|
|
|
| ECLI:NL:GHAMS:2025:3051 | | | | | Datum uitspraak | : | 11-11-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 20-11-2025 | | Instantie | : | Gerechtshof Amsterdam | | Zaaknummers | : | 200.309.724/01 | | Rechtsgebied | : | Civiel recht | | Indicatie | : | Rabobank appelleert tegen de toewijzing van vorderingen van een bewindvoerder. Deze bewindvoerder beëindigt haar onderneming. Bij tussenarrest is de voortzetting van de procedure ten name van een nieuwe bewindvoerder aanvaard. In de hoofdzaak worden de vorderingen tegen Rabobank echter alsnog afgewezen, op de grond dat de nieuwe bewindvoerder geen belang bij die vorderingen heeft. | | Trefwoorden | : | belastingrecht | | | burgerlijk wetboek | | | wettelijke rente | | | | Uitspraak | GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.312.700/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 9598560 EL 21-340
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 november 2025
inzake
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde 1] ,
wonende te [plaats] (gemeente Dijk en Waard),
geïntimeerde,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam,
en
[geïntimeerde 2] ,
wonende te [plaats] (gemeente Dijk en Waard),
gevoegde en tussenkomende partij,
eiser in het incident,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam.
Partijen worden hierna Dexia, de echtgenote en de afnemer genoemd.
1De zaak in het kort
De afnemer is een leaseovereenkomst aangegaan met Dexia. Deze leaseovereenkomst is door de echtgenote van de afnemer met een beroep op 1:88/1:89 Burgerlijk Wetboek (BW) vernietigd. In dit hoger beroep behandelt het hof onder meer de vraag of Leaseproces bevoegd was om namens de echtgenote de verjaring te stuiten van de vordering uit onverschuldigde betaling die voortvloeit uit de vernietiging.
2Het verdere verloop van het geding
In deze zaak heeft het hof op 5 maart 2024 in het incident tot voeging en tussenkomst een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt naar dit tussenarrest verwezen.
In het tussenarrest is de afnemer in de gelegenheid gesteld een memorie in te dienen. Het hof heeft geen memorie van de afnemer ontvangen, waarna de rolraadsheer heeft vastgesteld dat het recht van de afnemer om een memorie te nemen is komen te vervallen. De echtgenote en de afnemer hebben vervolgens nog een akte uitlating, met productie, genomen.
Partijen hebben geconcludeerd zoals verwoord in de processtukken.
Ten slotte is arrest gevraagd.
3Feiten
3.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2. vastgesteld van welke feiten is uitgegaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
3.2.
De afnemer heeft met een rechtsvoorgangster van Dexia onderstaande effectenleaseovereenkomst gesloten (hierna: de leaseovereenkomst). De leaseovereenkomst is op enig moment geëindigd, waarna Dexia de eindafrekening heeft opgesteld. De relevante gegevens van de leaseovereenkomst zijn als volgt:
Nr.
Contractnummer
Datum
Naam
Looptijd
Eindafrekening
Resultaat
1.
[nummer]
25-02-2000
[bedrijf]
36 mnd
24-02-2003
-/- €10,711,91
3.3.
De echtgenote, met wie de afnemer ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomst was gehuwd, heeft de afnemer geen (schriftelijke) toestemming verleend voor het aangaan van de leaseovereenkomst.
3.4.
Bij brief van 13 februari 2003 aan Dexia (hierna: de vernietigingsbrief) heeft de echtgenote met een beroep op artikel 1:89 BW in samenhang met artikel 1:88 BW de leaseovereenkomst vernietigd.
4Beoordeling
4.1.
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907 lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst, inhoudende een algemene regeling voor de afwikkeling van leaseovereenkomsten. De afnemer en de echtgenote hebben tijdig een opt out-verklaring uitgebracht, zodat deze WCAM-overeenkomst hen niet bindt.
4.2.
Het staat in hoger beroep niet ter discussie dat de onderhavige overeenkomst op grond van artikel 1:89 BW is vernietigd. Het hoger beroep gaat met name om de vraag of de verjaring van de vordering van de echtgenote uit onverschuldigde betaling tijdig is gestuit.
4.3.
Met grief I stelt Dexia dat de afnemer en de echtgenote het zogenoemde Dexia Aanbod hebben aanvaard en daarmee, kort gezegd, afstand hebben gedaan van alle rechten uit de gesloten effectenleaseovereenkomsten.
4.4.
Uit het ‘Aanmeldingsformulier Dexia Aanbod’ dat Dexia heeft overgelegd, blijkt dat de afnemer en de echtgenote uitdrukkelijk hebben vermeld dat de aanmelding alleen betrekking had op de overeenkomst met nummer 75040211 en niet op de onderhavige overeenkomst met nummer [nummer] . De voorgedrukte tekst op het formulier dat andere mededelingen, van welke aard dan ook, niet zullen worden verwerkt en het formulier ongeldig kunnen maken, brengt niet mee dat de afnemer en de echtgenote het Dexia Aanbod voor de onderhavige overeenkomst hebben aanvaard en evenmin dat Dexia daarvan redelijkerwijs mocht uitgaan. Ditzelfde geldt voor de betalingen die de afnemer heeft gedaan op de renteloze lening die onderdeel was van het Dexia Aanbod, waarmee de restschuld is vereffend. Er zijn ook geen of onvoldoende andere feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat Dexia erop mocht vertrouwen dat de afnemer en de echtgenote het Dexia Aanbod hadden aanvaard met betrekking tot de onderhavige overeenkomst. Grief I treft dus geen doel.
4.5.
Dexia heeft verder gesteld dat de rechtsvordering van de echtgenote uit onverschuldigde betaling is verjaard. Het hof overweegt als volgt.
De verjaringstermijn van een vordering uit onverschuldigde betaling bedraagt vijf jaar nadat de schuldeiser zowel met het bestaan van de vordering als de persoon van de ontvanger bekend is geworden (artikel 3:309 BW). De leaseovereenkomsten zijn op 13 februari 2003 buitengerechtelijk vernietigd door de echtgenote en de op dat moment aanhangige, hiervoor genoemde collectieve actie heeft de verjaring van de vordering uit onverschuldigde betaling van de echtgenote gestuit tot zes maanden nadat dit hof in zijn beschikking van 25 januari 2007 de WCAM-overeenkomst verbindend heeft verklaard, dus tot en met 25 juli 2007 (HR 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3018 en HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:936).
4.6.
De echtgenote heeft aangevoerd dat de verjaring is gestuit door onder meer de brieven van 24 januari 2012, 27 oktober 2016 en 20 januari 2017 die Leaseproces namens al haar cliënten, waaronder de afnemer, en de echtgenoten van de betreffende cliënten, waaronder de echtgenote, aan Dexia heeft gestuurd.
4.7.
Ten aanzien van de brieven van 24 januari 2012 en 27 oktober 2016 heeft dit hof reeds als volgt beslist (hof Amsterdam 15 oktober 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3735, rov. 2.4):
“(…)
De brief van 24 januari 2012 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Namens de op de bijgesloten lijsten A en B vermelde personen berichten wij u dat zij hun vorderingen op Dexia onverkort handhaven en dat deze brief met bijlagen bedoeld is om de verjaring van deze vorderingen, voor zover nodig, te stuiten. Dit geldt ook voor de vorderingen van de eega’s (…) van de op deze lijst vermelde personen uit hoofde van de artikelen 1:88 en 1:89 BW.”
Dexia brengt daartegen in dat genoemde brieven dermate algemeen van aard zijn dat daaruit geenszins kan worden afgeleid welke specifieke vordering Leaseproces namens haar cliënten wenst te stuiten en dat [Y] niet in de bijlagen staat.
Voor zover Dexia met dit betoog het oog heeft op de vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling wegens de door [Y] ingeroepen buitengerechtelijke vernietiging, overweegt het hof dat in de brief van 24 januari 2012 deze bevoegdheid uitdrukkelijk wordt vermeld. Dit geldt eveneens voor de brief van 27 oktober 2016 die op dit punt gelijkluidend is. Het bestaan van en de inhoud van deze brieven heeft Dexia niet weersproken. Anders dan Dexia nog heeft betoogd, is het hof van oordeel dat met de verwijzing in de brieven naar de eega’s van de op de bijgesloten lijsten vermelde personen, hier: [X], wel aan de eisen van artikel 3:317 BW is voldaan.”
Het hof blijft bij dit oordeel. Dexia heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd, die het hof aanleiding geven om hiervan terug te komen. Ten aanzien van de brief van 20 januari 2017 geldt dat ook deze stuitende werking heeft.
4.8.
Dexia betwist in hoger beroep dat Leaseproces gemachtigd was om namens de echtgenote enige verjaring te stuiten. In grief II voert Dexia in dat verband aan dat de brieven van 17 en 27 oktober 2016 op grond van artikel 3:71 BW geen rechtsgevolg hebben gehad. Op grond van dat artikel kunnen verklaringen, door een gevolmachtigde afgelegd, door de wederpartij als ongeldig van de hand worden gewezen, indien zij de gevolmachtigde terstond om bewijs van de volmacht heeft gevraagd en dit bewijs niet op de in artikel 3:71 BW omschreven wijze wordt geleverd.
4.9.
Grief II treft geen doel. Niet gesteld of gebleken is dat Dexia destijds ten aanzien van de brief van 24 januari 2012 heeft betwist dat de afnemer als cliënt van Leaseproces een volmacht heeft verstrekt aan Leaseproces om namens hem de verjaring te stuiten en dat Leaseproces tevens gevolmachtigd was om dit ook namens de echtgenote te doen, zodat op die grond ervan moet worden uitgegaan dat deze brief mede namens de echtgenote is verzonden. De stuitingsbrief van 27 oktober 2016 bouwt hierop voort. Nu Dexia na ontvangst van de brief van 24 januari 2012 niet terstond om bewijs van een volmacht heeft gevraagd, kan op artikel 3:71 BW geen beroep meer worden gedaan. Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenote op enig moment na 24 januari 2012 de volmacht heeft herroepen dan wel dat Leaseproces de volmacht heeft opgezegd. Bovendien hebben de afnemer en de echtgenote ook steeds gesteld dat deze volmacht bestond. Na de brief van 20 januari 2017 is de dagvaarding vervolgens binnen de lopende verjaringstermijn van vijf jaar vanaf 28 oktober 2016 uitgebracht, namelijk op 10 december 2021 (hof Amsterdam 22 december 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3567, rov. 2.16).
4.10.
Of en op welke wijze Leaseproces voorafgaand aan de brief van 24 januari 2012 gevolmachtigd was en of Dexia in haar brief van 31 oktober 2016 de volmacht van de echtgenote aan Leaseproces heeft betwist, is in het licht van het bovenstaande niet meer relevant. Grief III behoeft daarom geen behandeling.
4.11.
Uit het vorenstaande volgt dat namens de echtgenote de verjaring tijdig is gestuit, zodat het verjaringsverweer van Dexia wordt verworpen. Dit betekent dat de leaseovereenkomst is vernietigd en dat Dexia gehouden is tot terugbetaling van al hetgeen aan haar uit hoofde van de leaseovereenkomst is betaald.
4.12.
Het hof ziet geen aanleiding om terug te komen van de beslissing, waarbij het recht van de afnemer tot het nemen van een memorie vervallen is verklaard. Er is niets aangevoerd dat de conclusie rechtvaardigt dat tijdig een dergelijke memorie is genomen of om uitstel is verzocht.
Slotsom
4.13.
Uit het vorenstaande volgt dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4.14.
Dexia is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, behalve die van het incident. Het hof stelt de kosten in het hoger beroep in zoverre als volgt vast:
- griffierecht € 783,00
- salaris advocaat € 1.214,00 (tarief II, 1 punt)
totaal € 1.997,00
4.15.
De afnemer zal worden veroordeeld in de proceskosten van het incident, nu dit incident als nodeloos opgeworpen moet worden beschouwd, omdat de afnemer niet (tijdig) een memorie heeft ingediend als gevoegde partij aan de zijde van de echtgenote en als tussenkomende partij. Het hof stelt deze kosten vast op € 1.214,00 aan de zijde van Dexia (tarief II, 1 punt) en op nihil aan de zijde van de echtgenote, omdat de afnemer en de echtgenote dezelfde advocaat hebben.
5Beslissing
Het hof:
5.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
5.2.
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de echtgenote begroot op € 1.997,00 en op € 178,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, het eerste bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
5.3.
veroordeelt de afnemer in de kosten van het incident, tot op heden aan de zijde van Dexia begroot op € 1.214,00;
5.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, L. Alwin en R.M. de Winter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 november 2025. | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|