwal aan de overkant van de Waal zal ontnemen. Hierdoor verslechtert volgens hen hun vrije zicht met ruim 4,5 km, wat leidt tot verminderd woongenot, een lagere woningwaarde en verminderde verkoopbaarheid van de woning. Deze belangen zijn niet meegenomen in het besluit, waardoor volgens hen geen evenwichtige belangenafweging heeft plaatsgevonden.
9.1.    Zoals onder 8.4 is overwogen, draagt het samenvoegen van verspreid gelegen stukjes ooibos in de stroomluwe delen van het winterbed van de rivier zodat grotere boskernen ontstaan, bij aan de kwaliteit daarvan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college redelijkerwijs een groter gewicht mogen toekennen aan het algemeen belang bij verbetering van de kwaliteit van de ooibossen dan aan het belang van [appellanten] bij behoud van het huidige uitzicht vanuit hun woning, nog daargelaten dat zij dat belang niet onder de aandacht van het college hebben gebracht voordat het bestreden besluit werd genomen. Wat de eventuele lagere woningwaarde en verminderde verkoopbaarheid van de woning door het gestelde ontbrekende zicht op de stuwwal aan de overkant van de Waal betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering en/of verminderde verkoopbaarheid zo groot zal zijn dat moet worden geoordeeld dat de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
Het betoog slaagt niet.
Strijd met het bestemmingsplan?
10.     [appellanten] betogen dat het met elkaar verbinden van de bestaande ooibossen aan de noordkant van de plassen in strijd is met het bestemmingsplan. De tussen de bestaande ooibossen gelegen grond is bestemd voor "Natuur" en deze bestemming staat het volgens hen niet toe dat daarbinnen een bos tot ontwikkeling komt. Als dit wel het geval was, dan was de bestemming "Bos" niet nodig geweest. Daarnaast is voor het omvormen van de twee agrarische percelen van agrarisch gebruik naar natuurbegrazingsbeheer een bestemmingsplanherziening vereist. Dit impliceert volgens hen dat ook voor het met elkaar verbinden van de bestaande ooibossen een bestemmingsplanherziening is vereist. In de plantoelichting wordt verwezen naar de in het inrichtingsplan uit 2016 opgenomen indeling van de Bemmelse Waard. Het deel van de Bemmelse Waard waarvoor de voorliggende wijziging van de ontgrondingenvergunning een omvorming tot ooibos mogelijk zou moeten maken, was in dit inrichtingsplan aangewezen als agrarisch beheerde natuur. Hieruit blijkt dat het bestemmingsplan de omvorming van het betreffende deel van de uiterwaard tot ooibos niet beoogt en toestaat.
10.1.  Voor de Bemmelse Waard geldt het bestemmingsplan "Herinrichting Bemmelse Waard". De tussen de bestaande ooibossen gelegen grond heeft de bestemming "Natuur".
Artikel 8.1 van de planregels luidt:
"De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
[…]
c. de bescherming en het herstel van de natuur- en landschapswaarden;
d. het behoud, het herstel en/of ontwikkeling van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied;
[…]."
10.2.  Zoals onder 8.4 is overwogen, draagt het samenvoegen van verspreid gelegen stukjes ooibos in de stroomluwe delen van het winterbed van de rivier zodat grotere boskernen ontstaan, bij aan de kwaliteit daarvan. Het met elkaar verbinden van de bestaande ooibossen aan de noordkant van de plassen levert dus een bijdrage aan de bescherming en het herstel van de natuur- en landschapswaarden, en het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied als vermeld in artikel 8.1, aanhef en onder c en d, van de planregels. Alleen het feit dat het bestemmingsplan ook de bestemming "Bos" kent, betekent niet dat niet ook binnen de bestemming "Natuur" bos tot ontwikkeling mag komen. Het met elkaar verbinden van de bestaande ooibossen is naar het oordeel van de Afdeling dan ook niet in strijd met het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
M.e.r.-beoordeling
11.     [appellanten] betogen dat het college ten onrechte geen vormvrije m.e.r.-beoordeling heeft verricht. Volgens hen past wijziging van het gebruik van agrarisch beheerde natuur naar ooibos niet in het bestemmingsplan, en is dus een plan vereist als vermeld in kolom 3 van categorie D 27 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit mer) en moet daarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden verricht.
11.1.  Als bij een besluit als bedoeld in kolom 4 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer de drempelwaarden die zijn vermeld in kolom 2 van de betreffende categorie niet worden overschreden, dan moet op grond van artikel 2, vijfde lid, onder b, van het Besluit mer een zogeheten vormvrije m.e.r.-beoordeling worden verricht. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1372, onder 7.2.
11.2.  Voor zover [appellanten] dat al betogen, hoefde het college naar het oordeel van de Afdeling alleen al om de reden dat een besluit op grond van de Ontgrondingenwet niet is vermeld in kolom 4 van categorie D 27, geen vormvrije m.e.r.-beoordeling te verrichten. Dat is nog daargelaten het antwoord op de vraag of de activiteit als genoemd in kolom 1 van deze categorie hier wel aan de orde is.
In reactie op het betoog van [appellanten] dat het met elkaar verbinden van de bestaande ooibossen in strijd is met het bestemmingsplan en dat voor de daarvoor benodigde bestemmingsplanherziening een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden verricht, overweegt de Afdeling dat zo’n besluit hier niet ter beoordeling voorligt. Dat is nog daargelaten dat, zoals onder 10.2 is overwogen, het met elkaar verbinden van de bestaande ooibossen niet in strijd is met het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
Stikstof
12.     [appellanten] betogen dat wat in het bij de aanvraag behorende ‘Wijzigingsvoorstel inrichtingsplan’ van 26 januari 2022 bij het omvormen van de twee agrarische percelen van agrarisch gebruik naar natuurbegrazingsbeheer is vermeld over stikstof, tegenstrijdig is met wat daarover is vermeld in de toelichting van het ontwerpwijzigingsplan "Herinrichting Bemmelse Waard, achter de Defensiedijk, Bemmel" van 30 maart 2023. Volgens hen is onduidelijk waarvoor de als gevolg van het omvormen van de twee agrarische percelen vrijkomende stikstofruimte wordt gebruikt. Deze onduidelijkheid moet volgens hen door het college nader worden toegelicht.
12.1.  De Afdeling overweegt dat de bescherming van planten- en diersoorten en gebieden in beginsel is geregeld in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Maar dit neemt niet weg dat het college de ontgrondingenvergunning niet had mogen verlenen indien de aanwezige natuurwaarden onvoldoende zijn betrokken in de belangenafweging (vergelijk de uitspraak van 1 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2081, onder 47.1). Maar naar het oordeel van de Afdeling strekt het in artikel 10, vijfde lid, van de Ontgrondingenwet opgenomen beoordelingskader dat het college de bij de ontgronding betrokken belangen moet afwegen niet zo ver dat het college in dit geval inzicht had moeten verschaffen in het gebruik van vrijkomende stikstofruimte als gevolg van het omvormen van de twee agrarische percelen. Dat kan aan de orde komen in het kader van besluitvorming op grond van de Wnb.
Het betoog slaagt niet.
Relativiteitsvereiste
13.     Omdat de betogen van [appellanten] over de vormvrije m.e.r.-beoordeling en stikstof niet slagen, komt de Afdeling niet toe aan de vraag of in dit geval het in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit op deze gronden, zoals door DOS is betoogd.
Eindconclusie
14.     Het beroep is ongegrond.
15.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Wolvers-Poppelaars, griffier.
w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Wolvers-Poppelaars
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2025
780-1164
 
BIJLAGE
 
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:2
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
[…].
Artikel 8:1
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 8:69a
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Ontgrondingenwet
Artikel 3
[…]
2. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden ter bevordering en bescherming van belangen, betrokken bij de ontgronding, de herinrichting van de ontgronde onroerende zaken en de aanpassing van de omgeving van de ontgronde onroerende zaken.
[…].
Artikel 10
[…]
5. Beschikkingen als bedoeld in het eerste lid worden genomen na afweging van de in artikel 3, tweede lid, bedoelde belangen.
6. Een vergunning wordt niet verleend of gewijzigd indien de beoogde ontgronding in strijd is met een ruimtelijk besluit, tenzij die strijd naar verwachting zal worden opgeheven.
Besluit milieueffectrapportage
Artikel 2
[…]
5. Voor zover in de bijlage, onderdeel C, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, geldt de verplichting tot het maken van een milieueffectrapport in zodanige gevallen. Voor zover in de bijlage, onderdeel D, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, geldt:
a. de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 en 7.20a van de wet in zodanige gevallen, en
b. de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16, 7.17, eerste tot en met vierde lid, 7.18, 7.19, eerste en tweede lid, en 7.20a van de wet in overige gevallen, uitgezonderd de gevallen, bedoeld in de categorieën D 49.1, D 49.2 en D 49.3 van de bijlage bij dit besluit.
[…].
 







categorie D 27 van de bijlage
Link naar deze uitspraak