Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:GHSHE:2025:1409 
 
Datum uitspraak:21-05-2025
Datum gepubliceerd:27-06-2025
Instantie:Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers:23/872
Rechtsgebied:Belastingrecht
Indicatie:Aangifte IB/PVV 2017. Het inkomen uit sparen en beleggen is niet naar een te hoog bedrag vastgesteld. Zowel het werkelijk rendement in box 3, rekening houdend met het ongerealiseerde beleggingsresultaat, als het rendement berekend op basis van de Wet rechtsherstel box 3, is hoger dan het forfaitair rendement berekend op basis van de wet. Hoger beroep ongegrond.
Trefwoorden:belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
belastingrecht
box 3
heffingskorting
inkomstenbelasting
 
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/872


Uitspraak op het hoger beroep van




[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 24 april 2023, nummer BRE 20/7550, in het geding tussen belanghebbende en


de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.




1Ontstaan en loop van het geding


1.1.
De inspecteur heeft de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2017 opgelegd.



1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende deels betrokken in de massaal bezwaarprocedure ten aanzien van de box 3-heffing en voor het overige als individueel bezwaar. De inspecteur heeft het individuele bezwaar afgewezen.



1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.



1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.



1.5.
De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.



1.6.
Het hof heeft partijen verzocht te reageren op de arresten van de Hoge Raad van 6 juni 2024 en 20 december 2024.



1.7.
De inspecteur heeft op het verzoek van het hof schriftelijk gereageerd. In deze reactie heeft de inspecteur zijn incidentele hoger beroep ingetrokken. Belanghebbende heeft ter zitting mondeling gereageerd op het verzoek van het hof.



1.8.
De zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .





2Feiten


2.1.
Belanghebbende is gehuwd met [gemachtigde] (hierna: de echtgenoot). Tussen belanghebbende en haar echtgenoot is sprake van fiscaal partnerschap.



2.2.
Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV 2017, op peildatum 1 januari 2017, de volgende box 3-vermogensbestanddelen aangegeven:









Bank- en spaartegoeden





91.602




Beleggingen





355.935




Familiebanklening en overige vorderingen





47.484




Aandeel in VVE-reserve





1.000




Aftrekbare schulden





2.109





Totaal







493.912






Grondslag sparen en beleggen







443.912










2.3.
Belanghebbende en haar echtgenoot hebben in 2017 de volgende inkomsten uit vermogen behaald:









Rente bank- en spaartegoeden





198




Dividenden





953




Gerealiseerd beleggingsresultaat





6.863






Belanghebbende en haar echtgenoot hadden in 2017 op de ‘MMM’ aandelenportefeuille bij de ABN AMRO Bank, naast het gerealiseerde beleggingsresultaat, een ongerealiseerd beleggingsresultaat van € 19.053. De kosten van de schulden zijn onbekend.



2.4.
Het aandeel van belanghebbende in de grondslag sparen en beleggen is € 365.000. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is conform de aangifte vastgesteld op € 15.493. De heffing over het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van belanghebbende komt uit op € 4.647, na aftrek van de algemene heffingskorting bedraagt de verschuldigde IB/PVV € 2.393.



2.5.
Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen berekend volgens de Wet rechtsherstel box 3 is € 16.206.



2.6.
Belanghebbende en haar echtgenoot hebben op [datum] 2017 een bedrag van € 46.984 aan [naam] geschonken. Dit betreft de kwijtschelding van de eerder overeengekomen familiebanklening. Partijen zijn het erover eens dat het rendement op de familiebanklening, vanwege de kwijtschelding daarvan op [datum] 2017, voor het jaar 2017 nihil bedraagt. Eveneens zijn partijen het erover eens dat het rendement op de VvE-reserve nihil bedraagt.





3Geschil en conclusies van partijen


3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Is het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2017 naar een te hoog bedrag vastgesteld?



3.2.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag tot een berekend belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.570. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.





4Gronden


Ten aanzien van het geschil



4.1.
Belanghebbende verzoekt primair om vermindering van de aanslag naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.570, hetgeen volgens haar het voor het belastingjaar 2017 behaalde werkelijk rendement is. Belanghebbende is voor de berekening van het door haar behaalde rendement op haar beleggingsportefeuille uitgegaan van de beleggingsresultaten vanaf het moment van aanschaf, 1 oktober 2015, tot en met 31 december 2017. Subsidiair verzoekt belanghebbende om bij de berekening van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen middels de Wet rechtsherstel box 3, de familiebanklening en het aandeel van belanghebbende in de VvE-onderhoudsreserve buiten de berekening te laten. De familiebanklening is in januari 2017 afgelost en het aandeel van belanghebbende in de VvE-onderhoudsreserve levert geen rendement op.



4.2.
Ter zitting heeft belanghebbende gereageerd op de arresten van de Hoge Raad van 6 juni 2024 en 20 december 2024. Belanghebbende geeft aan de gekozen richting van de Hoge Raad te betreuren. Naar het oordeel van belanghebbende gaat de Hoge Raad te veel op de stoel van de wetgever zitten. Het nietig verklaren van de box 3-heffing is naar haar oordeel meer op zijn plaats. Het meenemen van ongerealiseerde beleggingsresultaten bij de bepaling van het werkelijke rendement is naar haar mening onterecht omdat er nog geen genietingsmoment heeft plaatsgevonden. Het is slechts een momentopname. Belanghebbende vraagt zich daarnaast af of het geboden rechtsherstel door de lange terugwerkende kracht in strijd is met het beginsel van rechtszekerheid. Tot slot acht belanghebbende het onredelijk dat particulieren hun (eerdere) beleggingsverliezen niet kunnen compenseren terwijl aan bedrijven wel verliescompensatie is toegekend.


4.3.
De Hoge Raad heeft in genoemde jurisprudentie geoordeeld dat het bij het bepalen van het werkelijk rendement gaat om het nominale rendement per jaar, waarbij geen rekening wordt gehouden met inflatie of kosten. Het werkelijk rendement betreft voorts niet alleen de voordelen die feitelijk worden genoten uit de vermogensbestanddelen in box 3, zoals rente, dividend en huur, maar ook de positieve en negatieve ongerealiseerde waardeveranderingen van de betreffende vermogensbestanddelen.


4.4.
Onbetwist is gebleven dat belanghebbende in 2017 in totaal een beleggingsresultaat heeft behaald van € 25.916, onder te verdelen in een gerealiseerd beleggingsresultaat van € 6.863 en een ongerealiseerd beleggingsresultaat van € 19.053. Het gaat te ver om bij de beoordeling van de vraag of in een bepaald belastingjaar rechtsherstel verleend moet worden resultaten uit andere jaren te betrekken. Uit het voorgaande vloeit voort dat de inspecteur het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (€ 15.493) niet naar een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Al hetgeen door belanghebbende verder is aangevoerd maakt dit oordeel niet anders.


Tussenconclusie




4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.


Ten aanzien van het griffierecht




4.6.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.


Ten aanzien van de proceskosten




4.7.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht omdat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en niet gebleken is dat belanghebbende in verband met de behandeling van het incidentele hoger beroep van de inspecteur proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.





5Beslissing

Het hof:


verklaart het hoger beroep ongegrond;


bevestigt de uitspraak van de rechtbank.



De uitspraak is gedaan door J.C.E. Ackermans-Wijn, voorzitter, A.J. Kromhout en C.W.M.M. Verkoijen, in tegenwoordigheid van F. Marcolina, als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden

De griffier, De voorzitter,

F. Marcolina J.C.E. Ackermans-Wijn


Het aanwenden van een rechtsmiddel


Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:


Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.


(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;


Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:




de naam en het adres van de indiener;


de dagtekening;


een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;


e gronden van het beroep in cassatie.


Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.


Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 7 juli 2018, nr. 2018-12775, Stcrt. 2018, nr. 39781.


Hoge Raad 6 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:705.


Hoge Raad 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1788 en Hoge Raad 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1882.


€ 8.109 verminderd met de drempel van € 6.000 als bedoeld in artikel 5.3, derde lid, onderdeel f, Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) (wettekst 2017).


€ 493.912 verminderd met het heffingsvrije vermogen van in totaal € 50.000 als bedoeld in artikel 5.5 Wet IB 2001 (wettekst 2017).


Hoge Raad 6 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:705.


Hoge Raad 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1788 en Hoge Raad 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1882.
Link naar deze uitspraak