Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:CRVB:2024:2001 
 
Datum uitspraak:23-10-2024
Datum gepubliceerd:01-11-2024
Instantie:Centrale Raad van Beroep
Zaaknummers:24/328 WIA
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Vaststelling mate van arbeidsongeschiktheid op 75,65%. Voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing. Aangepaste FML. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
Trefwoorden:tuinbouw
uitkering
 
Uitspraak
24/328 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 december 2023, 23/2992 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 23 oktober 2024

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.A.M. Staal, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 september 2024. Appellant is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote, en bijgestaan door mr. Staal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik.

OVERWEGINGEN

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.


1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als vrachtwagenchauffeur voor 40 uur per week. Op 13 maart 2008 is hij wegens een motorongeval uitgevallen voor dit werk. Het Uwv heeft appellant per 10 februari 2010 een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 38,18%. Bij besluit van 6 mei 2014 heeft het Uwv appellant met terugwerkende kracht vanaf 5 december 2011 volledig arbeidsongeschikt beschouwd. Het Uwv heeft bij besluit van 6 mei 2014 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 5 mei 2014 vastgesteld op 61,74%.



1.2.
Op 26 november 2020 heeft appellant een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid gedaan met ingang van 11 november 2020. Naar aanleiding van deze melding hebben onderzoeken plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellant neergelegd in een
Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 februari 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 72,36%. Het Uwv heeft bij besluit van 10 maart 2022 (primaire besluit) de WIA-uitkering van appellant per 1 februari 2021 gewijzigd en de hoogte van de uitkering berekend op grond van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 72,36%.



1.3.
Bij besluit van 18 april 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard en het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 75,65%. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. In wat in bezwaar naar voren is gekomen, heeft de verzekeringsarts aanleiding gezien de door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen te wijzigen en op te nemen in de FML van 31 maart 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellant nog steeds geschikt is voor de geselecteerde functies. Omdat in de berekening van de primaire arbeidsdeskundige sprake was van een administratieve verschrijving heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw berekend en vastgesteld op 75,65%.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft verder geoordeeld de overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed te kunnen volgen en overwogen dat het Uwv op goede gronden in bezwaar de FML heeft aangepast, met dien verstande dat de in bezwaar aangegeven beperking voor beoordelingspunt 2.7.1 niet in de FML is opgenomen. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat bij het opstellen van de FML niet met alle geobjectiveerde klachten rekening is gehouden. Volgens de rechtbank had de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gelet op alles wat in het rapport is opgenomen, een beperking op beoordelingspunt 2.1.11 van die FML dienen op te nemen, namelijk dat functiespecifiek moet worden beoordeeld of sprake is van overprikkeling. Gelet hierop heeft de rechtbank geoordeeld dat de functie Bezorger Pakketten (SBC-code 282102) niet aan de schatting ten grondslag kon worden gelegd omdat niet kan worden uitgesloten dat appellant door het werk overprikkeld raakt en uit het dossier volgt dat hij in een andere chauffeursfunctie door cognitieve klachten is uitgevallen. Door het vervallen van deze functie schuift de reservefunctie Medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) één plaats naar boven, zodat is voldaan aan artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit).

Het standpunt van appellant



3.1.
Appellant is het niet eens met de aangevallen uitspraak. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat ten onrechte niet nog meer beperkingen zijn aangenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren en het aantal te werken uren per week. Appellant heeft aangevoerd dat voor de datum in geding moet worden uitgegaan van de periode vanaf 11 november 2020 in plaats van op 11 november 2020, te meer nu de beoordeling pas heeft plaatsgevonden op 10 maart 2022. Appellant is een behandeltraject gestart op 12 september 2023. Op basis van de daaraan ten grondslag liggende gegevens, zoals is te lezen in het door appellant overgelegd behandelplan van 10 oktober 2023 van Hersenz, kan volgens appellant worden gesteld dat hij op de datum in geding niet in staat was twintig uur per week te werken. Ten aanzien van de geselecteerde functies heeft appellant gesteld dat hij zich niet in staat acht de functies van huishoudelijk medewerker en huishoudelijk medewerker gebouwen te verrichten.

Het standpunt van het Uwv



3.2.
Het Uwv heeft, mede onder verwijzing naar het rapport van 3 september 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.



Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de uitspraak van de rechtbank in stand kan blijven. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.

4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven.


4.2.
Appellant heeft op 26 november 2020 een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid gedaan per 11 november 2020. Alleen al hierom heeft het Uwv de datum in geding terecht bepaald op 11 november 2020. Dat de daadwerkelijke beoordeling en besluitvorming door het Uwv pas (veel) later heeft plaatsgevonden, betekent niet dat daarom de datum in geding wijzigt in een te beoordelen periode vanaf de datum van de toegenomen klachten 11 november 2020 tot en met de datum van het primaire besluit 10 maart 2022.


4.3.
Appellant heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij niet in staat was twintig uur per week te werken een behandelplan van 10 oktober 2023 van Hersenz overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat het behandelplan geen nieuwe informatie behelst. De door appellant geciteerde passages uit de medische stukken zijn al meegenomen in de beoordeling. De (cognitieve) beperkingen vanuit het motorongeval zijn uitgebreid overwogen en heroverwogen tijdens de beroepsfase, inclusief de medische urenbeperking. Bovendien dateert het behandelplan van drie jaar na de datum in geding, zodat alleen al hierom het in het behandelplan opgenomen huidig beeld, alsmede de daarin genoemde klachten en de moduleplanning buiten beschouwing dienen te blijven. Hiermee is volgens de Raad inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat er geen aanleiding is om uit te gaan van een grotere urenbeperking. De Raad ziet geen aanleiding om aan dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.


4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.



Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Het verzoek om vergoeding van schade wordt afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.


BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep


- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.


Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024.



(getekend) F.M. Rijnbeek



(getekend) L.B. Vrugt
Link naar deze uitspraak