Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBNNE:2025:5072 
 
Datum uitspraak:10-11-2025
Datum gepubliceerd:10-12-2025
Instantie:Rechtbank Noord-Nederland
Zaaknummers:24/5041
Rechtsgebied:Omgevingsrecht
Indicatie:Omgevingsvergunning voor het veranderen van de erfinrichting, waaronder het aanbrengen van een halfverharding aan de achterzijde van de schuur. Tussen partijen is in geschil of de omgevingsvergunning met de kruimelgevallenregeling vergund kon worden. De rechtbank is van oordeel dat kruimelgevallenregeling kon worden gebruikt om de omgevingsvergunning voor gebruik van het aansluitend terrein (de halfverharding) te verlenen. De rechtbank is verder van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de erfinrichting niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.
Trefwoorden:agrarisch
bestemmingsplan
bouwvergunning
omgevingsvergunning
perceel
 
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 24/5041

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2025 in de zaak tussen

[eisers], uit [woonplaats], eisers
(gemachtigde: mr. F. Krol-Postma),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordenveld
(gemachtigde: F. Kelderhuis en Y. van den Berg).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit [woonplaats] (vergunninghouder).


Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een verleende omgevingsvergunning voor het veranderen van de erfinrichting aan de [adres] in [plaats]. Eisers zijn het niet eens met de verleende vergunning. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.


1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college dat het college de omgevingsvergunning voor de erfinrichting in redelijkheid kon verlenen en daarbij terecht de reguliere procedure is gevolgd. Eisers krijgen geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.




Procesverloop

2. Vergunninghouder heeft op 28 december 2023 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend bij het college voor het veranderen van de erfinrichting op het adres [adres] in [plaats]. Deze aanvraag ziet onder andere op de aanleg van een halfverharding aan de achterzijde van een schuur op het perceel.


2.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 11 maart 2024 verleend. Daarbij is een vergunning verleend voor het uitvoeren van werkzaamheden.



2.2.
Eisers wonen op het adres [adres] in [plaats]. Zij hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.



2.3.
Op 25 juni 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de bezwaaradviescommissie (de commissie). De commissie heeft het college geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren, omdat ten onrechte geen vergunning voor strijdig gebruik met het bestemmingsplan is verleend.



2.4.
Met het bestreden besluit van 12 november 2024 heeft het college het bezwaar gegrond verklaard en een nieuwe omgevingsvergunning verleend, waarmee ook een omgevingsvergunning is verleend voor strijdig gebruik met het bestemmingsplan. Met dit besluit heeft het college gedeeltelijk afgeweken van het advies van de commissie, ten aanzien van de te volgen procedure.



2.5.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.



2.6.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.



2.7.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers met hun gemachtigde, de gemachtigden van het college en de gemachtigde van vergunninghouder.




Beoordeling door de rechtbank


Overgangsrecht Omgevingswet

3. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht dat bij die wet hoort vloeit voort dat op deze procedure het recht van toepassing is zoals dat gold voor 1 januari 2024.


Voorbereidingsprocedure

4. Eisers voeren aan dat ten onrechte de reguliere in plaats van de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure is gevolgd. Het college heeft artikel 4, negende lid van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) aan de afwijking van het bestemmingsplan ten grondslag gelegd. Volgens eisers kan dit in dit geval niet als grondslag van de afwijking voor strijdig gebruik van bij een bouwwerk aansluitend terrein worden gebruikt, omdat voor het gebruik van het bouwwerk zelf geen vergunning is verleend. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) waarin is overwogen dat een zelfstandige gebruikswijziging van het aansluitend terrein op basis van de kruimellijst in het Bor mogelijk is, is overwogen dat het moet gaan om een situatie waarin het gebruik van het gebouw reeds is toegestaan. Dat is hier niet het geval. Doordat is gekozen voor een onjuiste grondslag, heeft het college ook niet voldaan aan de verzwaarde motiveringsplicht in artikel 3:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor het afwijken van het advies van de commissie.


4.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat uit rechtspraak van de Afdeling niet blijkt dat een zelfstandige gebruikswijziging van het aansluitend terrein op grond van het Bor enkel mogelijk is als al een omgevingsvergunning voor afwijkend gebruik van het gebouw is verleend. Dit wordt door de Afdeling in de uitspraak van 20 februari 2019 enkel als voorbeeld genoemd. In dit geval is het gebruik van het bouwwerk, de schuur, toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Het is zeer onaannemelijk dat het wijzigen van het gebruik van een bij een bouwwerk behorend aansluitend terrein in dat geval niet toegepast zou mogen worden.



4.2.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het aanbrengen van de halfverharding ten behoeve van de schuur in strijd is met de planregels van het bestemmingsplan. Binnen de ter plaatse geldende bestemming ‘Agrarisch met waarden” kan alleen verharding worden aangebracht die ondergeschikt is aan een agrarisch bedrijf en daar is hier geen sprake van. Tussen partijen is in geschil of de vergunning kon worden verleend met toepassing van artikel 4, negende lid van bijlage II van het Bor.



4.3.
Op grond van artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Bor kan een omgevingsvergunning worden verleend voor gebruik van bouwwerken en van bij die bouwwerken aansluitend terrein. In dit geval sluit het de halfverharding aan op de schuur. Die schuur staat binnen de bestemming “Wonen – Boerderijen” en voldoet aan de bouwregels van het bestemmingsplan. Voor de renovatie van de schuur is een omgevingsvergunning verleend (zie de uitspraak van heden in zaak LEE 24/3994). Dit gaat om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Er is geen omgevingsvergunning voor de activiteit strijdig gebruik voor de schuur verleend.



4.4.
Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat een zelfstandige gebruikswijziging van aansluitend terrein met artikel 4, negende lid van bijlage II van het Bor kan worden vergund. Dit artikel is dus niet alleen toepasbaar wanneer tegelijkertijd een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik van het bouwwerk wordt aangevraagd. Anders dan eisers stellen, leidt de rechtbank uit de rechtspraak van de Afdeling echter niet af dat wel in een eerdere fase een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik moet zijn verleend. De rechtbank leidt uit de rechtspraak van de Afdeling, waaronder bijvoorbeeld ook de uitspraken van 9 maart 2022 en 2 augustus 2023, af dat het gebruik van het bouwwerk moet zijn toegestaan. Het gebruik van het bouwwerk is niet enkel toegestaan wanneer een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik is verleend. Het gebruik kan ook zijn toegestaan op grond van de planregels. Het gaat in dit geval om een schuur binnen een woonbestemming, die passend is binnen de bouwregels van het bestemmingsplan en waarvoor een bouwvergunning is verleend. Het gebruik als schuur voor opslag an sich is niet strijdig met de woonbestemming. Dit betekent dat ter plaatse een bouwwerk aanwezig is en is toegestaan, waarmee het aansluitend terrein functionele samenhang heeft. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook in die situatie artikel 4, negende lid van bijlage II van het Bor worden gebruikt om het strijdige gebruik van het aansluitend terrein te vergunnen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.


Ruimtelijke onderbouwing

5. Indien wel gebruik zou kunnen worden gemaakt van de kruimelgevallenregeling, stellen eisers dat de onderbouwing van de vergunning onvoldoende is. De onderbouwing bestaat slechts uit een inpassingsvoorstel. Dit betreft alleen een schets van de plannen die vergunninghouder heeft met de grond. Een onderbouwing van hoe dit zich tot de omgeving
verhoudt en met name tot de bestemming waar het gebruik strijdig is, namelijk ‘agrarisch met waarden’ ontbreekt. Volgens eisers is niet onderbouwd dat het plan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.



5.1.
Eisers voeren verder aan dat een onderbouwing van de inpasbaarheid van de verharding in de omgeving ontbreekt. De verharding is volgens eisers niet inpasbaar vanwege de waarde van het gebied, gelet op de specifieke aanduiding cultuurhistorie.
Het verharden van een perceel kan leiden tot verlies van zichtbare historische structuren, zoals oude karrensporen of zandpaden. Ook kan het een negatieve invloed hebben op het microklimaat en de bodemgesteldheid, wat van invloed kan zijn op cultuurhistorische kenmerken zoals karakteristieke begroeiing. Ten slotte kan het ook de visuele harmonie in het landschap verstoren, die juist beschermd wordt door de bestemming en aanduiding.



5.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat de aangepaste vergunning is voorzien van een motivering waarbij wordt aangegeven hoe het afwijkend gebruik zich verhoudt tot de omgeving en de geldende bestemming. Bij de stukken bij de aanvraag zit alleen een inpassingsvoorstel en geen ruimtelijke onderbouwing. De ingediende stukken zijn in dit geval echter voldoende om te beoordelen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het gaat om een relatief eenvoudige procedure, waarbij het gebruik van een niet-milieubelastende functie “wonen” in afwijking wordt toegestaan ten opzichte van een bestaande milieubelastende functie “agrarisch met waarden”.



5.3.
Het college stelt zich verder op het standpunt dat in de omgevingsvergunning wel is onderbouwd waarom het plan landschappelijk inpasbaar is. Daartoe is in de omgevingsvergunning onder andere overwogen dat de halfverharding qua materiaal en uitstraling aansluit bij de halfverharding zoals die veelal in [plaats] bij onverharde paden wordt gebruikt. Ook is overwogen dat de verharding aansluit bij het vigerende straat- en landschapsbeeld, omdat de halfverharding aansluit op zo’n onverhard pad op dit adres. Ten slotte is nog overwogen dat de halfverharding door de landschappelijke inpassing nauwelijks waarneembaar en middels de landschappelijke inpassing wordt aangesloten bij de cultuurhistorische kenmerken van [plaats]. In [plaats] is namelijk overwegend sprake van een groen dorpssilhouet gevormd door beplante erven, brinken, esranden en houtsingels die het beekdal in gaan.



5.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de erfinrichting niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank overweegt daartoe dat de ruimtelijke impact van het aanbrengen van de halfverharding en het aanbrengen van groen op zichzelf redelijk beperkt is. Bovendien is verharding binnen de agrarische bestemming toegestaan, maar is hier sprake van strijdig gebruik omdat de verharding niet ten dienste van de agrarische bestemming staat. Het college heeft verder onderbouwd dat de verharding qua materiaal en uitstraling aansluit bij de verharding die veelal in [plaats] wordt toegepast en past binnen het straat- en landschapsbeeld. Ook is onderbouwd dat met de landschappelijke inpassing de verharding nauwelijks waarneembaar is en wordt aangesloten bij de cultuurhistorische kenmerken van [plaats]. Wat eisers hebben aangevoerd leidt er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat het college zich niet op dit standpunt kon stellen. Daartoe overweegt de rechtbank dat eisers met name hebben gesteld dat de verharding zou kunnen leiden tot bijvoorbeeld verlies van zichtbare historische structuren, verstoring van de visuele harmonie van het landschap en een negatieve invloed op het microklimaat en de bodemgesteldheid, maar dit niet verder is onderbouwd. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.




Gebruik Boeremarkerpad

6. Eisers voeren verder aan dat het gebruik van het Boermarkepad onvoldoende is ingebed. Dit pad heeft de bestemming ‘agrarisch met waarden’ en in de leveringsakte is tevens bepaald dat het pad alleen als ‘tuin of berging’ kan worden gebruikt. De vergunning doorkruist deze bestemming, maar ook het gebruik van het pad wordt doorkruist door deze vergunning.



6.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat een privaatrechtelijke leveringsakte tussen de Boermarke en de derde-belanghebbenden over het toekomstige gebruik (tuin en/of berging) niet relevant is in deze bestuursrechtelijke kwestie. Bovenal ziet het college niet in op wat voor manier het gebruik ten behoeve van het wonen verschilt van het gebruik ten behoeve van een tuin.



6.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank begrijpt het standpunt van eisers zo dat volgens hen een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de vergunningverlening. In de door eisers overgelegde leveringsakte staat dat het pad door de betreffende koper te gebruiken is als “berging/tuin”. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet zonder nader onderzoek worden vastgesteld dat hieruit zou blijken dat de grond niet anders mag gebruikt dan de omschrijving in de leveringsakte, noch dat het gebruik als pad niet passend zou kunnen zijn binnen de omschrijving “berging/tuin”. De Boermarke heeft geen bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning. De rechtbank is op grond van bovenstaande overwegingen van oordeel dat geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die vergunningverlening in de weg staat.


Strijdig gebruik woonbestemming

7. Eisers voeren aan dat de verharding uiteindelijk dient voor de verplaatsing van groot materiaal en werktuigen naar de schuur. Het materiaal wordt bedrijfsmatig ingezet en niet hobbymatig. Omdat het pad ten dienste staat van het bedrijfsmatig gebruik, past dit niet binnen de woonbestemming.



7.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat verharding past binnen een woonbestemming. Paden en verharding zijn ondergeschikt toegestaan bij alle woonbestemmingen in de gemeente Noordenveld. Het college is niet van mening dat er bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden op het perceel [adres] te [plaats].



7.2.
De rechtbank overweegt dat met het verlenen van deze omgevingsvergunning geen toestemming is gegeven voor bedrijfsmatige activiteiten op het perceel. Met de omgevingsvergunning is het aanleggen van verharding ten behoeve van de toegang tot de schuur vergund. Op de tekening is een draaicirkel ingetekend waaruit zou kunnen worden afgeleid dat gebruikt wordt gemaakt van de halfverharding met groot materieel. Dat de verharding wordt gebruikt om groot materieel mee naar de schuur te vervoeren, betekent echter niet dat per definitie sprake is van bedrijfsmatige activiteiten of activiteiten met een bedrijfsmatige omvang. Voor zover daar in de praktijk wel sprake van is, betreft dit een handhavingskwestie die buiten de omvang van deze procedure valt. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.


Belangenafweging

8. Eisers voeren aan dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen. Zij vrezen voor nadere overlast. Ook hebben eisers er bezwaar tegen dat er op meerdere
plaatsen op het perceel van [vergunninghouder] mesthopen aanwezig zijn. Daarnaast vrezen zij voor hinder door eventuele verlichting bij de paardenbak.



8.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de belangen van eisers wel voldoende zijn meegewogen. De hoofdingang van de schuur aan de achterzijde leidt tot minder overlast en de nieuwe erfinrichting tot een duidelijke verbetering van de bestaande situatie. Verder stelt het college zich op het standpunt dat de mesthopen geen onderdeel zijn van de verleende omgevingsvergunning en of wel of geen verlichting bij de paardenbak wordt geplaatst een toekomstige onzekere factor is waar bij de vergunningverlening geen rekening mee hoefde te worden gehouden.



8.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door het college gemaakte belangenafweging blijkt dat de belangen van eisers voldoende zijn betrokken. De nieuwe schuur krijgt een hoofdingang aan de achterzijde. Met de verharding aan de achterzijde kan van die hoofdingang gebruik worden gemaakt. Het college heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit tot minder overlast leidt dan de bestaande situatie, waarin de oostzijde van de schuur open is en materieel via die zijde wordt vervoerd en gestald. De gemachtigde van vergunninghouder heeft ter zitting gezegd dat het ook de bedoeling is om van die ingang gebruik te maken omdat hier de draaicirkel gemaakt kan worden. De ingang aan de oostzijde is gerealiseerd wegens de wens van de welstandscommissie om een mate van openheid te behouden. De rechtbank volgt het college verder in het standpunt dat de mesthopen geen onderdeel zijn van de verleende omgevingsvergunning en of wel of geen verlichting bij de paardenbak wordt geplaatst een toekomstige onzekere factor is waar bij de vergunningverlening geen rekening mee hoefde te worden gehouden. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.




Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning voor de erfinrichting in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.




Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van mr. E.T. de Boer, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2025.











griffier


rechter





























Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.



ECLI:NL:RVS:2019:477.


ECLI:NL:RVS:2022:687.


ECLI:NL:RVS:2023:2887.
Link naar deze uitspraak