|
|
|
| ECLI:NL:RBNNE:2025:5067 | | | | | Datum uitspraak | : | 10-11-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 10-12-2025 | | Instantie | : | Rechtbank Noord-Nederland | | Zaaknummers | : | 24/3374 | | Rechtsgebied | : | Omgevingsrecht | | Indicatie | : | Gedeeltelijke herroeping van een last onder dwangsom. Eisers stellen dat sprake is van bedrijfsmatige opslag van materieel op het perceel. Op basis van het controlerapport kon niet worden vastgesteld dat sprake is van een overtreding van de planregels. Het college heeft de last met het bestreden besluit daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht gedeeltelijk herroepen. Verder blijkt uit de stukken die ten tijde van het bestreden besluit bekend waren niet dat op dat moment sprake was van hobbymatige opslag met een dermate grote omvang en intensiteit, dat dit niet passend zou zijn binnen de woonbestemming. | | Trefwoorden | : | agrarisch | | | bestemmingsplan | | | omgevingsvergunning | | | perceel | | | | Uitspraak | RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/3374
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2025 in de zaak tussen
[eisers] , uit [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. F. Krol-Postma),
en
Burgemeester en wethouders van de gemeente Noordenveld
(gemachtigden: F. Kelderhuis en Y. van den Berg)
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] uit [woonplaats]
(gemachtigde: mr. A.J. Elema).
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over een last onder dwangsom, onder andere met betrekking tot de (bedrijfsmatige) opslag van groot materieel. In de beslissing op bezwaar is de last gedeeltelijk is herroepen. Eisers zijn het niet eens en voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college last onder dwangsom met het bestreden besluit terecht heeft herroepen. Eisers krijgen dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesverloop
2. Eisers wonen op het adres [adres] in [woonplaats] . Op 13 december 2022 hebben zij een melding van overlast van het buurperceel aan de [adres] ingediend bij het college, dat door het college is opgevat als een verzoek om handhaving.
2.1.
Op 13 januari 2023 is een controle uitgevoerd door een toezichthouder, waarbij hij diverse overtredingen heeft geconstateerd. Die overtredingen zagen op bedrijfsmatige opslag van diverse machines, zeecontainers, shovels, kranen, grote bakwagens, vrachtwagen aanhangers, gronddumper, een zeer grote staalconstructie en diverse andere zaken en het opslaan van grond op het achtererf.
2.2.
Op 17 oktober 2023 heeft opnieuw een controlebezoek plaatsgevonden. Op 18 oktober 2023 heeft het college een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom aan derde gestuurd. Zowel derde als eisers hebben hiertegen een zienswijze ingediend.
2.3.
Op 11 december 2023 heeft opnieuw een controlebezoek plaatsgevonden. Bij die controle is geconstateerd dat nog een groot bedrijfswerktuig achter de overkapping (een kipper) aanwezig was, alsmede een stacaravan. Ook was sprake van grondopslag op het terrein die langer dan zes maanden aanwezig was. Opslag van ander groot materieel op het perceel is tijdens dit controlebezoek niet geconstateerd.
2.4.
Met het besluit van 22 januari 2024 heeft het college een last onder dwangsom opgelegd aan derde-partij voor overtredingen van de planregels. Op die datum is een separaat besluit aan eisers verstuurd met toewijzing van het handhavingsverzoek voor zover de last onder dwangsom is opgelegd en afwijzing voor het overige.
2.5.
Met het bestreden besluit van 25 juni 2024 op het bezwaar van derde heeft het college de last onder dwangsom gedeeltelijk herroepen. De last onder dwangsom is enkel in stand gebleven voor zover het ziet op de overtreding van de kipper. Voor het overige is het besluit herroepen.
2.6.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.7.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Derde heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.7.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers met hun gemachtigde, de gemachtigden van het college en de gemachtigde van derde-partij.
Beoordeling door de rechtbank
Overgangsrecht Omgevingswet
3. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht dat bij die wet hoort vloeit voort dat op deze procedure het recht van toepassing is zoals dat gold voor 1 januari 2024.
(In omvang) bedrijfsmatige activiteiten
4. Eisers stellen dat sprake is van bedrijfsmatige activiteiten op de [adres] in [plaats] . Die activiteiten zijn op grond van het bestemmingsplan ter plaatse niet toegestaan en er is dus sprake van een overtreding van de planregels. Het herroepen van de last met betrekking tot de bedrijfsmatige opslag van materieel wordt ten onrechte enkel gebaseerd op het controlerapport van december 2023. Dit is slechts een momentopname en geeft geen goed beeld van de situatie voor en na december 2023. Eisers zien niet in waarom het beeldmateriaal dat zij hebben niet ten grondslag kan worden gelegd aan de last, in combinatie met de eerdere controlebezoeken die namens het college aan het perceel zijn gebracht. Verder moet niet alleen naar buitenopslag, maar ook naar binnenopslag worden gekeken.
4.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat gelet op het laatste controlerapport van 11 december 2023 geen sprake was van bedrijfsmatige opslag en daarmee een overtreding van de planregels. Het college stelt met verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de waarneming van een overtreding gebaseerd moet zijn op ‘een deugdelijke en controleerbare vaststelling van de relevante feiten en omstandigheden’. Burgerbewijs in de vorm van foto’s uit het verleden kunnen daarom niet zomaar tot de conclusie leiden dat sprake is van overtredingen. Uit het laatste controlerapport van december 2023 blijkt niet van buitenopslag van (bedrijfsmatige) machines of anderszins van bedrijfsmatige activiteiten. Op foto’s zijn geen (bedrijfs)werktuigen te zien en de toezichthouder heeft op 11 december 2023 evenmin geconstateerd dat er (inpandig opgeslagen) oude weg- en waterbouwvoertuigen en/of combines werden gehouden. Daarom is de last in zoverre herroepen.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Ter plaatse gold ten tijde van de aanvraag op grond van het bestemmingsplan “Kleine Kernen Noordenveld” op het voorste deel van het perceel (waaronder ter plaatse van de schuur) de enkelbestemming “Wonen – Boerderij”. Op het achterste deel van het perceel gold de bestemming “Agrarisch met waarden’. Verder golden op het gehele perceel de dubbelbestemmingen “Waarde – Archeologie 2” en “Waarde – Cultuurhistorie”.
5.1.
De gronden met de bestemming “Wonen – Boerderij” zijn op grond van artikel 22.1 van de planregels bestemd voor “wonen, in de vorm van boerderijen”. Verder zijn hier onder bepaalde voorwaarden, opgenomen in artikel 22.5.1., aan huis verbonden werkactiviteiten toegestaan. Voorwaarden zijn onder andere dat de woonfunctie visueel en ruimtelijk primair moet blijven, de activiteiten alleen inpandig plaatsvinden, niet meer dan 30% van de oppervlakte van de gebouwen op het perceel hiervoor mag worden aangewend met een maximum van 60 m2 en dat geen afbreuk mag worden gedaan aan het karakter van de omringende woonomgeving. De gronden met de bestemming “Agrarisch met waarden” op het achterste deel van het perceel op grond van artikel 6.1 van de planregels bestemd voor uitoefening van het agrarisch bedrijf, cultuurgrond en behoud en herstel van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden. Bedrijfsmatige opslag, in elk geval opslag die niet ten behoeve van een agrarisch bedrijf is, is hier niet toegestaan.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat voorafgaand aan het versturen van de voornemen sprake is geweest van bedrijfsmatige activiteiten op het perceel. Uit de controlerapporten van 13 januari 2023 en 17 oktober 2023 blijkt dat zich destijds een groot aantal objecten, waaronder grote landbouwwerktuigen, op het perceel bevond. Deze objecten bevonden zich deels op het buitenterrein. De gemachtigde van derde-partij heeft ter zitting erkend dat in het verleden sprake is geweest van bedrijfsmatige activiteiten ter plaatse. De vraag is of ten tijde van het bestreden besluit nog steeds sprake was van bedrijfsmatige activiteiten.
5.3.
De rechtbank betrekt bij haar beoordeling de feiten en omstandigheden die bekend waren ten tijde van het bestreden besluit. Dat in acht nemende overweegt de rechtbank als volgt.
5.4.
De last onder dwangsom is op 22 januari 2024 opgelegd. Daaraan voorafgaand heeft op 11 december 2023 een controlebezoek plaatsgevonden. Tijdens die controle bleek dat enkel nog een kipper en een stacaravan achter op het perceel aanwezig waren. De rest van de objecten was niet meer aanwezig. Verder is het bedrijf van derde-partij niet op de [adres] , maar op de [adres] gevestigd. Ten tijde van de controle van 11 december 2023 is niet gebleken van bedrijfsmatige activiteiten ter plaatse. Dat betekent dat op basis van dit controlerapport ook niet kon worden vastgesteld dat sprake was van een overtreding van de planregels. Het college heeft de last met het bestreden besluit daarom terecht (grotendeels) herroepen. Ten tijde van het bestreden besluit was naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van nieuwe informatie op grond waarvan kon worden gesteld dat op dat moment wel bedrijfsmatige activiteiten plaatsvonden op het perceel. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat het laatst bekende controlerapport op dat moment nog steeds het rapport van 11 december 2023 was. De foto’s die op dat moment door eisers waren overgelegd zagen, voor zover daarvan kan worden uitgegaan, op de periode van voor 11 december 2023. Het college heeft daarom terecht geen aanleiding gezien om de last met het bestreden besluit toch in stand te laten op basis van nieuwe informatie van na het opleggen van de last.
5.5.
Voor zover eisers stellen dat ook als de activiteiten hobbymatig zijn sprake is van een overtreding, overweegt de rechtbank als volgt. Of activiteiten strijdig zijn met de woonbestemming, dient volgens vaste rechtspraak van de Afdeling te worden beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft. Ook daarbij is de vraag of ten tijde van het bestreden besluit sprake was van (hobbymatige) activiteiten die niet passend waren binnen de woonbestemming. De rechtbank overweegt dat ook dit niet blijkt uit het controlerapport van 11 december 2023 en de informatie die bekend was over de situatie ten tijde van het bestreden besluit. Daarbij overweegt de rechtbank dat opslag van groot materieel op zichzelf ook hobbymatig kan zijn. Uit de stukken die ten tijde van het bestreden besluit bekend waren blijkt niet dat op dat moment sprake was van hobbymatige opslag met een dermate grote omvang en intensiteit, dat dit niet passend zou zijn binnen de woonbestemming.
5.6.
Voor zover eisers stellen dat de activiteiten die nu plaatsvinden en hebben plaatsgevonden sinds het besteden besluit strijdig zijn met de planregels, valt dit buiten de omvang van het geding. De rechtbank kan zich wel voorstellen dat er voor het college aanleiding bestaat om nadere controles uit te voeren nadat de bouwactiviteiten op het perceel zijn afgerond.
Grondwal
6. Eisers voeren aan dat ten onrechte niet bij het bestreden besluit is betrokken dat in april 2024 opnieuw grond is opgeslagen op het perceel, nadat de eerdere grondwal was verwijderd.
6.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de grondwal waar de last op zag op 6 februari 2024 is verwijderd. De nieuw aangelegde grondwallen zijn volgens derde-belanghebbende ontstaan uit ‘nieuwe’ grond, die bij bouwwerkzaamheden is vrijgekomen. Het college kan dit niet controleren. De bezwaarschriftencommissie heeft daarom geadviseerd de last onder dwangsom op dit punt te herroepen, dit heeft het college met het bestreden besluit gedaan.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat de grondwal waar de last van 22 januari 2024 op zag is verwijderd. Dat is door eisers niet bestreden. Voor zover eisers stellen dat een nieuwe grondwal met de grond uit de oude grondwal is aangelegd, volgt de rechtbank het college in het standpunt dat niet is vast te stellen dat de nieuwe grondwal met de oude grond is gemaakt. Daarom kan ook niet worden vastgesteld dat de grond meer dan zes maanden ter plaatse was opgeslagen ten tijde van het bestreden besluit, wat een overtreding van artikel 6.5.2. van de planregels zou zijn. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Preventieve handhaving
7. Voor zover eisers stellen dat preventief had moeten worden gehandhaafd, overweegt dat eisers niet om preventieve handhaving hebben verzocht en ook niet is gebleken dat sprake was van een klaarblijkelijke dreiging van een overtreding ten tijde van het bestreden besluit. Het college heeft daarom terecht geen aanleiding gezien om preventief te handhaven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de gedeeltelijke herroeping van de last onder dwangsom in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van mr. E.T. de Boer, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Invoeringswet Omgevingswet
Artikel 4.3.
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing:
a. als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt.
(…)
Bestemmingsplan “Kleine kernen Noordenveld”
Artikel 22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Boerderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen, in de vorm van boerderijen;
ed & breakfastvoorziening, niet passend binnen het bepaalde in lid 22.5.1 sub b, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast';
bestaand bedrijf, niet passend binnen het bepaalde in lid 22.5.1 sub a, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
e instandhouding van de bestaande hoofdvorm van het hoofdgebouw;
alsmede voor:
kleinschalig kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen';
behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
met daaraan ondergeschikt:
paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
groenvoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
tuinen, erven en terreinen;
gebouwen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
(…)
Artikel 22.5.1 Toegestaan gebruik
a. Aan huis verbonden werkactiviteiten
De uitoefening van aan huis verbonden werkactiviteiten is toegestaan, met dien verstande dat:
de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
de aan huis verbonden werkactiviteit uitsluitend inpandig mag worden verricht;
niet meer dan 30% van de oppervlakte van de woning en de bijbehorende gebouwen mag worden aangewend ten dienste van deze activiteit, met een maximum van 60 m²;
indien er tevens sprake is van een bed & breakfastvoorziening, de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer mag bedragen dan onder 3 is genoemd;
degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die de aan huis verbonden werkactiviteit uitoefent;
het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu mag opleveren, dan wel geen afbreuk mag doen aan het karakter van de omringende woonomgeving, hetgeen inhoudt dat:
de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
niet met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken ten behoeve van bedrijven die vergunningplichtig of meldingplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
werkactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn met de categorieën 1 en 2 als vermeld in de Staat van Bedrijven die als bijlage bij de regels is opgenomen;
behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met de aan huis verbonden werkactiviteit, geen detailhandel mag plaatsvinden;
het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.
(…)
De uitspraak van 3 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1179.
Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5174 en 23 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3383. | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|