|
|
|
| ECLI:NL:GHSHE:2025:2852 | | | | | Datum uitspraak | : | 15-10-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 13-11-2025 | | Instantie | : | Gerechtshof 's-Hertogenbosch | | Zaaknummers | : | 23/772 | | Rechtsgebied | : | Belastingrecht | | Indicatie | : | Het hof vernietigt de naheffingsaanslag parkeerbelasting. Belanghebbende heeft namelijk alleen stilgestaan voor het afleveren van een doos met daarin zes flessen wijn. Er is dan ook geen sprake van parkeren, nu het gaat om het lossen van een zaak van een zodanige omvang of gewicht dat deze niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per auto ter plaatse kon worden gebracht. Over de kosten van de aanmaning en het dwangbevel kan het hof in deze procedure niet beslissen. | | Trefwoorden | : | belastingrecht | | | naheffingsaanslag | | | | Uitspraak | GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 23/772
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 3 mei 2023, nummer BRE 22/140, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] ,
hierna: de heffingsambtenaar.
1Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep deels ongegrond en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de heffingsambtenaar.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar is verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende. Namens de heffingsambtenaar is, met bericht van verhindering, niemand verschenen.
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2Feiten
2.1.
De heffingsambtenaar heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting aan belanghebbende opgelegd, omdat haar auto met kenteken [kenteken] op vrijdag 1 oktober 2021 om 15.02 uur geparkeerd stond aan de [straatnaam] in [plaats] , terwijl daarvoor geen parkeerbelasting was betaald.
2.2.
De naheffingsaanslag bestaat uit een bedrag aan parkeerbelasting van € 1,50 en kosten naheffing van € 64,50.
2.3.
Op 11 november 2021 is aan belanghebbende een aanmaning tot betaling van de naheffingsaanslag gestuurd en op 29 november 2021 is aan belanghebbende een dwangbevel betekend. Daarbij zijn respectievelijk € 8 en € 44 aan kosten in rekening gebracht.
3Geschil en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank, en daarmee tot instandlating van de naheffingsaanslag parkeerbelasting.
4Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1.
Het hof beoordeelt in deze zaak of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. De bewijslast daarvoor rust in eerste instantie op de heffingsambtenaar.
4.2.
De heffingsambtenaar heeft in beroep een ‘dossier naheffingsaanslag’ aangeleverd met daarin gegevens, zoals locatie en foto’s, die de scanauto geregistreerd heeft. Hieruit volgt dat de auto van belanghebbende in een vak in de parkeerstrook langs de [straatnaam] stond. Op de foto’s zijn geen personen in of bij de auto en ook geen brandende gevarenlichten te zien. Het hof oordeelt dat in beginsel in deze situatie sprake is van parkeren, waardoor er parkeerbelasting verschuldigd is. Dit is alleen anders als één van de uitzonderingen zich voordoet, zoals het onmiddellijk laden en lossen van zaken.
4.3.
Onder “onmiddellijk laden en lossen” van zaken worden alleen handelingen verstaan die een daadwerkelijk laden of lossen vormen. Als er daarnaast activiteiten plaatsvinden die daarmee geen direct verband houden en waardoor de periode van het stilstaan wordt verlengd, is van onmiddellijk laden of lossen geen sprake meer. De bewijslast dat sprake was van laden en lossen rust op belanghebbende.
4.4.
Het hof overweegt verder dat slechts van belang is of de gedurende het stilstaan van de auto te laden of lossen zaken van een zodanig gewicht zijn, dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht. Het is daarbij – anders dan de heffingsambtenaar stelt – niet van belang of zich in de auto andere zaken bevonden die op een andere plaats zouden worden gelost.
4.5.
Het hof is van oordeel dat sprake was van het onmiddellijk laden en lossen van zaken, zodat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Belanghebbende heeft namelijk onweersproken gesteld dat zij slechts anderhalve minuut heeft stilgestaan voor het afleveren van een doos met daarin zes flessen wijn, en dat haar klant voor de ontvangst van deze levering naar buiten is gekomen. Belanghebbende heeft verder een vergelijkbaar pakket meegenomen naar de zitting bij het hof, om te laten zien wat de omvang en het gewicht van de zaak was. Het hof acht de doos met daarin zes flessen wijn van een zodanige omvang of gewicht dat deze niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per auto ter plaatse kon worden gebracht.
4.6.
Ter zitting heeft belanghebbende zich daarnaast op het standpunt gesteld dat ook de op de naheffingsaanslag volgende aanmaning en het dwangbevel ten onrechte zijn opgelegd en de kosten daarvan ten onrechte zijn berekend. De rechtbank heeft echter terecht het beroepschrift tegen de kosten van het dwangbevel als bezwaarschrift aan de invorderingsambtenaar doorgestuurd om daarop te beslissen en het beroep tegen de aanmaningskosten terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat wat belanghebbende aanvoert maakt dit oordeel niet anders. Het hoger beroep is daarom op dit punt ongegrond.Het hof merkt hierbij overigens op dat weliswaar op de naheffingsaanslag te lezen is dat de verplichting om te betalen niet wordt uitgesteld bij het indienen van bezwaar, maar dat het gelet op de door belanghebbende geschetste gang van zaken waarbij zij contact had met de heffingsambtenaar over diverse naheffingsaanslagen, voorstelbaar is dat belanghebbende ervan uitging dat zij deze naheffingsaanslag nog niet hoefde te betalen. Omdat het hof de naheffingsaanslag zal vernietigen, is het aan de invorderingsambtenaar om hier voor wat betreft de kosten van de aanmaning en het dwangbevel verder rekening mee te houden.
Tussenconclusie
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. Dat betekent dat belanghebbende gelijk krijgt.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
De heffingsambtenaar dient aan belanghebbende het bij de rechtbank en het hof betaalde griffierecht van € 50 en € 136 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep gegrond had moeten worden verklaard.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht. Belanghebbende heeft namelijk niet verzocht om een proceskostenvergoeding, en het hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat zij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5Beslissing
Het hof:
verklaart het hoger beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van de beslissing over de aanmaningskosten;
verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
vernietigt de naheffingsaanslag;
bepaalt dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof van, in totaal, € 186 vergoedt.
De uitspraak is gedaan door J.M. van der Vegt, raadsheer, in tegenwoordigheid van R. Camps, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De uitspraak is alleen door de raadsheer ondertekend aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.
De griffier, De raadsheer,
R. Camps J.M. van der Vegt
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.
Hoge Raad 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:90, r.o. 4.4.
Hoge Raad 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:90, r.o. 4.2. | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|