Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:GHARL:2025:7780 
 
Datum uitspraak:02-12-2025
Datum gepubliceerd:15-12-2025
Instantie:Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Zaaknummers:23/1045 t/m 23/1048
Rechtsgebied:Belastingrecht
Indicatie:BPM. Vermindering (afschrijving).
Trefwoorden:bpm
naheffingsaanslag
taxatie
 
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN


locatie Arnhem
nummers BK-ARN 23/1045 tot en met 23/1048
uitspraakdatum: 2 december 2025


Uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer


op het hoger beroep van



[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 16 februari 2023, nummer LEE 22/437 tot en met 22/440, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen (hierna: de Inspecteur)





1Ontstaan en loop van het geding


1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van in totaal € 4.181.



1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.



1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep inzake auto 1 gegrond verklaard en de naheffingsaanslag om die reden verminderd tot € 3.248, het beroep inzake de overige auto’s ongegrond verklaard, en vergoedingen voor proceskosten en griffierecht toegekend van respectievelijk € 1.674 en € 365.



1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.



1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.



1.6.
Op 27 november 2024 en 2 april 2025 hebben regiezittingen plaatsgevonden waar BPM-zaken aan de orde zijn geweest die bij het Hof aanhangig waren en waarin de gemachtigde van belanghebbende namens verschillende belanghebbenden als procesvertegenwoordiger optrad, waaronder in de onderhavige zaak. In het kader van deze regiezittingen hebben partijen over en weer stukken uitgewisseld.



1.7.
Belanghebbende heeft op 6 november 2025 een nader stuk ingediend.



1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2025. Namens belanghebbende is mr. [naam1] verschenen. Namens de Inspecteur zijn mr. [naam2] en mr. [naam3] verschenen.





2Feiten


2.1.
Belanghebbende heeft voor vier personenauto’s van het merk Audi (hierna: de auto’s) op aangifte bedragen aan BPM voldaan. Bij de aangiften zijn taxatierapporten gevoegd waarin schade is gecalculeerd. Deze schade is (deels) in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde die is gebaseerd op koerslijsten.



2.2.
De Inspecteur heeft naheffingsaanslagen opgelegd. De rechtbank heeft ter zake van auto 1 de naheffingsaanslag verminderd. De naheffingsaanslagen zijn, na beroep, als volgt berekend:














Auto 1
( [kentekennummer1] )


Auto 2
( [kentekennummer2] )


Auto 3
( [kentekennummer3] )


Auto 4
( [kentekennummer4] )




Merk en type


Audi Q5 3.0 TDI SQ5


Audi Q5 3.0
TFSI SQ5 quattro


Audi Q5 3.0 TDI SQ5 Plus quattro


Audi A6 Avant 3.0 TDI BiT quattro





















Catalogusprijs


€ 88.273


€ 95.825


€ 91.794


€ 89.221




BPM


22.377


23.440


22.377


22.956




Consumentenprijs (= historische nieuwprijs)


110.650


119.265


114.171


112.177





















Handelsinkoopwaarde (onbeschadigd)


€ 31.132


€ 44.007


€ 32.867


€ 30.110




Schade


-/- 0


-/- 3.142


-/- 1.399


-/- 0




= Handelsinkoopwaarde (beschadigd)


31.132


40.865


31.468


30.110





















Afschrijving


71,86%


65,74%


72,44%


73,16%





















Historische BPM


€ 22.377


€ 26.290


€ 25.764


€ 22.956




Afschrijving


-/- 16.802


-/- 17.283


-/- 18.664


-/- 16.795




= Verschuldigde BPM


6.295


9.007


7.100


6.161





















Extra leeftijdskorting


-/- 137


-/- 514


-/- 0


-/- 0




Betaald op aangifte


-/- 5.558


-/- 7.616


-/- 6.291


-/- 5.199




= Naheffingsaanslag


€ 600


€ 877


€ 809



€ 962











3Geschil


3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag tot een juist bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.



3.2.
Belanghebbende betoogt in hoger beroep:
i. i) dat voor het berekenen van de afschrijving van de auto’s 1 en 3 de historische nieuwprijs moet worden gebaseerd op het bedrag aan BPM dat voor die te registreren auto’s (naar het tarief van 2017) is verschuldigd;
ii) dat voor het berekenen van de afschrijving van auto 2 de historische nieuwprijs moet worden gebaseerd op het bedrag aan BPM dat voor de te registreren auto (met een CO2-uitstoot van 195 gr/km) is verschuldigd, en niet aan de hand van de BPM die voor de referentieauto (met een CO2-uitstoot van 189 gr/km) is verschuldigd;
iii) dat de handelsinkoopwaarde van de auto’s 1 t/m 4 moet worden verminderd wegens meer dan normale gebruiksschade;
iv) dat bij het bepalen van de handelsinkoopwaarde van auto 2 (ook) kan worden uitgegaan van de koerslijst van [bedrijf1] minus 15% minus bijstelling markt- en dealersituatie;
v) dat de Rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft toegekend;
vi) dat de Rechtbank ten onrechte geen vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft toegekend; en
vii) dat wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep een schadevergoeding moet worden toegekend.



3.3.
Belanghebbende heeft in het nader stuk zijn betoog dat de naheffingsaanslag ter zake van auto 4 op basis van de zogenoemde herleidingsmethode moet worden vernietigd, ingetrokken.



3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vernietiging dan wel vermindering van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.






4Beoordeling van het geschil


Historische nieuwprijs; BPM van te registreren auto (auto’s 1 en 3)


4.1.
Ter bepaling van de historische nieuwprijs moet in aanmerking worden genomen het bedrag aan BPM dat voor de te registreren auto verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop deze voor het eerst in gebruik werd genomen. Nu de eerste ingebruikname van de auto’s 1 en 3 in 2017 heeft plaatsgevonden, dient het tarief van het jaar 2017 (van € 25.764) in aanmerking te worden genomen. In dat geval dient de naheffingsaanslag voor zover deze betrekking heeft op de auto’s 1 en 3 te worden verminderd tot respectievelijk € 551 en € 605. Het totale bedrag van de naheffingsaanslag wordt alsdan verminderd tot € 2.995. Het gelijk op dit punt is aan belanghebbende.


Handelsinkoopwaarde; invloed van hogere CO2-uitstoot (auto 2)



4.2.
Zoals hiervoor is overwogen, moet in de historische nieuwprijs het bedrag aan BPM in aanmerking worden genomen dat voor de te registreren auto verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop deze voor het eerst in gebruik werd genomen Om de werkelijke waarde(daling) van de te registreren auto zo goed mogelijk te benaderen, moet volgens de Inspecteur in dat geval ook de handelsinkoopwaarde naar boven worden bijgesteld. De handelsinkoopwaarde is blijkens de aangifte gebaseerd op een auto met een CO2-uitstoot van 189 gr/km, terwijl de te registreren auto een CO2-uitstoot van 195 gr/km heeft.



4.3.
Naar het oordeel van het Hof is, gelijk de Inspecteur heeft betoogd, een afwijkende CO2-uitstoot een verschil dat in aanmerking moet worden genomen ten opzichte van de handelsinkoopwaarde van het referentievoertuig. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat een hogere CO2-uitstoot in zijn algemeenheid een waardeverhogende invloed op de handelsinkoopwaarde zal hebben. Die hogere CO2-uitstoot wordt immers veroorzaakt door een andere – over het algemeen duurdere – uitrusting of uitvoering.



4.4.
Indien, zoals in het onderhavige geval, de inspecteur gemotiveerd de door de belastingplichtige verdedigde vermindering (afschrijving) betwist, ligt het op de weg van de belastingplichtige om de feiten aannemelijk te maken die deze vermindering meebrengen. Naar het oordeel van het Hof brengt deze bewijsregel mee dat de belastingplichtige – in geval van betwisting– het bewijs dient te leveren dat een afwijkende CO2-uitstoot niet leidt tot een hogere handelsinkoopwaarde en dus een lager afschrijvingspercentage van de te registreren auto. Een dergelijke verdeling van de bewijslast ligt te meer voor de hand nu als uitgangspunt heeft te gelden dat een afwijkende CO2-uitstoot in zijn algemeenheid een waardeverhogende invloed zal hebben op de handelsinkoopwaarde. De partij die stelt dat dit uitgangspunt niet opgaat, zoals belanghebbende doet, dient de daarvoor relevante feiten en omstandigheden aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende.



4.5.
Belanghebbende is niet in zijn bewijslast geslaagd. Hij heeft op generlei wijze zijn stelling onderbouwd dat de afwijkende CO2-uitstoot geen invloed heeft op de handelsinkoopwaarde, bijvoorbeeld met een koerslijst of deskundigenonderzoek waaruit dit blijkt. Het bij de aangifte gevoegde taxatierapport – welke taxatie is gebaseerd op de koerslijst Xray – voldoet niet, omdat daarin nu juist een auto met een CO2-uitstoot van 189 gr/km is getaxeerd en geen inzicht wordt gegeven waardoor het verschil in CO2-uitstoot wordt veroorzaakt. Dit betekent dat het Hof ervan uitgaat dat de hogere CO2-uitstoot van de te registreren auto een zodanige invloed heeft op de handelsinkoopwaarde dat ondanks de hogere historische nieuwprijs het afschrijvingspercentage daardoor niet wijzigt.


Taxatiemethode; waardevermindering in verband met schade (auto’s 1 t/m 4)



4.6.
Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat op basis van de taxatierapporten en foto’s meer schade in aanmerking moet worden genomen dan waarvan de Inspecteur en de Rechtbank zijn uitgegaan. Aangezien belanghebbende in hoger beroep zijn standpunt niet nader heeft onderbouwd, ziet het Hof geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel dan dat van de Rechtbank.


Koerslijstmethode; Bijstelling markt- en dealersituatie (auto 2)



4.7.
Gedurende een gerechtelijke procedure kan worden gekozen voor een andere methode ter bepaling van de afschrijving dan waarvan bij de aangifte is uitgegaan.



4.8.
Voor auto 2 stelt belanghebbende zich op het standpunt dat zij ter bepaling van de afschrijving wil ‘switchen’ van de taxatiemethode naar de koerslijstmethode. Daarbij wil zij, onder verwijzing naar het arrest HR 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1783, uitgaan van de handelsinkoopwaarde volgens koerslijst [bedrijf1] , waarbij rekening wordt gehouden met 15% bijstelling wegens de markt- en dealersituatie.



4.9.
Wordt voor de berekening van de afschrijving gebruik gemaakt van de koerslijstmethode, dan bestaat geen mogelijkheid om, anders dan belanghebbende voorstaat, daarop een bedrag in mindering te brengen wegens meer dan normale gebruiksschade. Een dergelijke vermindering kan namelijk alleen aan de orde zijn indien is gekozen voor een afschrijving op basis van de taxatiemethode. Dat op basis van beleid toch een bedrag wegens schade in mindering kan worden gebracht bij toepassing van de koerslijstmethode, is op generlei wijze gebleken.



4.10.
Indien de vermindering wegens meer dan normale gebruiksschade (van € 3.142) buiten beschouwing wordt gelaten, leidt een keuze voor toepassing van de koerslijst [bedrijf1] , met een correctie van 15%, niet tot een hogere afschrijving dan de Inspecteur en de Rechtbank reeds in aanmerking hebben genomen. Belanghebbendes betoog kan derhalve niet slagen.


Proceskosten vergoeding bezwaarfase



4.11.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de Rechtbank ten onrechte geen bezwaarkostenvergoeding heeft toegekend. Nu het Hof zelf deze kostenvergoeding vaststelt, moet de puntwaarde worden gehanteerd zoals die geldt ten tijde van deze uitspraak (€ 647), waardoor deze € 647 bedraagt (1 punt voor bezwaarschrift, 1 punt voor hoorzitting, wegingsfactor 0,5).


Schadevergoeding overschrijding redelijke termijn eerste aanleg



4.12.
De Inspecteur heeft het bezwaarschrift ontvangen op 17 februari 2021. De Rechtbank heeft uitspraak gedaan op 16 februari 2023. De redelijke termijn van twee jaar is daarom niet overschreden, zodat de Rechtbank terecht geen vergoeding van immateriële schade heeft toegekend. Anders dan belanghebbende betoogt, eindigt de in aanmerking te nemen termijn op het moment waarop uitspraak van de Rechtbank in het openbaar is geschied, en dus niet ten tijde van de latere kennisneming door belanghebbende ervan.


Schadevergoeding overschrijding redelijke termijn hoger beroep



4.13.
Het hoger beroepschrift is ontvangen op 21 maart 2023. Met onderhavige uitspraak is de redelijke termijn met meer dan acht maanden overschreden. Naar boven afgerond is dat een jaar. Nu bijzondere omstandigheden die een langere termijn zouden rechtvaardigen zijn gesteld noch gebleken, dient het bedrag van de immateriëleschadevergoeding te worden berekend op € 1.000.



4.14.
De overschrijding kan volledig worden toegerekend aan de fase van hoger beroep, zodat de Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade.


Slotsom

Gelet op het overwogene in 4.1 en 4.11 is het hoger beroep van belanghebbende gegrond.






5Griffierecht en proceskosten


5.1.
Het Hof ziet aanleiding voor vergoeding van het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 548.



5.2.
Het Hof vindt bovendien aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.



5.3.
Het Hof stelt de kosten voor verleende rechtsbijstand op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.814 voor de hogerberoepsfase (1 punt voor hogerberoepschrift, 1 punt voor zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 907).



5.4.
Wat betreft de vergoeding voor de ‘comparitiefase’ in hoger beroep (zie onderdeel 1.6) ziet het Hof aanleiding artikel 2 lid 3 Bpb toe te passen. Het Hof heeft in die comparitiefase vele zaken (ongeveer honderd) gezamenlijk behandeld met het oog op het structureren van de vele aanhangige hogerberoepsprocedures van de gemachtigde en de Inspecteur door (te pogen om te komen tot) het maken van werkafspraken. De verschillende zaken zelf zijn daarbij niet inhoudelijk behandeld. In aanmerking genomen deze bijzondere omstandigheden, zou het vasthouden aan het forfaitaire puntensysteem van het Bpb voor de comparitiefase waarin twee zittingen zijn gehouden en verschillende stukken zijn gewisseld, naar het oordeel van het Hof leiden tot een vergoeding die de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft. Daarom kent het Hof voor de comparitiefase per (samenhangende) zaak een vergoeding van € 400 toe.






6Beslissing

Het Hof:


vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;


vernietigt de uitspraak op bezwaar;


vermindert de naheffingsaanslag tot € 2.995;


veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor de bezwaarfase tot een bedrag van € 647;


veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor de hogerberoepsfase tot een bedrag van € 2.214;


draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 548 te vergoeden; en


veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.000;



Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, raadsheer, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2025.


De griffier, De raadsheer,






(J.W.J. de Kort) (A.J.H. van Suilen)





Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.


Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.


HR 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703, r.o. 3.2.4.


Vgl. HR 12 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:692, r.o. 2.4.3.


Hof Arnhem-Leeuwarden 12 maart 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1852 en 1858; Hof Arnhem-Leeuwarden 11 juni 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3914; Hof Arnhem-Leeuwarden 23 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4876.


HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.5.3.


Hof Arnhem-Leeuwarden 12 maart 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1852 en 1858; Hof Arnhem-Leeuwarden 11 juni 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3914; Hof Arnhem-Leeuwarden 23 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4876.


HR 3 oktober 2025, ECLI:NL:HR:2025:1472, r.o. 4.3.3.


Vgl. HR 11 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1127.
Link naar deze uitspraak