Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:CRVB:2024:1288 
 
Datum uitspraak:27-06-2024
Datum gepubliceerd:08-07-2024
Instantie:Centrale Raad van Beroep
Zaaknummers:23/1749 WIA
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Weigering WIA-uitkering. Appellante is minder dan 35% arbeidsongeschikt. Voldoende zorgvuldig medisch onderzoek en geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid hiervan. Juiste arbeidskundige beoordeling. Geduide functies zijn in medisch opzicht geschikt voor appellante.
Trefwoorden:tuinbouw
uitkering
 
Uitspraak
23/1749 WIA

Datum uitspraak: 27 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer









Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 9 mei 2023, 22/937 (aangevallen uitspraak)





Partijen:


[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)


SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend aan appellante per 10 november 2021. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend.




PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 mei 2024. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.C.M. Levels.




OVERWEGINGEN



Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.


1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als callcentermedewerker voor gemiddeld 24,37 uur per week. Op 5 oktober 2018 heeft zij zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Bij besluit van 1 september 2020 heeft het Uwv geweigerd appellante na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 2 oktober 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen in verband met een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%.



1.2.
Appellante heeft zich op 10 november 2021 bij het Uwv gemeld met toegenomen gezondheidsklachten. Na onderzoek door een arts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 6 december 2021 geweigerd appellante een WIA-uitkering toe te kennen per 10 november 2021. Hoewel sprake is van toegenomen beperkingen (uit dezelfde ziekteoorzaak) binnen vijf jaar na de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling per 2 oktober 2020, heeft de arbeidsdeskundige alsnog voldoende functies kunnen duiden en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op 0,00%.



1.3.
Bij besluit van 11 april 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.


Uitspraak van de rechtbank


2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft het onderzoek gezien de verrichte onderzoeksactiviteiten zorgvuldig geacht. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten inconsistenties bevatten of onvoldoende zijn gemotiveerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in haar conclusies zoals opgetekend in haar rapporten van 31 maart 2022 en 28 juli 2022. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat appellante in beroep geen stukken heeft ingebracht waaruit kan worden opgemaakt dat zij meer of zwaarder beperkt moet worden geacht als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak ten aanzien van de eerdere WIAbeoordeling. Met betrekking tot de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv met de arbeidskundige rapporten van 7 april 2022 en 5 augustus 2022, gelezen in samenhang met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de voorliggende gegevens uit het CBBS, in voldoende mate heeft uitgelegd dat en waarom de geduide functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellante. Naar het oordeel van de rechtbank is gemotiveerd toegelicht dat de medische situatie van appellante ten aanzien van het toiletbezoek niet zodanig is dat zij direct alles uit haar handen moet laten vallen om naar het toilet te gaan. In de functie van medewerker binderij, grafisch nabewerker, wordt gewerkt met klimaatbeheersing en blijkens de functieomschrijving is er geen overschrijding op het aspect koude en tocht. Daarnaast is binnen de functie geen sprake van een kenmerkende belasting op beoordelingspunt 4.6.1 (schroefbewegingen met hand en arm) en ook niet bij het aandraaien van de pers met beide handen. De beroepsgrond van appellante dat zij door haar allergie voor graspollen niet in staat is om de functie medewerker tuinbouw uit te oefenen, slaagt ook niet. Door de arbeidskundig analist is namelijk toegelicht dat men in de functie niet in aanraking komt met graspollen. Appellante heeft geen medische informatie ingebracht waaruit blijkt dat zij allergisch is voor cyclamen of primula's. Voorts overweegt de rechtbank dat het een reservefunctie betreft die niet aan de schatting ten grondslag is gelegd. De rechtbank is van oordeel dat met de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende duidelijk is onderbouwd dat appellante in staat is de geduide functies te vervullen.


Het standpunt van appellante




3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de toegenomen beperkingen in verband met haar chronische darmklachten. Appellante heeft aangevoerd dat haar lichaam onvoldoende vitamines en mineralen kan opnemen, hetgeen zorgt voor minder energie. Er is volgens appellante daarom sprake van een stoornis in de energiehuishouding waarvoor een urenbeperking dient te worden aangenomen. Verder stelt appellante dat zij slaapproblemen heeft, welke leiden tot beperkingen in het persoonlijk functioneren. Volgens appellante heeft ze moeite met concentreren, kan zij niet in groepen samenwerken en geen hele dagen werken door vermoeidheid. Daarnaast handhaaft appellante in hoger beroep het standpunt dat de geduide functies niet geschikt zijn. In dat verband heeft zij herhaald dat de functies medewerker binderij en medewerker tuinbouw geen systeemtechnische match betreffen, maar dat de arbeidsdeskundige deze functies zelf geschikt heeft geacht voor appellante. Appellante is daarnaast van mening dat de functie medewerker tuinbouw niet geschikt is omdat zij daar in aanmerking komt met stuifmeelpollen. Tot slot is de functie productiemedewerker niet geschikt nu appellante als gevolg van haar chronische klachten bij aandrang direct naar het toilet moet kunnen.


Het standpunt van het Uwv




3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.


Het oordeel van de Raad


4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.



4.1.
Op grond van artikel 55, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wet WIA ontstaat het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, als hij op de dag daaraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na de in artikel 54, tweede lid, bedoelde dag en voorkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.



4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat in verband met haar vitamine- en ijzertekort een urenbeperking dient te worden aangenomen nu hierdoor sprake is van een stoornis in de energiehuishouding. Appellante heeft dit echter niet met nieuwe medische objectiveerbare gegevens onderbouwd. Uit de beschikbare medische stukken blijkt niet dat sprake is van energietekorten en beperkingen ten gevolge van de (milde) ijzer- en vitaminetekorten. Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat in verband met haar vermoeidheidsklachten verdergaande beperkingen dienen te worden aangenomen in het persoonlijk functioneren, onder meer ten aanzien van concentratie en het samenwerken in groepen. Ook dit heeft appellante niet met medische stukken onderbouwd. De primaire arts heeft bij het psychisch onderzoek geen evidente concentratie- of geheugenproblemen geconstateerd. Er zijn reeds verschillende beperkingen opgenomen in de rubrieken 1 en 2 van de Functionele Mogelijkhedenlijst en naar het oordeel van de Raad zijn er geen aanwijzingen dat deze beperkingen onvoldoende zijn.



4.3.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft onderbouwd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. De overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd worden geheel onderschreven.




Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.

6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.




BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.


Deze uitspraak is gedaan door M.L. Noort, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2024.



(getekend) M.L. Noort



(getekend) O.N. Haafkes
Link naar deze uitspraak