Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:CBB:2024:913 
 
Datum uitspraak:21-11-2024
Datum gepubliceerd:10-12-2024
Instantie:College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zaaknummers:22/2535
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:De minister heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 4.5.9, derde lid, onder b, van de Regeling, omdat tussen de datum van het aanbrengen van de spouwmuurisolatie (de eerste maatregel) op 19 april 2021 en de aanvraag op 24 april 2022 meer dan twaalf maanden waren verstreken. Op grond van de Regeling bestaat alleen aanspraak op subsidie als niet meer dan twaalf maanden zijn verstreken tussen het aanbrengen van de eerste van (tenminste) twee typen investeringen en de aanvraag. De door appellant aangevoerde omstandigheden zijn naar het oordeel van het College niet zo bijzonder dat toepassing van de Regeling in zijn geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden. Bij zijn oordeel heeft het College betrokken dat appellant de afspraak voor het aanbrengen van de tweede maatregel pas tegen het einde van de termijn van één jaar heeft ingepland. Hij heeft daarmee het risico genomen dat de termijn zou worden overschreden. Dat risico moet voor zijn rekening blijven.
Trefwoorden:lnv-subsidies
subsidies
Wetreferenties:Kaderwet EZK- en LNV-subsidies
 
Uitspraak
proces-verbaal uitspraak












COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2535

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van
21 november 2024 in de zaak tussen


[naam] , te [plaats]

en

de minister van Klimaat en Groene Groei
(gemachtigde: mr. M. Wullink)




Procesverloop

Met het besluit van 18 augustus 2022 (afwijzingsbesluit) heeft de minister de aanvraag om subsidie op grond van titel 4.5 Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Regeling) afgewezen.

Met het besluit van 28 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam] ongegrond verklaard.


[naam] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De zitting was op 21 november 2024. Aan de zitting heeft deelgenomen de gemachtigde van de minister.

Na sluiting van het onderzoek op de zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.




Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.




Overwegingen

1. [naam] heeft subsidie aangevraagd voor spouwmuur- en HR++ glasisolatie. De minister heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 4.5.9, derde lid, onder b, van de Regeling, omdat tussen de datum van het aanbrengen van de spouwmuurisolatie (de eerste maatregel) op 19 april 2021 en de aanvraag op 24 april 2022 meer dan twaalf maanden waren verstreken. Op grond van de Regeling bestaat alleen aanspraak op subsidie als niet meer dan twaalf maanden zijn verstreken tussen het aanbrengen van de eerste van (tenminste) twee typen investeringen en de aanvraag.

2 [naam] voert aan dat de termijnoverschrijding bij het indienen van de aanvraag volledig te wijten is aan het glasbedrijf dat de (tweede) maatregel glasisolatie zou aanbrengen. Het glas in zijn woning is later geplaatst dan met het glasbedrijf was afgesproken, omdat er te weinig mensen aanwezig waren vanwege ziekte (covid) en drukte. Dat blijkt ook uit een verklaring van de directeur van het glasbedrijf. Verder is [naam] het er niet mee eens dat de Regeling geen hardheidsclausule bevat, waardoor er geen ruimte is voor het maken van uitzonderingen. Volgens hem is dat in strijd met het voornemen van de overheid om de menselijke maat in de uitvoering van wetten te bevorderen.

3 De minister heeft erop gewezen dat hij zich moet houden aan de wettelijke en juridische kaders om ervoor te zorgen dat aanvragers gelijke en eerlijke kansen hebben. Verder wordt met de termijn van een jaar gestimuleerd dat in een korte periode een grote(re) investering wordt gedaan. Dit zijn politiek-beleidsmatige keuzes van de regelgever. Daarin ziet het College geen aanleiding voor het oordeel dat de Regeling onevenredig is. Verder zijn de door [naam] aangevoerde omstandigheden naar het oordeel van het College niet zo bijzonder dat toepassing van de Regeling in zijn geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden. Bij zijn oordeel heeft het College betrokken dat [naam] de afspraak voor het aanbrengen van de tweede maatregel pas tegen het einde van de termijn van één jaar heeft ingepland. Hij heeft daarmee het risico genomen dat de termijn zou worden overschreden. Dat risico moet voor zijn rekening blijven.


Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, mr. J.L. Verbeek en mr. M.P. Glerum in aanwezigheid van mr. E.C.C. Deen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2024.



w.g. D. Brugman w.g. E.C.C. Deen
Link naar deze uitspraak