Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBGEL:2025:11118 
 
Datum uitspraak:18-12-2025
Datum gepubliceerd:26-12-2025
Instantie:Rechtbank Gelderland
Zaaknummers:ARN 25/428
Rechtsgebied:Bestuursprocesrecht
Indicatie:Deze uitspraak gaat over de bestuurlijke boetes die de minister aan eiseres heeft opgelegd voor overtredingen van de Meststoffenwet. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht boetes heeft opgelegd voor het overschrijden van de gebruiksnormen en het niet voldoen aan de mestverwerkingsplicht. Eiseres krijgt in zoverre dus geen gelijk. De boetes moeten echter worden verlaagd, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden. Daarom is het beroep gegrond.
Trefwoorden:derogatie
dierlijke meststoffen
gebruiksnormen
landbouw
landbouw, natuur en voedselkwaliteit
landbouwbedrijf
landbouwer
landbouwgrond
melkveehouderij
mestscheiding
meststoffen
meststoffenwet
 
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: ARN 25/428
uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen



[eiseres]
, uit [plaats], eiseres
(gemachtigde: ir. A.H.J. van der Putten),

en


de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

,

(gemachtigde: mr. A.H. Spriensma-Heringa).


Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de bestuurlijke boetes die de minister aan eiseres heeft opgelegd voor overtredingen van de Meststoffenwet (Msw) in het jaar 2016. Eiseres is het niet eens met de opgelegde boetes en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de minister terecht boetes aan eiseres heeft opgelegd voor het overschrijden van de gebruiksnormen en het niet voldoen aan de mestverwerkingsplicht (onder 7 tot en met 9). De rechtbank beoordeelt ook of de boetes (verder) moeten worden gematigd wegens het overschrijden van de redelijke beslistermijn (onder 10), of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM (onder 11).


1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister terecht bestuurlijke boetes aan eiseres heeft opgelegd voor het overschrijden van de gebruiksnormen en het niet voldoen aan de mestverwerkingsplicht. Eiseres krijgt in zoverre dus geen gelijk. De boetes moeten echter worden verlaagd, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden. Daarom is het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.




Procesverloop

2. Met het besluit van 3 november 2021 heeft de minister aan eiseres bestuurlijke boetes opgelegd van in totaal € 55.053,15 voor overtredingen van de Msw in het jaar 2016. Met het bestreden besluit van 16 december 2024 heeft de minister het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard en de hoogte van de boetes vastgesteld op in totaal
€ 50.360,45.

2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift.



2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon A] en [persoon B] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.




Beoordeling door de rechtbank


Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiseres exploiteert een melkveehouderij en varkensfokbedrijf. Zij heeft zich voor het jaar 2016 aangemeld om gebruik te maken van een hogere gebruiksnorm dierlijke meststoffen (derogatie).


3.1.
Twee toezichthouders van de NVWA hebben gecontroleerd of eiseres zich in het jaar 2016 heeft gehouden aan de meststoffenregelgeving. De resultaten van deze controle zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 3 juli 2017 en een aanvullend rapport van bevindingen van 29 oktober 2018.



3.2.
Bij brief van 30 oktober 2020 heeft de minister, naar aanleiding van de bevindingen in de rapporten van 3 juli 2017 en 29 oktober 2018, eiseres het voornemen meegedeeld om haar bestuurlijke boetes op te leggen van in totaal € 128.424 voor drie overtredingen van de Msw. Eiseres heeft tegen dit voornemen een zienswijze ingediend.



3.3.
Met het besluit van 3 november 2021 heeft de minister eiseres drie gematigde bestuurlijke boetes opgelegd van in totaal € 55.053,15.
1. Een boete van € 51.578,25 voor het overschrijden van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen (met 10.207 kilogram), de stikstofgebruiksnorm (met 2.494 kilogram) en de fosfaatgebruiksnorm (met 5.087 kilogram). De minister is bij de berekening van de overschrijding van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen uitgegaan van de reguliere gebruiksnorm. Eiseres voldoet namelijk niet meer aan de derogatievoorwaarden en daarom is de derogatie vervallen. Het oorspronkelijke boetebedrag van
€ 108.156,50 is met 50% gematigd tot € 54.078,25. Vervolgens is dit bedrag op grond van het door de minister gehanteerde boetebeleid met € 2.500 gematigd wegens het overschrijden van de redelijke beslistermijn.
2. Een boete van € 1.935,45 wegens het niet voldoen aan de eigen mestverwerkingsplicht. Eiseres heeft 391 kilogram fosfaat te weinig verwerkt. Het oorspronkelijke boetebedrag van € 4.301 is met 50% gematigd naar € 2.150,50. Vervolgens is dit bedrag met 10% gematigd wegens het overschrijden van de redelijke beslistermijn.
3. Een boete van € 1.539,45 wegens het niet voldoen aan de mestverwerkingsplicht in het kader van de Verantwoorde groei melkveehouderij (VGM). Eiseres heeft 311 kilogram fosfaat te weinig verwerkt. Het oorspronkelijke boetebedrag van € 3.421 is met 50% gematigd naar € 1.710,50. Vervolgens is dit bedrag met 10% gematigd wegens het overschrijden van de redelijke beslistermijn.



3.4.
Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 3 november 2021 herroepen voor wat betreft de onder 3.3 onder 1 en 3 genoemde boetes. De minister stelt de hoogte van de boete voor het overschrijden van de gebruiksnormen vast op € 48.425. De gebruiksnorm dierlijke meststoffen is met 9.809 kilogram overschreden, de stikstofgebruiksnorm met 2.255 kilogram en de fosfaatgebruiksnorm met 4.599 kilogram. De minister handhaaft de boete voor het niet voldoen aan de mestverwerkingsplicht in het kader van de VGM niet, en stelt de hoogte van de resterende twee boetes vast op in totaal € 50.360,45 (€ 48.425 +
€ 1.935,45).


Beoordelingskader en bewijslastverdeling

4. De voor de beoordeling van belang zijnde wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.



4.1.
In de Msw staat dat het verboden is om in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen. Dit verbod geldt niet als de op of in de landbouwgrond gebrachte hoeveelheid meststoffen in het desbetreffende jaar de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, de stikstofgebruiksnorm voor meststoffen én de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen niet overschrijdt. Voor de toepassing van deze gebruiksnormen wordt de hoeveelheid op of in de bodem gebrachte meststoffen (uitgedrukt in kilogrammen stikstof dan wel fosfaat) bepaald door de in het desbetreffende jaar op het bedrijf geproduceerde, aangevoerde en per saldo uit opslag gekomen hoeveelheden (dierlijke) meststoffen bij elkaar op te tellen, en de uitkomst te verminderen met de in dat jaar van het bedrijf afgevoerde hoeveelheid (dierlijke) meststoffen.



4.2.
In de Msw staat ook dat het een landbouwer verboden is in enig kalenderjaar op zijn bedrijf dierlijke meststoffen te produceren. Dit verbod is niet van toepassing op een landbouwer die in het desbetreffende kalenderjaar een hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, minimaal gelijk aan een door de minister voor het desbetreffende kalenderjaar vastgesteld percentage van het op zijn bedrijf geproduceerde bedrijfsoverschot laat verwerken.

5. Volgens vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) ligt de materiële bewijslast ten aanzien van de naleving van de gebruiksnormen volgens het systeem van de Msw primair bij degene die de meststoffen op of in de bodem brengt of laat brengen. Uit de artikelen 7 en 8 van de Msw en de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ‘Wijziging van de Meststoffenwet (invoering gebruiksnormen)’ blijkt dat het gebruiksnormensysteem uitgaat van een algeheel verbod van het op of in de bodem brengen van meststoffen (mestgebruik). Een landbouwer kan alleen aan dit verbod ontkomen door bij zijn mestgebruik geen van de in artikel 8 van de Msw bedoelde gebruiksnormen te overschrijden. Om een geslaagd beroep op de opheffing van het verbod te kunnen doen, moet hij feiten stellen en bewijs aandragen die aannemelijk maken dat hij de gebruiksnormen niet heeft overschreden. De wet regelt niet alleen aan de hand van welke elementen wordt bepaald hoeveel stikstof of fosfaat op of in de bodem is gebracht, maar verplicht de landbouwer ook een administratie te voeren en over te leggen van de meststoffenhuishouding van het landbouwbedrijf. Het voorgaande neemt niet weg dat de landbouwer met ander bewijs aannemelijk kan maken dat hij de gebruiksnormen niet heeft overschreden. Dat bewijs moet wel voldoende zijn onderbouwd en betrouwbaar zijn. Dat de landbouwer zelf aannemelijk moet maken dat hij de gebruiksnormen niet overschrijdt, neemt niet weg dat de minister, als hij een bestuurlijke boete wil opleggen, op basis van concrete feiten en omstandigheden moet aantonen dat de landbouwer de gebruiksnormen heeft overschreden.



5.1.
De bewijsmaatstaf bij een boete voor overschrijding van de gebruiksnormen is van overeenkomstige toepassing op een boete voor het niet naleven van het stelsel van de mestverwerking.


De gronden van beroep

6. De minister stelt zich op het standpunt dat eiseres in beroep de gronden van bezwaar herhaalt, dat dit onvoldoende is om te spreken van beroepsgronden waarop de rechtbank moet ingaan, en dat het beroep alleen al hierom ongegrond is. De rechtbank volgt de minister hierin niet. Eiseres legt in beroep namelijk uit waarom zij het niet eens is met het bestreden besluit van de minister. De rechtbank acht dit voldoende om te kunnen spreken van beroepsgronden en zal deze dan ook beoordelen.


Heeft eiseres de overtredingen begaan?


De afgevoerde vracht dikke fractie van gescheiden varkensmest

7. Eiseres betoogt dat de minister ten aanzien van één afgevoerde vracht dikke fractie van gescheiden varkensmest ten onrechte, met toepassing van artikel 3, eerste lid, van de Msw, niet is uitgegaan van de door eiseres aangeleverde analyseresultaten, maar van vervangende waarden. De vracht dikke fractie is op de voorgeschreven manier bemonsterd en geanalyseerd door een geaccrediteerd laboratorium. Van manipulatie is geen sprake. Verder is het geanalyseerde fosfaatgehalte in de dikke fractie weliswaar hoog, maar niet, zoals de minister stelt, onmogelijk. Er is namelijk een logische verklaring voor de omstandigheid dat het fosfaatgehalte hoger is dan de technische bovengrens. Eiseres heeft een zo dik mogelijke fractie van de aanwezige mest gescheiden. Zij heeft de (nog net) verpompbare mestfractie uit diverse afdelingen verzameld in één afdeling en vervolgens de totale hoeveelheid met behulp van de centrifuge gescheiden. Verder geldt de technische bovengrens voor dikke fractie na scheiding van drijfmest met een centrifuge met een droge stofgehalte van ongeveer 30%, terwijl het droge stofgehalte in de vracht van eiseres is bepaald op 47,8%. Ter onderbouwing van haar betoog wijst eiseres op de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 juli 2024. Volgens eiseres was er in die zaak sprake van een vergelijkbare situatie.



7.1.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 3 van de Msw blijkt dat de in het eerste lid opgenomen bepaling is bedoeld om evidente schijnconstructies ter ontduiking van de wet tegen te kunnen gaan. Gelet op de bewoordingen van artikel 3, eerste lid, van de Msw en de hiervoor geschetste bedoeling van de wetgever, moet toepassing van dat artikellid allereerst leiden tot een vaststelling welke handelingen de schijnconstructie maken. Vervolgens moet worden vastgesteld wat de werkelijke situatie is als die schijnconstructie wordt weggedacht. Tot slot moet de meststoffenregelgeving op die werkelijkheid wordt toegepast.


7.1.1.
Uit paragraaf 5.1.5.2 van het door de minister ten tijde van het bestreden besluit gehanteerde boetebeleid volgt, voor zover in dit geval relevant, dat voor vrachten dikke fractie na mestscheiding absolute bovengrenzen voor het fosfaatgehalte worden toegepast. Deze bovengrenzen zijn het resultaat van onderzoeken van de WUR. Voor varkensmest is de bovengrens 31 kilogram fosfaat per ton mest. Als de geanalyseerde gehalten in dikke fractie na mestscheiding boven de absolute grenswaarden vallen, worden deze met toepassing van artikel 3, eerste lid, van de Msw buiten beschouwing gelaten en worden vervangende waarden berekend. Bij de berekening hiervan wordt uitgegaan van de bedrijfsspecifieke omstandigheden.



7.1.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op 15 augustus 2016 een vracht van 39,18 ton dikke fractie na mestscheiding heeft afgevoerd en dat uit de (op verzoek van eiseres) uitgevoerde analyse volgt dat deze dikke fractie 59,9 kilogram fosfaat en 21,5 kilogram stikstof per ton mest bevat.




7.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Anders dan eiseres betoogt is haar situatie niet vergelijkbaar met de situatie in de zaak die leidde tot de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 juli 2024. In die zaak had de minister de analyseresultaten onaannemelijk geacht. De rechtbank oordeelde vervolgens dat onaannemelijke resultaten onvoldoende zijn voor toepassing van artikel 3, eerste lid, van de Msw. In het geval van eiseres acht de minister de analyseresultaten echter niet onaannemelijk, maar onmogelijk.


7.2.1.
De minister stelt zich terecht op het standpunt dat het geanalyseerde fosfaatgehalte ruim boven de vastgestelde bovengrens ligt en daarom onmogelijk is. Eiseres heeft weliswaar uitgelegd waarom het fosfaatgehalte in de vracht volgens haar niet onmogelijk is, maar zij heeft dit op geen enkele manier met objectieve en verifieerbare gegevens inzichtelijk gemaakt. De minister is daarom terecht, met toepassing van artikel 3, eerste lid, van de Msw, niet uitgegaan van de door eiseres aangeleverde analyseresultaten, maar van vervangende waarden. Anders dan eiseres stelt, heeft de minister deze vervangende waarden terecht berekend aan de hand van de beschikbare bedrijfsspecifieke gegevens van eiseres en niet aan de hand van forfaitaire gegevens. Eiseres heeft namelijk geen objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd waaruit blijkt dat de beschikbare bedrijfsspecifieke gegevens onjuist zijn.



7.2.2.
Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat haar geen verwijt kan worden gemaakt, omdat zij - zowel voor wat betreft het bemonsteren en analyseren van de vracht. als na het bekend worden van de analyseresultaten - voortvarend en conform de wettelijke voorschriften heeft gehandeld. Uit vaste rechtspraak volgt dat fouten van een dienstverlener voor rekening en risico komen van diegene namens wie wordt gehandeld. In dit geval is dat eiseres. Eiseres is dan ook, wat ook zij van haar wijze van handelen, verantwoordelijk voor de onmogelijke analyseresultaten.


De bezinklaag in de eindvoorraad dierlijke meststoffen 2016

8. Eiseres betoogt – kort samengevat – dat de minister de bezinklaag in de eindvoorraad mest niet juist heeft berekend. De minister kent bij het omrekenen van de aangroei van de bezinklaag van volume (kubieke meter) naar hoeveelheid (kilogram) ten onrechte slechts een volumegewicht toe van één ton per kubieke meter. Volgens eiseres is dit volumegewicht hoger.




8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Op 11 november 2025 heeft het CBb uitspraak gedaan in een zaak waarbij de gemachtigde van eiseres ook optrad als gemachtigde van de eisende partij. Hij heeft in die procedure dezelfde beroepsgrond aangevoerd en deze op dezelfde manier (met dezelfde alternatieve berekeningen) onderbouwd. Het CBb oordeelt dat kan worden uitgegaan van de door de minister berekende aangroei van de bezinklaag. De minister heeft bij de berekening van de aangroei van de bezinklaag conform het boetebeleid een ruime marge toegepast door uit te gaan van een aangroei van twee centimeter per jaar en daarbij de mineralengehalten daarin te verdubbelen. Het CBb volgt het standpunt van de minister dat aan de door de eisende partij gemaakte alternatieve berekeningen geen waarde kan worden toegekend. De eisende partij heeft niet met objectief verifieerbare stukken onderbouwd dat de aangroei van de bezinklaag in de opslagen van het bedrijf in het betreffende jaar inderdaad een hoger soortelijk gewicht had. Het CBb is daarom van oordeel dat niet van een ander soortelijk gewicht hoeft te worden uitgegaan bij de berekening van de aangegroeide bezinklaag.


8.1.1.
Omdat ook eiseres niet met objectief verifieerbare stukken heeft onderbouwd dat de aangroei van de bezinklaag in haar opslag in 2016 een hoger soortelijk gewicht had, ziet de rechtbank geen aanleiding om in het geval van eiseres tot een andersluidend oordeel te komen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij de berekening van de aangegroeide bezinklaag niet van een ander soortelijk gewicht hoeft te worden uitgegaan en dat kan worden uitgegaan van de door de minister berekende aangroei van de bezinklaag.


Tussenconclusie

9. Uit het voorgaande volgt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat eiseres in 2016 de gebruiksnormen heeft overschreden en niet heeft voldaan aan de mestverwerkingsplicht. De minister mocht voor deze overtredingen boetes opleggen. De rechtbank ziet, anders dan eiseres, in de enkele omstandigheid dat de besluitvorming lang heeft geduurd geen aanleiding voor de conclusie dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld.





Had de minister de boete verdergaand moeten matigen wegens de overschrijding van de redelijke beslistermijn?

10. Eiseres betoogt dat de minister de boetes verdergaand had moeten matigen wegens het overschrijden van de redelijke beslistermijn. De periode tussen het rapport van bevindingen van 3 juli 2017 en het voornemen tot het opleggen van de boetes van
30 oktober 2020 bedraagt drie jaar en ongeveer vier maanden. De beslistermijn is dus met veel meer dan de in het boetebeleid genoemde periode van 26 weken overschreden.




10.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft de boetes op grond van het door hem gevoerde boetebeleid met 10% (in het geval van de boete voor het overschrijden van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen tot een maximum van € 2.500) gematigd wegens overschrijding van de redelijke beslistermijn met meer dan 26 weken. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk en ziet in de omstandigheid dat de redelijke beslistermijn met veel meer dan 26 weken is overschreden, geen aanleiding voor het oordeel dat de minister daarom had moeten afwijken van zijn beleid en een verdergaande matiging had moeten toepassen.


Moet de boete gematigd worden in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM?

11. Eiseres betoogt dat de boetes moeten worden gematigd, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden.



11.1.
Bij zaken waar het gaat om bestraffende sancties geldt het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor een procedure in twee instanties in beginsel is overschreden als die procedure langer dan twee jaar in beslag heeft genomen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat zowel de bestuurlijke fase als de beroepsfase in beginsel een jaar mag duren. De termijn begint op het moment waarop een handeling is verricht waaraan de betrokkene in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een bestuurlijke boete wordt opgelegd. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet in de procedure over het geschil dat de betrokkene en het bestuursorgaan verdeeld houdt.



11.2.
In dit geval is de redelijke termijn begonnen op 30 oktober 2020, de datum van het voornemen om eiseres bestuurlijke boetes op te leggen. Dit betekent dat, op het moment van het doen van deze uitspraak, de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met drie jaar en ongeveer twee maanden.


De boete voor het overschrijden van de gebruiksnormen



11.3.
De minister heeft in het besluit van 3 november 2021 de boete voor het overschrijden van de gebruiksnormen op grond van het door hem gehanteerde boetebeleid gematigd met € 2.500 wegens het verstrijken van meer dan 26 weken tussen de datum van het boeterapport en de oplegging van de boete. De rechtbank ziet hierin aanleiding om geen verdergaande matiging toe te passen voor de overschrijding van de redelijke termijn tot zes maanden. Voor de overschrijding van de redelijke termijn vanaf zes tot twaalf maanden zou plaats zijn voor een matiging van de boete met 5% met een maximum van € 2.500. Omdat de minister de boete echter al met dit maximumbedrag heeft gematigd, is er geen aanleiding voor een verdergaande, aanvullende matiging wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de overschrijding tot twaalf maanden. Voor de resterende overschrijding van de redelijke termijn vanaf een jaar (in dit geval twee jaar en ongeveer twee maanden) wordt naar bevind van zaken gehandeld. De rechtbank ziet aanleiding om de boete te matigen met vijf procent per half jaar. Dit betekent dat de boete van € 48.425 met 25% moet worden gematigd, wat neerkomt op een verlaging van € 12.106,25.


De boete voor het niet voldoen aan de mestverwerkingsplicht



11.4.
De minister heeft in het besluit van 3 november 2021 de boete voor het niet voldoen aan de mestverwerkingsplicht op grond van het door hem gehanteerde boetebeleid gematigd met 10% (€ 215,05) wegens het verstrijken van meer dan 26 weken tussen de datum van het boeterapport en de oplegging van de boete. De rechtbank ziet hierin aanleiding om geen verdergaande matiging toe te passen voor de overschrijding van de redelijke termijn tot zes maanden. Voor de overschrijding van de redelijke termijn vanaf zes tot twaalf maanden is plaats voor een aanvullende matiging van de boete met 5% met een maximum van € 2.500. Dit komt neer op een bedrag van € 96,77. Voor de resterende overschrijding van de redelijke termijn vanaf een jaar (in dit geval twee jaar en ongeveer twee maanden) wordt naar bevind van zaken gehandeld. De rechtbank ziet aanleiding om de boete verder te matigen met vijf procent per half jaar. Dit komt neer op een bedrag van
€ 483,86. Dit betekent dat de boete van € 1.935,45 wordt verlaagd met € 580,63 (€ 96,77 +
€ 483,86).




Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond, omdat de boetes worden gematigd wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor wat betreft de hoogte van de boetes. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door de hoogte van de boetes vast te stellen op in totaal € 37.673,57 (€ 36.318,75 + € 1.354,82) en door te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.


12.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De rechtbank stelt de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van
€ 907, en - omdat het bestreden besluit alleen vanwege de overschrijding van de redelijke termijn wordt vernietigd - een wegingsfactor 0,5). Verder moet de minister het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing


De rechtbank:

 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit, voor wat betreft de hoogte van de boetes;
 herroept het besluit van 3 november 2021 voor wat betreft de hoogte van de boetes en stelt de hoogte van de boetes vast op in totaal € 37.673,57;
 bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
 veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 907;
 bepaalt dat de minister het griffierecht van € 385 aan eiseres moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzitter, en mr. G.W.B. Heijmans en mr. J.A.M. van Heijningen, leden, in aanwezigheid van mr. I.H. Verzijl-Stoop, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op













griffier


voorzitter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:





Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.



Bijlage


EVRM


Artikel 6
1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.


Algemene wet bestuursrecht


Artikel 5:4
1. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie bestaat slechts voor zover zij bij of krachtens de wet is verleend.

Artikel 5:46
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.


Meststoffenwet


Artikel 3:
1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt geen rekening gehouden met handelingen waarvan, op grond van de omstandigheid dat zij geen wezenlijke verandering van feitelijke verhoudingen hebben ten doel gehad of op grond van andere bepaalde feiten en omstandigheden, moet worden aangenomen dat zij achterwege zouden zijn gebleven, indien daarmee niet de toepassing van deze wet voor het vervolg geheel of ten dele onmogelijk zou worden gemaakt.

Artikel 7:
Het is verboden in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen.

Artikel 8:
Het in artikel 7 gestelde verbod geldt niet indien de op of in de landbouwgrond gebrachte hoeveelheid meststoffen in het desbetreffende jaar geen van de volgende normen overschrijdt:
a. de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen;
b. de stikstofgebruiksnorm voor meststoffen;
c. de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen.

Artikel 9:
1. De gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, is 170 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.
2. Bij ministeriële regeling kan een hogere gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen worden vastgesteld, die van toepassing is in de gevallen en onder de voorwaarden en beperkingen, bepaald bij de regeling.

Artikel 12:
1. Voor de toepassing van artikel 8, aanhef en onderdeel a, wordt de op of in de bodem gebrachte hoeveelheid meststoffen bepaald door bij elkaar op te tellen de in het desbetreffende jaar op het bedrijf geproduceerde, aangevoerde en per saldo uit opslag gekomen hoeveelheden dierlijke meststoffen, en de uitkomst te verminderen met de in dat jaar van het bedrijf afgevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen. De hoeveelheden worden uitgedrukt in kilogrammen stikstof.
2. Voor de toepassing van artikel 8, aanhef en onderdeel b, wordt de op of in de bodem gebrachte hoeveelheid meststoffen bepaald overeenkomstig het eerste lid, met dien verstande dat niet alleen dierlijke meststoffen maar ook andere meststoffen in aanmerking worden genomen.
4. Voor de toepassing van artikel 8, onderdeel c, wordt de op of in de bodem gebrachte hoeveelheid meststoffen bepaald overeenkomstig het tweede lid in samenhang met het eerste lid, met dien verstande dat de hoeveelheden meststoffen steeds worden uitgedrukt in kilogrammen fosfaat.

Artikel 33a
1. Het is een landbouwer verboden in enig kalenderjaar op zijn bedrijf dierlijke meststoffen te produceren.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een landbouwer die in het desbetreffende kalenderjaar:
a. op zijn bedrijf geen bedrijfsoverschot produceert;
b. een hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, minimaal gelijk aan een door Onze Minister voor het desbetreffende kalenderjaar vastgesteld percentage van het op zijn bedrijf geproduceerde bedrijfsoverschot:
1° laat verwerken.

Artikel 51:
Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 7, 9, tweede en derde lid, 11, vijfde lid, 13, vierde lid, 14, eerste lid, 15, 21, eerste lid, 33a, eerste, vierde, vijfde en zevende lid, 33b, vijfde lid, 33d, eerste lid, 34, 35, 36, 37, 38, derde lid, of 40.

Artikel 57:
1. Ingeval van overtreding van artikel 7 bedraagt de bestuurlijke boete:
a. € 7 per kilogram stikstof waarmee de in artikel 8, onderdeel a, bedoelde gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen is overschreden, vermeerderd met
b. € 7 per kilogram stikstof waarmee de in artikel 8, onderdeel b, bedoelde stikstofgebruiksnorm is overschreden, en vermeerderd met
c. € 11 per kilogram fosfaat waarmee de in artikel 8, onderdeel c, bedoelde fosfaatgebruiksnorm is overschreden.
2. Indien zowel de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen als de stikstofgebruiksnorm is overschreden, geldt, in zoverre in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, een tarief van
€ 3,50 voor de kilogrammen stikstof waarvoor wegens overschrijding van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen reeds het tarief van € 7 is toegepast.
3. Indien zowel de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen als de fosfaatgebruiksnorm is overschreden, geldt, in zoverre in afwijking van het eerste lid, onderdeel c, een tarief van
€ 5,50 voor de kilogrammen fosfaat overeenkomend met het aantal kilogrammen stikstof waarmee de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen is overschreden.

Artikel 59
1. In geval van overtreding van artikel 33a, eerste lid, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per kilogram fosfaat ten aanzien waarvan de landbouwer niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 33a, tweede lid, onderdeel b.


Uitvoeringsbesluit Msw


Artikel 33
3. Indien op een bedrijf dierlijke meststoffen worden behandeld, bevat de administratie tevens gegevens over:
a. de methode van behandeling;
b. de hoeveelheid behandelde dierlijke meststoffen;
c. de hoeveelheid, de aard en de samenstelling van de tezamen met de dierlijke meststoffen behandelde stoffen; en
d. de hoeveelheid en de samenstelling van de eindproducten van de behandeling.





Voorheen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.


Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.


Boetebeleid Meststoffenwet RVO. Op grond van dit beleid wordt een boete bij overschrijding van de redelijke beslistermijn met meer dan 26 weken met 10% gematigd, met een maximum van € 2.500 per onderdeel.


Artikel 7 van de Msw.


Artikel 8 van de Msw.


Artikel 12 van de Msw.


Artikel 33a, eerste lid, van de Msw.


Artikel 33a, tweede lid, aanhef en onder b, sub 1, van de Msw.


Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 29 930, nr. 3, blz. 67-72 en 112-113.


Zie onder meer CBb 26 oktober 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:343) en CBb 18 november 2025 (ECLI:NL:CBB:2025:613).


Zie onder meer CBb 3 december 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:862), CBb 10 juni 2025 (ECLI:NL:CBB:2025:331) en Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 33 322, nr. 3, blz. 40-41.


Rechtbank Oost-Brabant 4 juli 2024 (ECLI:NL:RBOBR:2024:3080).


Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 782, nr. 3, p. 45.


Versie 1 juni 2024.


Wageningen University & Research.


Zie onder meer CBb 14 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:292) en CBb 21 oktober 2025 (ECLI:NL:CBB:2025:571).


CBb 11 november 2025 (ECLI:NL:CBB:2025:600).


Zie voetnoot 3.


Zie CBb 24 september 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:660) en CBb 16 september 2025 (ECLI:NL:CBB:2025:471).


Vergelijk ABRvS 5 november 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:5294).
Link naar deze uitspraak