Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:CBB:2025:650 
 
Datum uitspraak:09-12-2025
Datum gepubliceerd:09-12-2025
Instantie:College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zaaknummers:25/382
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Beroep ongegrond. Niet voldaan aan het vereiste in artikel 4.5.2, derde lid, van de regeling nationale EZK- en LNV-subsidies. De subsidie is terecht afgewezen, omdat het isolatiemateriaal niet door het bouwbedrijf is aangebracht. Appellant heeft het materiaal samen met het bouwbedrijf aangebracht.
Trefwoorden:lnv-subsidies
subsidies
Wetreferenties:Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies
 
Uitspraak
uitspraak












COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 25/382

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2025 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] ( [naam 1] )

en

de minister van Klimaat en Groene Groei
(gemachtigde: mr. M. Zweers)




Procesverloop

Met het besluit van 8 april 2025 (afwijzingsbesluit) heeft de minister de aanvraag van [naam 1] om een investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (investeringssubsidie) in het kader van titel 4.5 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (regeling) voor glasisolatie afgewezen.

Met het besluit van 28 april 2025 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam 1] ongegrond verklaard.


[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De zitting was op 24 oktober 2025. Aan de zitting hebben [naam 1] , zijn echtgenote [naam 2] , en de gemachtigde van de minister deelgenomen.



Overwegingen


Wettelijk kader



1.1
De minister verstrekt subsidies voor activiteiten die passen in het beleid inzake energie en duurzaamheid (artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies), zoals investeringssubsidies. De regeling geeft de regels voor het verstrekken van investeringssubsidies (artikel 2, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (kaderbesluit)). Een aanvraag voor investeringssubsidie wordt afgewezen als niet wordt voldaan aan een subsidievoorwaarde uit de regeling (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van het kaderbesluit).



1.2
In artikel 4.5.1 van de regeling is bepaald dat onder een bouwbedrijf wordt verstaan: een bedrijf dat in een handelsregister van een lidstaat van de Europese Unie of een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is ingeschreven in de sectie bouwnijverheid of een vergelijkbare sectie.



1.3
Uit artikel 4.5.2, derde lid, van de regeling volgt dat een investeringssubsidie wordt verstrekt voor een glasisolatiemaatregel als de eigenaar-bewoner het isolatiemateriaal heeft laten aanbrengen door een bouwbedrijf.


Aanleiding voor deze procedure




2.1

[naam 1] heeft op 15 januari 2025 een investeringssubsidie aangevraagd voor 38 m2 glasisolatie. Met het afwijzingsbesluit heeft de minister deze aanvraag afgewezen, omdat hij uit de door [naam 1] aangeleverde gegevens had opgemaakt dat er meer dan een jaar was verstreken tussen het aanbrengen van de glasisolatie en de aanvraag (artikel 4.5.9, eerste lid, aanhef en onder c, van de regeling).



2.2
De minister heeft het bezwaar van [naam 1] tegen het afwijzingsbesluit ongegrond verklaard. In het bestreden besluit geeft de minister een gewijzigde motivering. Omdat de factuur bij de aanvraag geen verwijzing bevat naar de installatie van kozijnen met glas, is het goed mogelijk dat de glasisolatie op een later moment is aangebracht en beschouwt hij de aanvraag als tijdig. In zijn heroverweging komt de minister vervolgens tot de conclusie dat [naam 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de isolatiemaatregel is geïnstalleerd door een bouwinstallatiebedrijf en daarmee om een andere reden niet voldoet aan de subsidievoorwaarden (artikel 4.5.2, tweede lid, in combinatie met artikel 4.5.1, van de regeling). Ter onderbouwing van die conclusie wijst de minister op het volgende. In het bezwaarschrift heeft [naam 1] aangegeven dat hij de werkzaamheden pas in januari 2025 kon afronden, omdat hij de glasisolatie zelf heeft geplaatst. Op 16 april 2025 heeft [naam 1] in een telefoongesprek met een medewerker van de minister aangegeven dat de eigenaar van het bedrijf waar hij het isolatiemateriaal heeft gekocht, wel heeft geholpen met het plaatsen van de kozijnen. Korte tijd nadat de medewerker van de minister in dat gesprek had medegedeeld dat het vereist is een factuur van de installatiewerkzaamheden te overleggen, heeft [naam 1] een factuur overgelegd van het bouwbedrijf van 19 april 2025, met een betalingsbewijs van 21 april 2025. [naam 1] heeft zelf ook aangegeven dat de persoon die deze factuur heeft opgesteld een goede relatie is. Bij installatie door een bouwbedrijf mag volgens de minister verwacht worden dat de werkzaamheden onder verantwoordelijkheid van het bouwbedrijf worden uitgevoerd. [naam 1] heeft daarentegen beschreven zelf de verantwoordelijkheid te hebben genomen voor de werkzaamheden, maar wel hulp te hebben gehad bij het tillen van de ramen, die voor één persoon te zwaar zijn.


Standpunten van partijen in beroep




3.1

[naam 1] voert aan dat de minister de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. De isolatiemaatregel is wel degelijk aangebracht door een erkend bouwbedrijf. Dat degene die de isolatiemaatregel heeft aangebracht een vriend van hem is en de werkzaamheden tijdens vrije dagen zijn uitgevoerd, doet daar niet aan af. Omdat het aanbrengen van het isolatiemateriaal een vriendendienst was, is er in eerste instantie geen factuur voor de werkzaamheden verstuurd. Het bouwbedrijf heeft alsnog een factuur voor de werkzaamheden verstuurd, nadat was gebleken dat dit nodig was. [naam 1] heeft het factuurbedrag meteen betaald. De aanname van de minister dat [naam 1] zelf de verantwoordelijkheid heeft genomen voor de werkzaamheden, en niet het bouwbedrijf, is onjuist. Doordat het bouwbedrijf die verantwoordelijkheid heeft genomen, heeft het juist langer geduurd voordat de werkzaamheden zijn afgerond.



3.2
De minister stelt zich op het standpunt dat hij de aanvraag terecht heeft afgewezen. De regeling biedt geen ruimte om subsidie te verlenen als (een deel van) de isolatiewerkzaamheden niet is uitgevoerd door een bouwbedrijf. Het moet volgens artikel 4.5.2, derde lid, van de regeling gaan om ‘het door een bouwbedrijf […] laten aanbrengen van isolatiemateriaal.’ Uit die woorden kan worden afgeleid dat de werkzaamheden niet (deels) zelf gedaan mogen worden. Uit de toelichting bij de regeling (Stcrt. 2020, 65131) blijkt bovendien dat de wetgever geen mogelijkheid heeft willen geven om de installatie (deels) zelf te doen. [naam 1] heeft meerdere keren aangegeven dat er sprake was van een vriendendienst waarbij over en weer hulp werd geboden ten behoeve van werkzaamheden aan de woningen van [naam 1] en zijn relatie van het bouwbedrijf. Voor het installeren van het glas en de kozijnen was het blijkbaar nodig dat [naam 1] en zijn relatie van het bouwbedrijf fysiek op hetzelfde moment bij het pand aanwezig waren. [naam 1] moest helpen met het tillen en plaatsen van het glas en heeft derhalve (deels) de ramen en kozijnen zelf geïnstalleerd. Daaruit volgt dat het aanbrengen van het isolatiemateriaal niet uitsluitend is uitgevoerd door een bouwbedrijf en daarom wordt niet voldaan aan de subsidievoorwaarden.


Beoordeling door het College




4.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of het isolatiemateriaal is aangebracht door het bouwbedrijf, ook als de werkzaamheden deels door de aanvrager zelf zijn uitgevoerd.



4.2
Uit artikel 4.5.2, derde lid, van de regeling volgt, voor zover van belang, dat voor de subsidieverstrekking voor energiebesparende isolatiemaatregelen, zoals glasisolatie (aanhef en onder c), dwingend is voorgeschreven dat het isolatiemateriaal wordt aangebracht door een bouwbedrijf. In de toelichting bij de regeling (p. 22) staat hierover vermeld dat het van belang is dat het isolatiemateriaal moet worden aangebracht door een bouwbedrijf dat in een handelsregister van een lidstaat van de Europese Unie of een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is ingeschreven in de sectie bouwbedrijf of een vergelijkbare sectie. Op deze wijze wordt ervoor gezorgd dat uitsluitend deskundige en vakbekwame bedrijven het bij de isolatiemaatregel horende isolatiemateriaal aanbrengen. Met dit vereiste wordt dus beoogd te waarborgen dat het isolatiemateriaal op een deskundige manier wordt aangebracht.



4.3
Tijdens de zitting heeft [naam 1] bevestigd dat hij het isolatiemateriaal heeft aangebracht samen met zijn relatie van het bouwbedrijf. Deze bevestiging strookt met de informatie die [naam 1] hierover in de loop van de bezwaarprocedure heeft verstrekt. Zie in dit verband de informatie die in het bestreden besluit is genoemd, zoals in 2.2 weergegeven, alsmede de e-mail van [naam 1] aan de minister van 21 april 2025, waarin hij onder meer heeft vermeld: “Het plaatsen van de ramen heb ik in mijn vrije tijd gedaan, samen met een vriend, die eigenaar is van […]”. Het vorenstaande betekent dat [naam 1] het isolatiemateriaal niet heeft laten aanbrengen “door een bouwbedrijf”. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste uit artikel 4.5.2, derde lid, van de regeling, en moest de minister de subsidieaanvraag afwijzen.


Slotsom


5 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.




Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, in aanwezigheid van mr. L. ten Hove, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2025.







w.g. J.L.W. Aerts w.g. L. ten Hove
Link naar deze uitspraak