Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBROT:2025:12636 
 
Datum uitspraak:27-10-2025
Datum gepubliceerd:10-12-2025
Instantie:Rechtbank Rotterdam
Zaaknummers:ROT 24/6664
Rechtsgebied:Omgevingsrecht
Indicatie:Omgevingsrecht. Omgevingswet. Beroep tegen het besluit van het college om het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen een agrarisch bedrijf af te wijzen. Beroep is gegrond. Eiser is ten onrechte niet gehoord in bezwaar. Voor het overige heeft het college het handhavingsverzoek op goede gronden afgewezen. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand. Pkv reeds in 23/305 toegekend. Toekenning griffierecht.
Trefwoorden:activiteitenbesluit
omgevingsvergunning
perceel
veehouderij
 
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 24/6664

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Molenlanden
(gemachtigde: mr. S. Delen).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:

maatschap [naam maatschap] uit [plaats] , maatschap [naam maatschap]
(gemachtigde: mr. M.C. van Meppelen Scheppink).


Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing door het college van het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen maatschap [naam maatschap] . Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn handhavingsverzoek. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van het handhavingsverzoek.


1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.



1.2.
Het relevante wettelijk kader staat in de bijlage bij deze uitspraak.




Procesverloop

2. Met het besluit van 12 april 2024 (het primaire besluit) heeft het college eisers verzoek om handhavend op te treden tegen de bouw van een transformatorhuisje ten behoeve van zonnepanelen op het perceel aan de [adres 1] te [plaats] afgewezen.


2.1.
Met het besluit van 1 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft het college onder overname van het advies van de commissie bezwaarschriften van 24 juni 2024 eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.



2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.



2.3.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.



2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van het college vergezeld door [persoon A] en [persoon B] en de gemachtigde van maatschap [naam maatschap] .

Feiten

3. Maatschap [naam maatschap] exploiteert een veehouderij aan de [adres 1] in [plaats] . Dit is een inrichting type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit).



3.1.
Eiser woont aan de [adres 2] in [plaats] . Zijn perceel grenst aan het perceel van maatschap [naam maatschap] en de toegangsweg daarnaartoe. Op 5 april 2024 heeft eiser bij het college een verzoek om handhaving ingediend dat ertoe strekt bouw- en heiwerkzaamheden stil te leggen totdat er een opname van eisers opstallen heeft plaatsgevonden. Eisers opstallen zijn niet onderheid en daarom kwetsbaar voor trillingen. Bovendien is er sprake van geluidoverlast, aldus eiser in zijn handhavingsverzoek.


Het bestreden besluit

4. Met het primaire besluit heeft het college eisers handhavingsverzoek afgewezen. Aan dat besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat het bouwen van een transformatorhuisje voor zonnepanelen vergunningvrij is, omdat het een bouwwerk voor nutsvoorzieningen is en de bouw niet hoger is dan drie meter en de oppervlakte niet meer bedraagt dan vijftien vierkante meter (artikel 2.25 en artikel 2.29, onder p, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, Bbl). De heiwerkzaamheden behorend bij de bouw zijn ook vergunningvrij. Er is een minimale trilling- en geluidoverlast waargenomen die niet dermate ernstig is dat het college op grond van de zorgplicht handhavend moet optreden. De opname van opstallen is een privaatrechtelijke aangelegenheid en is te regelen met de verzekering en de buren, aldus het college.



4.1.
Met het bestreden besluit heeft het college onder overname van het advies van de commissie bezwaarschriften van 24 juni 2024 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het college eveneens ten grondslag gelegd dat de bouw- en heiwerkzaamheden vergunningvrij zijn. Volgens het college is geen sprake van ernstige overlast. De heiwerkzaamheden hebben een dagdeel en hooguit enkele uren geduurd, zodat ook geen sprake is van langdurige overlast. Ten aanzien van de trillingen heeft het college opgemerkt dat er gebruik is gemaakt van een kleine heistelling en een licht valblok. Er is een beperkt aantal palen in de grond geboord, en er zijn minimale trillingen waargenomen door de toezichthouder. Aan de hand van de bevindingen van de toezichthouder is geconcludeerd dat de overlast niet dusdanig ernstig is dat handhaving noodzakelijk is.Beoordeling door de rechtbank


Procedurele beroepsgronden

5. Eiser heeft aangevoerd dat hij ten onrechte niet op zijn bezwaar is gehoord, terwijl hij in zijn bezwaarschrift uitdrukkelijk heeft aangegeven dat hij wenst te worden gehoord. Het college heeft in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) eiser schriftelijk gehoord.



5.1.
De beroepsgrond slaagt. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer de uitspraak van 24 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2416, volgt dat de bewoordingen van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb niet toelaten dat een bestuursorgaan de belanghebbende de gelegenheid onthoudt om in persoon te worden gehoord. De rechtbank stelt vast dat eiser voorafgaand aan het bestreden besluit niet in de gelegenheid is gesteld om fysiek te worden gehoord, terwijl zich niet een situatie voordeed waarin van het horen kon worden afgezien op grond van artikel 7:3 van de Awb. De toelichting van het college waarom eiser destijds alleen nog schriftelijk werd gehoord, doet aan het vorenstaande niet af. Eerder heeft de rechtbank geoordeeld dat het categorisch uitsluiten van het fysiek horen van eiser geen recht doet aan het specifieke, op de bestuurlijke heroverweging gerichte belang van de hoorplicht (uitspraak van 28 mei 2025, ROT 24/1832).



5.2.
Nu het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:2, eerste lid, Awb zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank zal hierna beoordelen of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.

6. Eiser betoogt dat het primaire besluit en het bestreden besluit in strijd met artikel 59a van de Gemeentewet niet zijn ondertekend. Verder heeft eiser aangevoerd dat niet is aangetoond dat het primaire besluit bevoegd is genomen. Het besluit is in strijd met artikel 3:3 van de Awb genomen met een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid is verleend, aldus eiser.



6.1.
De rechtbank stelt vast dat zowel het primaire besluit als het bestreden besluit niet zijn ondertekend. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2561, betekent de enkele omstandigheid dat een fysieke ondertekening ontbreekt, in het geval waarin sprake is van een digitaal aangemaakte brief, niet dat aan deze brief het besluitkarakter moet worden ontzegd. In de Awb is niet bepaald dat besluiten van een bestuursorgaan moeten zijn ondertekend. Artikel 59a van de Gemeentewet ziet, anders dan eiser stelt, op stukken van het college zelf en niet op een besluit als het onderhavige.



6.2.
In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank ook geen aanleiding om strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Awb aan te nemen. Uit de naam in de digitale ondertekening volgt dat het bestreden besluit namens het college is genomen door een andere ambtenaar dan de ambtenaar die het primaire besluit heeft genomen.



6.3.
Voorts ziet de rechtbank in wat eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat het college vooringenomen is geweest, dat de procedure onzorgvuldig is verlopen of dat op dit punt anderszins in strijd met de Awb is gehandeld.


Inhoudelijke beroepsgronden

7. Eiser stelt dat het college heeft miskend dat sprake is van schending van de zorgplicht, als bedoeld in artikel 1.6, 1.7 en 1.7a van de Omgevingswet en de artikelen 7.4 en 7.15 van het Bbl. Volgens eiser is in dit verband niet relevant of de bouw- en heiwerkzaamheden vergunningvrij zijn. Het college heeft ten onrechte geen nader onderzoek gedaan naar de geluidbelasting en de scheurvorming ten gevolge van de heiwerkzaamheden en heeft evenmin onderzocht of de werkzaamheden konden worden uitgevoerd om een voor de omgeving minder belastende wijze. Aldus is geen toepassing gegeven aan de beste beschikbare technieken.



7.1.
Eisers beroepsgrond dat er niet aan de zorgplicht als bedoeld in de door hem aangehaalde artikelen is voldaan, slaagt niet. De artikelen 1.6 en 1.7 van de Omgevingswet houden een algemene zorgplicht in om voldoende zorg te dragen voor de fysieke leefomgeving en om maatregelen te nemen om nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving te voorkomen. De artikelen 7.4 en 7.15 van het Bbl houden een specifieke zorgplicht in om maatregelen te nemen wanneer werkzaamheden tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid in de directe omgeving kunnen leiden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit genoegzaam gemotiveerd waarom niet aannemelijk is dat sprake is van ernstige nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving, dan wel van gevaar voor de gezondheid of veiligheid in de directe omgeving. Daarbij heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat een ambtenaar van de gemeente en een toezichthouder direct een controle hebben gehouden op de dag dat de werkzaamheden werden uitgevoerd en zij daarbij hebben geconstateerd dat de geluidoverlast en trillingen minimaal waren, mede gelet op het feit dat er gebruik is gemaakt van een kleine heistelling voor stalenbuispalen met een licht valblok. De enkele stelling van eiser dat de zorgplicht in de door hem aangehaalde artikelen is geschonden ten gevolge van de uitgevoerde werkzaamheden is in dit verband onvoldoende om deze constateringen onjuist te achten. Het college is terecht niet overgegaan tot handhavend optreden, omdat hij daartoe niet bevoegd was.


Schadevergoeding artikel 8:88 van de Awb

8. Eiser heeft verzocht om een schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb vanwege scheuren die volgens hem door de werkzaamheden zijn ontstaan. De rechtbank wijst dit verzoek af. Eiser heeft zijn verzoek niet nader onderbouwd. De rechtbank ziet in hetgeen eiser stelt evenmin aanleiding om zijn verzoek in te willigen om een deskundige te benoemen om de door eiser gestelde schade te bepalen.




Conclusie en gevolgen

9. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.1 en 5.2 geoordeeld, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand. Ter voorlichting van partijen overweegt de rechtbank dat het voorgaande betekent dat het college geen nieuw besluit hoeft te nemen.


9.1.
Het college moet aan eiser het griffierecht vergoeden, omdat het beroep gegrond is. Op de zitting van 26 juni 2025 is eveneens zaak ROT 23/305 behandeld. Bij uitspraak van heden heeft de rechtbank in die zaak een proceskostenveroordeling, inhoudende een vergoeding van de gemaakte reiskosten, toegewezen. Omdat eiser deze kosten maar één keer heeft gemaakt is er in de onderhavige zaak geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.





Beslissing

De rechtbank


verklaart het beroep gegrond;


vernietigt het bestreden besluit van 1 juli 2024;


bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;


wijst eisers verzoek om schadevergoeding af;


bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.




Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L. Mehlbaum, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2025.



De griffier is verhinderd


de uitspraak te ondertekenen.










griffier


rechter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.



Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving


Algemene wet bestuursrecht




Artikel 3:3
Het bestuursorgaan gebruikt de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.



Artikel 7:2


Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.


[…].





Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:


het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,


het bezwaar kennelijk ongegrond is,


de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord,


e belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, of


aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.





Artikel 8:88
1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:


een onrechtmatig besluit;


een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;


het niet tijdig nemen van een besluit;


een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.


[…].



Artikel 10:3
[…].
3. Mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift of op een verzoek als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, wordt niet verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen.
[…].


Gemeentewet




Artikel 59a


De stukken die van het college uitgaan, worden door de burgemeester ondertekend en door de secretaris medeondertekend.


Het college van burgemeester en wethouders kan hem toestaan de ondertekening op te dragen aan een ander lid van het college, aan de secretaris of aan een of meer andere gemeenteambtenaren.


De medeondertekening door de secretaris is niet van toepassing indien de ondertekening van stukken die van het college uitgaan ingevolge het tweede lid is opgedragen aan de secretaris of een of meer andere gemeenteambtenaren.




Omgevingswet




Artikel 1.6. (zorgplicht voor een ieder)
Een ieder draagt voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving.



Artikel 1.7. (activiteit met nadelige gevolgen)
Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de fysieke leefomgeving, is verplicht:


alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen,


voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken,


als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd.





Artikel 1.7a. (verbod activiteit met aanzienlijke nadelige gevolgen)


Het is verboden een activiteit te verrichten of na te laten als door het verrichten of nalaten daarvan aanzienlijke nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving ontstaan of dreigen te ontstaan.


Bij algemene maatregel van bestuur wordt de toepassing van het eerste lid uitgewerkt of begrensd. De uitwerking of begrenzing strekt in ieder geval ter uitvoering van de richtlijn milieustrafrecht en heeft betrekking op:




de omvang van de nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving,


de gevallen waarin het eerste lid van toepassing is.





Artikel 5.1. (omgevingsvergunningplichtige activiteiten wet)
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:
a. een omgevingsplanactiviteit,
[…],
tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.
2. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:
a. een bouwactiviteit,
[…],
voor zover het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.


Besluit bouwwerken leefomgeving



Artikel 2.25. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen bouwactiviteit: bouwwerken met een dak)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten, geldt voor een bouwactiviteit, voor zover die betrekking heeft op een gebouw of ander bouwwerk met een dak en dat gebouw of andere bouwwerk:



niet op de grond staat;


hoger is dan 5 m;


bij meer dan een bouwlaag, is voorzien van een verblijfsgebied op de tweede bouwlaag of hoger;


is voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;


als gevolg van de bouwactiviteit een hoofdgebouw wordt; of


een bouwwerk is waaroverheen een weg, spoorweg of waterweg loopt.




Artikel 2.29. (vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten met betrekking tot bouwwerken)

Onverminderd regels in het omgevingsplan over het in stand houden van een bouwwerk die betrekking hebben op de ernstige ontsiering van het uiterlijk van dat bouwwerk, geldt het verbod, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten, niet voor een omgevingsplanactiviteit voor zover de activiteit betrekking heeft op een van de volgende bouwwerken:
[…];
a. een bouwwerk voor een infrastructurele of openbare voorziening, voor zover het gaat om:
1°. een bouwwerk voor een nutsvoorziening, de waterhuishouding, het meten van de luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
i. niet hoger dan 3 m; en
ii. de oppervlakte niet meer dan 15 m2;



Artikel 7.4. (specifieke zorgplicht)


Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de werkzaamheden tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid in de directe omgeving kunnen leiden, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.


Onder gevaar voor de gezondheid of veiligheid in de directe omgeving als bedoeld in het eerste lid wordt ook verstaan beschadiging of belemmering van wegen, van in de weg gelegen werken en van andere roerende of onroerende zaken op een aangrenzend perceel of op een aan het bouw- of sloopterrein grenzende openbare weg, openbaar water of openbaar groen, die tot dat gevaar kan leiden.





Artikel 7.15. (veiligheid in de directe omgeving)
1. Bij het verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden worden maatregelen getroffen ter voorkoming van:


letsel aan personen in de directe omgeving van het bouw- en sloopterrein;


letsel aan personen die het bouw- en sloopterrein onbevoegd betreden; en


gevaar voor de veiligheid van belendingen.


2. Bij het bouwen of slopen van een gebouw wordt bij de bouw- en sloopplaats een veiligheidsafstand vrijgehouden bepaald volgens paragraaf 6.2 van de Landelijke richtlijn Bouw- en sloopveiligheid.
Link naar deze uitspraak