|
|
|
| ECLI:NL:CBB:2025:655 | | | | | Datum uitspraak | : | 20-11-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 09-12-2025 | | Instantie | : | College van Beroep voor het bedrijfsleven | | Zaaknummers | : | 24/692 | | Rechtsgebied | : | Bestuursrecht | | Indicatie | : | Proces-verbaal mondelinge uitspraak – Tegemoetkoming na ruiming pluimveebedrijf wegens aviaire influenza (vogelgriep). Afschrijvingstermijn entingen en OKT. De afschrijvingstermijn begint vanaf week 24, dus vanaf het einde van de 23e week. | | Trefwoorden | : | eieren | | | landbouw | | | leghennen | | | pluimvee | | | pluimveehouderij | | Wetreferenties | : | Wet dieren
| | | | Uitspraak | proces-verbaal uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 24/692
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 20 november 2025
Rechters: mr. M.P. Glerum, mr. R.W.L Koopmans en mr. M.J. Jacobs
Griffier: J.R. Willemstein
Partijen
[naam 1]
, te [woonplaats] (onderneming), waarvoor aanwezig zijn [naam 2] , [naam 3] en gemachtigde mr. J.C.M. Damming
en
de minister van Landbouw, Natuur, Voedselzekerheid en Natuur, waarvoor aanwezig is gemachtigde mr. P.J. Kooiman
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Overwegingen
1. In november 2023 is op de pluimveehouderij van de onderneming vogelgriep geconstateerd. Om verdere verspreiding te voorkomen is al het pluimvee van de onderneming geruimd en zijn alle producten en voorwerpen die besmet konden zijn, vernietigd. Op het moment van de ruiming waren de leghennen 26 weken en 2 dagen (stal 10 en 11) en 26 weken en 1 dag (stal 12 en 13) oud. De minister heeft aan de onderneming een tegemoetkoming in de schade toegekend van € 709.665,73. Die tegemoetkoming is opgebouwd uit de waarde van de geruimde leghennen, vermeerderd met de waarde van de entingen die de hennen hebben gekregen. Ook zijn de vernietigde eieren, pikstenen en luzerneblokken vergoed.
2 De onderneming vindt het toegekende bedrag te laag. Zij stelt dat de minister de waarde verkeerd heeft berekend, omdat hij voor de start van de afschrijvingsperiode van de aanvullende entingen en van de OKT een onjuist tijdstip heeft gebruikt. Volgens de onderneming begint de afschrijvingsperiode ná de 24e levensweek van de hennen. Dat blijkt volgens haar wat betreft de OKT uit het taxatierapport, omdat daar staat dat die waarde ‘vanaf week 24’ wordt afgeschreven. Wat betreft de entingen blijkt dat uit de toelichting bij de waardetabel aanvullende entingen (opfok)leghennen die is opgesteld door Wageningen Economic Research, omdat daar staat: ‘vanaf 24 weken leeftijd’. In deze zaak moet het College de vraag beantwoorden of de minister het bedrag dat aan de onderneming is toegekend op juiste gronden heeft vastgesteld.
3 Het College volgt de onderneming niet in haar standpunt. In het taxatierapport dat ten grondslag ligt aan de beslissing op bezwaar staat dat de extra waarde van de OKT-hennen wordt afgeschreven ‘vanaf week 24’. Taalkundig betekent dit, dat de afschrijvingstermijn begint op de eerste dag van week 24, dus zodra er 23 weken voorbij zijn. De onderneming heeft aangevoerd dat de taxateur in een ouder taxatierapport een andere berekeningswijze lijkt te hanteren, maar dat taxatierapport geldt niet omdat het is vervangen door het rapport dat nu ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. De minister is daarom voor het bepalen van de start van de afschrijvingsperiode van de OKT-hennen terecht uitgegaan van de eerste dag van week 24.
4 Wat betreft de start van de afschrijvingsperiode van de aanvullende entingen, heeft het College er begrip voor dat de woorden ‘vanaf 24 weken leeftijd’ in de toelichting op de waardetabel de indruk kunnen wekken dat de hennen de leeftijd van 24 weken al moeten hebben bereikt. Uit de waardetabel zelf blijkt echter dat de entingen aan het eind van week 90 volledig zijn afgeschreven. Daarbij worden de entingen per week 1,49% minder waard. Als zou worden uitgegaan van het standpunt van de onderneming, zouden de entingen aan het eind van week 90 nog niet volledig zijn afgeschreven. Bovendien is namens de minister op zitting toegelicht dat in de uitvoeringspraktijk ook altijd wordt afgeschreven vanaf week 24. Het College is van oordeel dat de minister het bezwaar tegen het besluit van 19 februari 2024 terecht ongegrond heeft verklaard.
5 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. M.P. Glerum w.g. J.R. Willemstein | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|