Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBAMS:2025:6765 
 
Datum uitspraak:03-09-2025
Datum gepubliceerd:17-10-2025
Instantie:Rechtbank Amsterdam
Zaaknummers:C/13/753596 / HAZA 24-741
Rechtsgebied:Ondernemingsrecht
Indicatie:Aandelentransactie, deel van koopsom bestaat uit een (uitgestelde) earnout-betaling. Geschil of Verkoper recht heeft op earnout volgens een gefixeerde berekening (gebaseerd op de geprognotiseerde EBITDA) of volgens de feitelijk gerealiseerde EBITDA. Rechtbank oordeelt dat Koper op een aantal punten haar verplichtingen onder het contract heeft geschonden en dat als gevolg daarvan sprake is van een nadelig effect op de (hoogte van de) earnout. Dat betekent dat Verkoper aanspraak kan maken op de gefixeerde berekening. Vorderingen Verkoper toegewezen.
Trefwoorden:burgerlijk wetboek
tarieven
wettelijke rente
 
Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht

Zaaknummer: C/13/753596 / HA ZA 24-741


Vonnis van 3 september 2025


in de zaak van


INLUMI HOLDING B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
advocaat: mr. J.P. Barth,

tegen


NIMLUMI HOLDING B.V.,
gevestigd te Zeist,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
advocaat: mr. J.W. Leedekerken.

In navolging van de door partijen in de processtukken gehanteerde aanduidingen worden Inlumi Holding B.V. en Nimlumi Holding B.V. hierna respectievelijk Verkoper en Koper genoemd.





1De zaak en de beslissing in het kort


1.1.
In 2021 heeft Verkoper al haar aandelen in een bedrijf verkocht aan Koper. De koopprijs bestaat voor een deel uit een variabel bedrag in de vorm van een nabetaling (een zogeheten earnout) over 2021, 2022 en 2023. Uitgangspunt van het contract tussen partijen is dat de earnout afhankelijk is van de prestaties van het bedrijf, berekend op basis van de gerealiseerde EBITDA over de boekjaren 2021, 2022 en 2023. De gerealiseerde EBITDA (en daarmee ook de earnout) over 2022 en 2023 is uiteindelijk lager uitgevallen dan de prognosticeerde EBITDA in het Business Plan bij het contract.



1.2.
In afwijking van het uitgangspunt dat de earnout wordt berekend over de gerealiseerde EBITDA heeft Verkoper volgens het contract onder bepaalde voorwaarden de keuze om de earnout op basis van de geprognosticeerde EBITDA in het Business Plan vast te stellen (de zogeheten gefixeerde berekening). Die voorwaarden zijn dat Koper de onderneming in de earnout-periode (de jaren 2021-2023) niet op de gebruikelijke wijze heeft voortgezet of anderszins bepaalde verplichtingen niet is nagekomen én dat daardoor sprake is van een adverse effect (nadelig of negatief effect) op de earnout.



1.3.
Tussen partijen is in geschil of Verkoper over 2022 en 2023 recht heeft op de earnout volgens de gefixeerde berekening. De rechtbank komt in dit vonnis tot het oordeel dat Koper op een aantal punten haar verplichtingen onder het contract heeft geschonden en dat als gevolg daarvan sprake is van een nadelig effect op de (hoogte van de) earnout. Dat betekent dat Verkoper aanspraak kan maken op de gefixeerde berekening en dat zij recht heeft op een hogere earnout over 2022 en 2023 dan Koper tot nu toe heeft betaald. De door Verkoper in hoofdsom gevorderde bedragen (in totaal ruim € 3,5 miljoen) worden daarom toegewezen.





2De procedure


2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 juni 2024, met producties,
- de akte overlegging producties, tevens eiswijziging, van Verkoper, met producties,
- de overlegging van beslagstukken door Verkoper,
- de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, met producties,
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens uitlating producties en inbreng producties, met producties,
- het tussenvonnis van 12 maart 2025, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 juli 2025 en de daarin genoemde stukken, alsmede de door de griffier gemaakte zittingsaantekeningen.



2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.





3De feiten


Betrokken partijen



3.1.
Verkoper hield tot 19 mei 2021 alle aandelen in de Nederlandse vennootschap Inlumi International B.V. (hierna: de Vennootschap).



3.2.
De Vennootschap is een bedrijf met dochterondernemingen in verschillende Europese landen. De Vennootschap en haar dochterondernemingen vormen samen de Inlumi Groep. De Inlumi Groep is een onderneming voor financiële dienstverlening, in het bijzonder het adviseren van bedrijven over het gebruik van software op het gebied van finance & control (IT-consultancy).



3.3.
Koper is onderdeel van private-equity-investeerder Nimbus Investment Fund IV Coöperatief UA (hierna: Nimbus). Als professionele investeringsmaatschappij koopt Nimbus ondernemingen om deze te optimaliseren en tegen een hogere waarde weer te verkopen.


De (inhoud van de) aandelenkoopovereenkomst




3.4.
In een Share Purchase Agreement van 19 mei 2021 (hierna: de SPA) heeft Verkoper (in de SPA aangeduid als Seller) alle aandelen in de Vennootschap verkocht aan Koper (in de SPA aangeduid als Purchaser). Levering van de aandelen heeft ook in mei 2021 plaatsgevonden.



3.5.
De koopprijs voor de aandelen bestaat volgens artikel 3 van de SPA – voor zover hier van belang – uit een vast bedrag van € 7 miljoen en een variabel bedrag in de vorm van een (uitgestelde) earnout-betaling. De omvang van de earnout-betaling is afhankelijk gesteld van de toekomstige, geconsolideerde winst (hierna: EBITDA), dat wil zeggen vóór aftrek van rentekosten, belastingen, afschrijvingen en afboekingen, van de Inlumi Groep over de boekjaren 2021, 2022 en 2023. Over 2021 bedraagt de earnout 100% van de EBITDA, over 2022 en 2023 bedraagt de earnout telkens 50% van de EBITDA in het betreffende boekjaar.



3.6.
De tekst van de artikelen 3.1 en 3.2 van de SPA luidt – voor zover hier van belang – als volgt:






(…)






















(…)



3.7.
In artikel 3.3.2 van de SPA is voor Koper de verplichting opgenomen om de onderneming gedurende de earnout-periode (2021-2023) op de gebruikelijke wijze voort te zetten, in lijn met het Business Plan. Daarbij is ook voorgeschreven hoe Koper tijdens die periode moet handelen en dat Koper en zich moet onthouden van een aantal specifieke gedragingen. In artikel 3.3 van de SPA is dat als volgt verwoord:














3.8.
Als bijlage 3.3.1 bij de SPA is een Business Plan 2021-2023 gevoegd met een prognose van de verwachte omzet, winst en EBITDA voor 2021, 2022 en 2023. In het Business Plan staan de volgende EBITDA-prognoses:
- voor boekjaar 2021: € 4.555.000,-
- voor boekjaar 2022: € 5.464.000,-
- voor boekjaar 2023: € 7.010.000,-.



3.9.
Indien Koper één van haar verplichtingen in artikel 3.3.2 van de SPA niet nakomt en sprake is van een adverse effect (nadelig of negatief effect) op de earnout-bedragen mag Verkoper ook kiezen voor een gefixeerd earnout-bedrag, berekend op basis van de prognose in het Business Plan. In artikel 3.4 van de SPA staat dit als volgt:






(…)


De verwerving van de Jigsaw Groep




3.10.
Koper heeft op 14 juni 2022 een meerderheid van de aandelen in de Jigsaw Groep verkregen (hierna ook: de Jigsaw Transactie). De Jigsaw Groep bestaat uit het in Zuid-Afrika gevestigde Jigsaw SA en daaraan gelieerde ondernemingen.



3.11.
De Jigsaw Groep is actief in hetzelfde segment als de Inlumi Groep. De Inlumi Groep en de Jigsaw Groep hebben elk een eigen jaarrekening. Beide jaarrekeningen zijn geconsolideerd in de jaarrekening van Koper.



3.12.
De Inlumi Groep deed vanaf medio 2021 zaken met de Jigsaw Groep, waarbij de Jigsaw Groep veelal op basis van onderaanneming werd ingeschakeld door de Inlumi Groep. Ook in 2022 en 2023 heeft samenwerking op die basis plaatsgevonden.


De achterblijvende EBITDA en het geschil over de earnout over 2022 en 2023




3.13.
In 2022 hebben partijen de earnout over het boekjaar 2021 afgerekend op basis van de gerealiseerde EBITDA over 2021 van de Inlumi Groep.



3.14.
De gerealiseerde EBITDA van de Inlumi Groep over 2022 en 2023 is (evenals over 2021) lager uitgevallen dan de prognose in het Business Plan.



3.15.
Een vergelijking voor wat betreft de omzet, de kosten en de EBITDA tussen de prognose in het Business Plan en de daadwerkelijke gerealiseerde cijfers ziet er voor het jaar 2022 als volgt uit:









2022

(in EUR x 1.000)


prognose in Business Plan


daadwerkelijk gerealiseerd




omzet


33.148


34.167




kosten


27.684


30.868




EBITDA


5.464


3.299








3.16.
Eenzelfde vergelijking voor het jaar 2023 ziet er als volgt uit:









2023

(in EUR x 1.000)


prognose in Business Plan


daadwerkelijk gerealiseerd




omzet


39.465


33.984




kosten


32.455


32.032




EBITDA


7.010


1.952








3.17.
Over de hoogte van de earnout over de boekjaren 2022 en 2023 is tussen partijen discussie ontstaan. Op verzoek van Verkoper heeft Koper allerlei (financiële) informatie verstrekt en heeft zij Verkoper toegang gegeven tot de (interne) informatiesystemen van de Inlumi Groep.



3.18.
In een vonnis van 28 februari 2024 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank is Koper veroordeeld om aan Verkoper € 1.727.655,- te betalen aan earnout over het boekjaar 2022. Dat bedrag is berekend op basis van de gerealiseerde EBITDA. Koper heeft aan die veroordeling uitvoering gegeven. Daarnaast heeft Koper op 31 mei 2024 € 970.320,- aan earnout betaald over het boekjaar 2023. Ook dat bedrag is door Koper berekend op basis van de gerealiseerde EBITDA.



3.19.
Na verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft Verkoper op 17 juni 2024 conservatoir (derden)beslag laten leggen ten laste van Koper.


De door partijen ingeschakelde deskundigen




3.20.
In opdracht van Koper heeft Vantage Valuation B.V. (hierna: Vantage) als financieel deskundige onderzocht wat de impact is geweest van de samenwerking tussen de Inlumi Groep en de Jigsaw Groep op de EBITDA over 2022 en 2023. In haar rapport van 30 september 2024 (hierna: het Vantage-rapport) komt Vantage tot de conclusie dat die samenwerking per saldo een positief effect heeft gehad op de hoogte van de EBITDA over zowel 2022 als 2023.



3.21.
In opdracht van Verkoper heeft RSM Netherlands Evaluent B.V. (hierna: RSM) op 20 december 2024 een second opinion uitgebracht naar aanleiding van het Vantage-rapport. In die second opinion (hierna: het RSM-rapport) concludeert RSM dat door schendingen van de instandhoudingsverplichting (zie artikel 3.3.2 van de SPA) als gevolg van de acquisitie en integratie van de Jigsaw Groep sprake is van een nadelig effect op de EBITDA over 2022 en 2023.



3.22.
In een rapport van 11 juli 2025 heeft Vantage gereageerd op het RSM-rapport.





4Het geschil


in conventie



4.1.
Na wijziging van eis vordert Verkoper - samengevat - dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, Koper veroordeelt tot betaling van:


€ 1.004.345,- aan earnout 2022, vermeerderd met de overeengekomen rente tegen het tarief van artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek (BW) vanaf 24 februari 2023, dan wel vanaf 4 augustus 2023;


€ 2.534.680,- aan earnout 2023, vermeerderd met de overeengekomen rente tegen het tarief van artikel 6:119 BW vanaf 26 februari 2023, dan wel vanaf 23 mei 2024;


€ 98.327,50 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de overeengekomen rente tegen het tarief van artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding;


€ 6.168,57 aan beslagkosten, vermeerderd met de overeengekomen rente tegen het tarief van artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding;


de proceskosten.





4.2.
Verkoper legt, kort samengevat, aan haar vorderingen het volgende ten grondslag.
Koper is op meerdere punten tekortgeschoten in de verplichtingen van artikel 3.3.2 van de SPA. Met de acquisitie en integratie van de Jigsaw Groep in 2022 heeft Koper de (onderneming van de) Inlumi Groep onherkenbaar gewijzigd. Die integratie heeft geleid tot diverse handelingen die nadelig zijn voor de winstgevendheid van de Inlumi Groep. Zo is de kostenbasis van de Inlumi Groep verhoogd, terwijl omzet en marge van de Inlumi Groep zijn weggelekt naar de Jigsaw Groep. Verkoper is hierdoor benadeeld, want de wijzigingen hebben negatieve gevolgen gehad voor de hoogte van de earnout. Dat blijkt ook uit het RSM-rapport. Verkoper maakt daarom op grond van artikel 3.4.1 van de SPA aanspraak op de earnout volgens de gefixeerde berekening. Die gefixeerde berekening is gelijk aan 50% van de volgens het Business Plan geprognosticeerde EBITDA van het betreffende jaar. Over boekjaar 2022 bedraagt de earnout dan € 2.732.000,- en over boekjaar 2023 is dat € 3.505.000,-. Na aftrek van hetgeen Koper al heeft betaald, resteert nog € 1.004.345,- aan earnout over 2022 en € 2.534.680,- aan earnout over 2023.



4.3.
Koper voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Verkoper, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Verkoper in de kosten van deze procedure.



4.4.
Koper stelt zich op het standpunt dat Verkoper geen recht heeft op additionele betalingen in aanvulling op de earnout die reeds is betaald op basis van de daadwerkelijk gerealiseerde EBITDA. Daartoe voert Koper volgende aan.
Op grond van de SPA is Koper verplicht om tijdens de earnout-periode de Inlumi Groep op een normale en gebruikelijke wijze voort te zetten die ook consistent is met het Business Plan zonder de aard van de Inlumi Groep te veranderen. Koper heeft zich aan die verplichting gehouden. De Jigsaw Transactie is niet als een schending van Kopers verplichtingen aan te merken. De kernactiviteiten van de Inlumi Groep zijn na de transactie ongewijzigd voortgezet. De afspraken tussen de Jigsaw Groep en de Inlumi Groep zijn steeds zakelijk (at arm’s length) geweest. De feitelijke stellingen van Verkoper over vermeende tekortkomingen zijn onjuist en kwalificeren – zelfs als deze juist zouden zijn – niet als een schending van de earnout-bepalingen. Bovendien is geen sprake van een adverse effect van de vermeende schendingen op de earnout. Integendeel, de Jigsaw-transactie heeft juist per saldo een positief effect gehad op de earnout van de Inlumi Groep in de jaren 2022 en 2023. Zonder de samenwerking met de Jigsaw Groep zouden de EBITDA en de earnout namelijk lager zijn uitgevallen. Dit blijkt ook uit de twee rapporten van Vantage.



4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.


in reconventie




4.6.
Koper vordert dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, alle door Verkoper ten laste van Koper gelegde (derden)beslagen opheft en Verkoper veroordeelt tot de beslagschade, nader op te maken bij staat, met veroordeling van Verkoper in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.



4.7.
Verkoper voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Koper, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Koper in de kosten van deze procedure.



4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.





5De beoordeling


in conventie



5.1.
Als de rechtbank hierna verwijst naar artikelen worden daarmee steeds bepalingen uit de SPA bedoeld, tenzij anders vermeld.


Kernvraag en toetsingskader




5.2.
De rechtbank moet beoordelen of Verkoper met succes een beroep kan doen op de in artikel 3.4.1 beschreven alternatieve (gefixeerde) berekening van het earnout-bedrag op basis van de EBITDA-prognose in het Business Plan. Als dat zo is, heeft Verkoper recht op een hoger bedrag aan earnout dan zij tot nu toe op basis van de daadwerkelijk gerealiseerde EBITDA heeft ontvangen van Koper.



5.3.
Voor een geslaagd beroep op artikel 3.4.1 is vereist dat Koper is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer van de in artikel 3.3.2 genoemde verplichtingen en dat sprake is van een adverse effect op de earnout-bedragen.



5.4.
Op Verkoper rust de stelplicht (en bij voldoende betwisting door Koper ook de bewijslast) dat voldaan is aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 3.4.1. Van Verkoper kan echter niet worden gevergd dat zij een stelling onderbouwt voor zover de voor die onderbouwing benodigde gegevens zich bevinden in het domein van Koper en Verkoper daar geen toegang toe heeft. Dan ligt het veeleer op de weg van Koper om in het kader van haar betwisting zodanige feitelijke gegevens te verstrekken dat zij Verkoper aanknopingspunten verschaft voor een eventuele nadere onderbouwing van Verkopers stelling (zie Hoge Raad 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1058).



5.5.
Waar discussie bestaat over de uitleg van de bepalingen van de SPA komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-maatstaf). Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien. In dit geval komt veel gewicht toe aan de taalkundige betekenis van de tekst van de SPA, omdat i) sprake is van een commerciële overeenkomst tussen zakelijke partijen, ii) over de formulering en de tekst van de SPA is onderhandeld en iii) partijen tijdens die onderhandeling zijn bijgestaan door (juridisch) adviseurs. Het voorgaande neemt overigens niet weg dat de overige omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat toch een andere dan de taalkundige betekenis aan de bepalingen moet worden gehecht. Van beslissende betekenis zijn namelijk steeds alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.


Geen overeenstemming over earnout over boekjaar 2022




5.6.
Volgens Koper ligt in deze procedure uitsluitend de earnout over het boekjaar 2023 ter beoordeling voor. Daartoe voert Koper aan dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de earnout over het boekjaar 2022, gebaseerd op de daadwerkelijk gerealiseerde EBITDA in dat jaar. Daarbij verwijst Koper naar (de laatste zin van) overweging 4.3 van het vonnis in kort geding van 28 februari 2024. Die overweging luidt als volgt:









5.7.
De rechtbank verwerpt dit verweer van Koper. Al ten tijde van het kort geding bestond tussen partijen discussie over de vraag of de earnout over 2022 op basis van de werkelijke EBITDA moest worden berekend of dat Verkoper de keuze had voor de berekening op basis van de geprognosticeerde EBITDA. Verkoper heeft destijds Koper gesommeerd om alvast dat deel van de earnout te betalen dat in elk geval voldaan zou moeten worden, namelijk een earnout op basis van de gerealiseerde EBITDA, omdat de verschuldigde earnout nooit lager dan dat bedrag zou kunnen uitvallen. Dat weigerde Koper, waarna Verkoper in kort geding betaling heeft gevorderd.



5.8.
De overweging van de voorzieningenrechter moet worden gelezen tegen de achtergrond van de hiervoor geschetste discussie. Partijen hadden toen overeenstemming over de hoogte van de EBITDA over 2022, zodat de aan de hand hiervan berekende earnout in ieder geval verschuldigd was door Koper. Daaruit kan niet worden afgeleid dat partijen overeenstemming hadden over de methode van berekening van de earnout. Daarover verschilden zij immers toen al van mening. Ook anderszins blijkt niet dat Verkoper haar aanspraak op een gefixeerde berekening (en daarmee een hoger earnout-bedrag) over 2022 heeft prijsgegeven. Integendeel, Verkoper heeft in het kort geding (en ook nadien) vastgehouden aan haar standpunt dat zij het recht heeft te kiezen voor een gefixeerde berekening en zij heeft, zoals ook uit het kort geding vonnis blijkt, aangekondigd daarover waarschijnlijk een bodemprocedure te zullen starten.



5.9.
In deze procedure ligt dus zowel de earnout-vordering over 2022 als de earnout-vordering over 2023 ter beoordeling voor.


Overname Jigsaw Groep als zodanig is niet in strijd met SPA




5.10.
Het meest verstrekkende standpunt van Verkoper is dat de acquisitie van de Jigsaw Groep door Koper in strijd is met de verplichting opgenomen in artikel 3.3.2 om de Inlumi Groep op de gebruikelijke wijze voort te zetten en in strijd is met het verbod om de Inlumi Groep te fuseren of consolideren met een andere onderneming. Volgens Verkoper had Koper daarom toestemming voor de Jigsaw Transactie moeten vragen aan Verkoper.



5.11.
De rechtbank volgt Verkoper niet in dit standpunt. Het voorwerp van de in artikel 3.3.2 geformuleerde verplichtingen is blijkens de tekst van die bepaling “each Group Company”. Blijkens de definities in artikel 1.1 is met Group Company bedoeld de Vennootschap en elk van haar dochterondernemingen. De verplichtingen in artikel 3.3.2 hebben volgens de bewoordingen daarvan dus uitsluitend betrekking op de bedrijfsvoering van (de vennootschappen van) de Inlumi Groep. Artikel 3.3.2 beperkt dus in zoverre niet de bedrijfsvoering van Koper. Verder heeft Koper onweersproken aangevoerd dat over beperkingen voor de bedrijfsvoering en het beleid van (de onderneming van) Koper ook niet is gesproken of onderhandeld tussen partijen voorafgaand aan de SPA.



5.12.
Koper heeft in dit geval, na de verwerving van de aandelen in de Inlumi Groep, ook de meerderheid van de aandelen in de Jigsaw Groep verworven. Verkoper heeft, mede gelet op hetgeen hiervoor in 5.11 is overwogen, onvoldoende onderbouwd waarom de acquisitie van (de meerderheid van de aandelen in de moedervennootschap van) de Jigsaw Groep ertoe leidt dat de Inlumi Groep met deze groep van vennootschappen is gefuseerd of geconsolideerd (“merge or consolidate”) en dat daarmee sprake is van een zelfstandige schending van de verplichtingen van artikel 3.3.2. De enkele omstandigheid dat de afzonderlijke jaarrekeningen van de Inlumi Groep en de Jigsaw Groep zijn geconsolideerd op het niveau van Koper is daartoe niet voldoende.



5.13.
Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat de verwerving van de (meerderheid van de aandelen in de moedervennootschap van de) Jigsaw Groep als zodanig is aan te merken als een tekortkoming van Koper van de in artikel 3.3.2 genoemde verplichtingen. Dit laat overigens onverlet dat de andere door Verkoper gemaakte afzonderlijke verwijten (zie hierna) nog wel moeten worden beoordeeld.


Handelingen en gedragingen bij de integratie van de Jigsaw Groep




5.14.
In navolging en ter uitvoering van de verwerving van de aandelen in de Jigsaw Groep hebben diverse handelingen en gedragingen binnen de (administratie en boekhouding van de) Inlumi Groep plaatsgevonden, waarvan Verkoper stelt dat die steeds als een schending van artikel 3.3.2 zijn aan te merken. Die handelingen zal de rechtbank hierna per categorie bespreken. Geschilpunt bij veel van die handelingen is of na de Jigsaw Transactie in juni 2022 de samenwerking tussen de Inlumi Groep en de Jigsaw Groep, in het bijzonder als het gaat om prijsafspraken en kostenverdeling, op zakelijke basis plaatsvond.


Categorie 1 (GSS-charges) en deels categorie 3 (doorbelasten van kosten)




5.15.
Verkoper stelt zich ten eerste op het standpunt dat Koper de Jigsaw Groep ten onrechte niet heeft laten bijdragen aan de algemene servicekosten van de Inlumi Groep (de zogeheten Global Shared Services charges, hierna: GSS-charges), terwijl de Jigsaw Groep wel de voordelen van die services genoot. Daartoe voert Verkoper het volgende aan. Het gaat hierbij om centrale holdingkosten (voor onder andere IT-systemen, boekhoudsystemen, marketing en HR-diensten) die intern worden doorbelast aan de diverse vennootschappen binnen de Inlumi Groep volgens een vaste verdeelsleutel. De Jigsaw Groep profiteerde in 2022 zonder enige vergoeding te betalen van de gemeenschappelijke systemen die de Inlumi Groep in stand hield. Ook maakte de Jigsaw Groep gebruik van het merk ‘Inlumi’ en kreeg zij allerlei onderaannemingsopdrachten die zij eerder niet kreeg. Dat in 2022 geen GSS-charges werden berekend aan de Jigsaw Groep is ook in strijd met (artikel 4.1) van de interne overeenkomst voor shared services, die volgens opgave van Koper zelf vanaf 1 juli 2022 gold tussen de Jigsaw Groep en de Inlumi Groep. In 2023 heeft de Jigsaw Groep slechts voor een deel bijgedragen aan de GSS-charges. Pas in 2024, na de earnout-periode, is de Jigsaw Groep volledig gaan bijdragen. Verkoper begroot het nadeel voor de Inlumi Groep van het door de Jigsaw Groep niet (volledig) bijdragen aan de GSS-charges in 2022 en 2023, gerekend vanaf 1 juli 2022, in totaal op € 1,2 miljoen.



5.16.
In het verlengde van het voorgaande stelt Verkoper dat tegelijkertijd bepaalde kosten van de Jigsaw Groep werden doorbelast aan de Inlumi Groep zonder dat daarvoor een zakelijke reden was. Het ging daarbij onder meer om marketingkosten, reiskosten en trainingskosten. Ook maakte de Inlumi Groep kosten voor extra licenties in verband met de samenwerking met de Jigsaw Groep die niet werden doorbelast aan de Jigsaw Groep, aldus Verkoper.



5.17.
Koper betoogt dat er in 2022 nog geen reden was om de Jigsaw Groep te laten bijdragen aan de GSS-charges. Daartoe voert Koper het volgende aan. De Jigsaw Groep was geen onderdeel van de Inlumi Groep en zij maakte in 2022 nog geen gebruik van de diensten van de Inlumi Groep waarop de GSS-charges zagen. Zo had de Jigsaw Groep nog eigen systemen voor HR, administratie etc. en eigen managers. Pas in 2023 is de Jigsaw Groep gebruik gaan maken van bepaalde diensten en daarom is afgesproken dat de Jigsaw Groep vanaf dat moment voor 50% bijdraagt aan de GSS-charges.



5.18.
Verder stelt Koper zich op het standpunt dat het al dan niet doorbelasten van diverse kosten telkens is gebeurd binnen de gebruikelijke bedrijfsvoering. De eenmalige marketingkosten van slechts € 1.500,- waren normale out of pocket uitgaven. Reis- en trainingskosten van Jigsaw-personeel werden niet doorbelast aan de Inlumi Groep. Het ging daarbij om kosten van Jigsaw als onderaannemer van de Inlumi Groep. Het is dan logisch dat die kosten worden gedragen door de Inlumi Groep. Voor de licentiekosten geldt dat bijna alle licenties voor Jigsaw-consultants zijn verstrekt in het kader van onderaanneming. Dat is gebruikelijk en gebeurt ook bij andere onderaannemers. Aldus steeds Koper.



5.19.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er een valide zakelijke reden was voor het feit dat de Jigsaw Groep in de tweede helft van 2022 niet heeft bijgedragen aan de GSS-charges en dat zij daaraan in 2023 in beperkte mate heeft bijdragen. Daartoe is het volgende redengevend. Onderdeel van de bedrijfsvoering is dat aan de GSS-charges wordt bijgedragen op basis van het aantal werknemers (uitgedrukt in FTE) van de verschillende groepsvennootschappen binnen de Inlumi Groep. Hoewel de Jigsaw Groep volgens de gebruikte definitie in de SPA geen onderdeel uitmaakte van de Inlumi Groep, werden de Jigsaw-vennootschappen in elk geval vanaf de Jigsaw Transactie feitelijk wel behandeld als intragroep-vennootschappen en was sprake van een intensieve samenwerking. Zo opereerden beide groepen al vanaf 3 maart 2022 onder één merknaam (Inlumi) en zijn beide groepen geleidelijk aan gaan opereren als één geheel. De Jigsaw Transactie vond in juni 2022 plaats, maar al in de periode daaraan voorafgaand zijn voorbereidingen voor de samenwerking getroffen en is feitelijk ook samengewerkt. Zo is al in december 2021 een vennootschap opgericht (Jigsaw International B.V.) ten behoeve van de voorgenomen aandelentransactie, is op 3 maart 2022 een gezamenlijk persbericht uitgebracht waarin de samenwerking onder één merk en één naam is aangekondigd en is al per 3 maart 2022 de naam van de Jigsaw Groep gewijzigd van Jigsaw naar Inlumi. Tegen deze achtergrond had Koper zijn standpunt, dat de Jigsaw Groep in 2022 in het geheel nog geen gebruik heeft gemaakt van de gemeenschappelijke diensten van de Inlumi Groep, nader moeten onderbouwen. Dat heeft zij niet (voldoende) gedaan. De als productie 19 door Koper overgelegde verklaring van de bestuurders van Jigsaw Holdings van 25 juni 2025 is, bij gebrek aan objectieve en verifieerbare informatie, niet toereikend. Dat betekent dat ervan uit moet worden gegaan dat de Jigsaw Groep in elk geval na de Jigsaw Transactie in enige mate gebruik heeft gemaakt van de gemeenschappelijke diensten waarop de GSS-charges zien. Zodoende ontbreekt een zakelijke grond voor het feit dat de Jigsaw Groep in de tweede helft van 2022 niets heeft hoeven bijdragen aan die gemeenschappelijke kosten. Aan de – eerst achteraf in 2024 – tussen de Inlumi Groep en de Jigsaw Groep opgestelde overeenkomst, waarin de afwijkende bijdrageverplichting voor 2022 is vastgelegd, komt onvoldoende betekenis toe. Al hebben zij dit zo met elkaar afgesproken, dit neemt niet weg dat van een materiële reden die het vrijgesteld zijn van de bijdrage in 2022 rechtvaardigt, niet is gebleken. Dat laatste geldt ook voor het jaar 2023. In dat jaar heeft de Jigsaw Groep slechts de helft bijgedragen van wat zij op basis van de gehanteerde verdeelsleutel had moeten bijdragen. Koper heeft voor 2023 evenmin toereikend onderbouwd dat daar een valide zakelijke reden voor was.



5.20.
Wat betreft de door Jigsaw Groep gemaakte reis- en trainingskosten, die Inlumi Groep heeft gedragen, en de licentiekosten die niet zijn doorbelast aan de Jigsaw Groep is de rechtbank van oordeel dat – in elk geval voor een deel van die kosten, die betrekking hebben op groepsbrede ICT – onvoldoende zakelijke grond bestaat voor de gehanteerde handelwijze. De kale betwisting van Koper op dit punt is niet toereikend, gelet op de aard van deze kosten en in aanmerking genomen dat ook Vantage, de door Koper ingeschakelde financieel deskundige, in het Vantage-rapport schrijft dat het bepleitbaar is dat een bedrag van € 123.000,- aan additionele kosten die door de Inlumi Groep zijn gemaakt, had moeten worden doorbelast aan de Jigsaw Groep. Daarbij licht Vantage toe dat het onder meer gaat om kosten voor een deel van de licenties, trainingskosten en reis- en verblijfkosten en dat deze kosten zijn gemaakt door Jigsaw-personeel.



5.21.
Dat de Inlumi Groep in 2022 en 2023 geen dan wel onvoldoende GSS-charges bij de Jigsaw Groep in rekening heeft gebracht en dat in 2022 bepaalde kosten niet zijn doorbelast, is in strijd met de verplichting van artikel 3.3.2, aanhef, om de onderneming op de gebruikelijke wijze voort te zetten. Ook is die handelwijze in strijd met het gebod van artikel 3.3.2, onder a, om vorderingen op de gebruikelijke wijze op te eisen en in strijd met met het verbod in artikel 3.3.2, onder b, om de accounting policies te wijzigen. Op deze punten is Koper dus tekortgeschoten in haar verplichtingen.


Categorie 3 (het onderdeel personeelskosten)




5.22.
Verkoper stelt zich op het standpunt dat in boekjaar 2022 personeelskosten van de Jigsaw Groep zijn doorbelast aan de Inlumi Groep zonder dat daarvoor een zakelijke reden was. Dat standpunt onderbouwt Verkoper als volgt. Jigsaw heeft tussen maart 2022 en juli 2023 voor een bedrag van ruim € 218.000,- aan personeelskosten doorbelast aan de Inlumi Groep. Het gaat om zes in Zuid-Afrika gestationeerde personeelsleden voor ondersteunende diensten (HR, administratie, algemene sales). Deze personeelsleden genereren geen omzet. De salariskosten voor deze personeelsleden zijn kennelijk door de Inlumi Groep overgenomen. De door Koper gegeven toelichting dat dit is gedaan zodat een aantal duurdere eigen medewerkers kon vertrekken, strookt niet met de stijging van de personeelsbezetting van de ondersteunende diensten. De personeelsbezetting is na de overname door Koper namelijk fors gestegen. Daardoor zijn de overheadkosten toegenomen, terwijl het aantal consultants niet evenredig steeg. Vóór de acquisitie van de Jigsaw Groep was de verhouding één ondersteunende medewerker per vijftien consultants. In 2023 was die verhouding gestegen naar één op negen. Er is geen goede verklaring voor die wanverhouding. Aldus steeds Verkoper.



5.23.
Koper heeft over de (gestegen) personeelskosten aangevoerd dat er legitieme bedrijfseconomische redenen waren die passen bij een normale bedrijfsuitoefening om nieuwe werknemers aan te nemen, al dan niet via onderaanneming. Bovendien konden hierdoor juist kosten worden bespaard, doordat afscheid kon worden genomen van een aantal dure eigen personeelsleden. Dat het aantal ondersteunende personeelsleden disproportioneel zou zijn gestegen is onjuist, aldus Koper.



5.24.
De rechtbank overweegt als volgt.



5.25.
Niet in geschil is dat de Inlumi Groep de salariskosten van de zes Zuid-Afrikaanse ondersteunende medewerkers draagt sinds de Jigsaw Transactie. Daarmee staat echter nog niet vast dat die kosten zonder zakelijke grond door de Inlumi Groep worden gedragen. Verkoper heeft niet gesteld dat de betreffende medewerkers (uitsluitend of hoofdzakelijk) werkzaamheden voor de Jigsaw Groep verrichten. Daarom moet er in beginsel van uit worden gegaan dat die medewerkers werkzaamheden voor de Inlumi Groep verrichten. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan niet in te zien waarom die kosten niet ten laste van de Inlumi Groep zouden mogen komen.



5.26.
Als het gaat om de verhouding tussen het aantal ondersteunende medewerkers en het aantal consultants heeft Koper echter niet gemotiveerd weersproken dat die verhouding is veranderd ten opzichte van de situatie vóór de Jigsaw Transactie. Verkoper heeft haar stellingname in de dagvaarding onderbouwd met concrete aantallen en percentages. Koper is daar niet op ingegaan, terwijl dat wel van haar had mogen worden verwacht. Dat betekent dat ervan uit moet worden gegaan dat de verhouding tussen ondersteuning en consultants bij de Inlumi Groep is gewijzigd van 1:15 naar 1:9. Dat is een aanzienlijke verandering, die ook doorwerkt in kosten en opbrengsten. Deze verandering moet worden aangemerkt als een substantiële wijziging in de organisatie en bedrijfsvoering van de Inlumi Groep, die in strijd is met de in artikel 3.3.2, aanhef, vervatte verplichting om de onderneming op de gebruikelijke wijze voort te zetten. Daarnaast is dit in strijd met het in artikel 3.3.2, onder f, opgenomen verbod om geen substantiële veranderingen aan te brengen in de organisatie. Ook op dit punt is Koper dus tekortgeschoten in haar verplichtingen.


Categorie 2 (outsourcing)




5.27.
Verkoper stelt zich op het standpunt dat de Jigsaw Groep te vaak en tegen – voor de Inlumi Groep – onvoordelige tarieven is ingeschakeld door de Inlumi Groep. Daarbij werd de Jigsaw Groep feitelijk behandeld als intra-groep, terwijl zij als externe onderaannemer had moeten worden behandeld. Het voor de Jigsaw Groep toegepaste interne verrekentarief was 85% in plaats van 65%. Dat betekende voor de Inlumi Groep feitelijk, zo stelt Verkoper, dat de inzet van de Jigsaw Groep 20% duurder werd. Die 20% marge lekte dus weg van de Inlumi Groep naar de Jigsaw Groep. Ook mocht de Jigsaw Groep ten onrechte niet-declarabele uren doorbelasten, terwijl de Inlumi Groep die niet aan haar opdrachtgever kon factureren. Aldus steeds Verkoper.



5.28.
Koper stelt zich op het standpunt dat afspraken met de Jigsaw Groep steeds zakelijk waren. Voorafgaand aan de SPA maakte de Inlumi Groep al gebruik van verschillende onderaannemers. Dat is na de SPA niet gewijzigd. De bezettingsgraad van de eigen consultants van de Inlumi Groep is na de SPA overigens niet gedaald maar juist gestegen. Er is geen vast beleid voor het inschakelen van onderaannemers of de daarbij te hanteren (winst)marges. De door Verkoper genoemde percentages aan marge zijn onjuist en niet onderbouwd. De marge varieert per geval en is onder meer afhankelijk van de omvang van het project. Vanaf medio 2021 is ook de Jigsaw Groep ingezet als onderaannemer. Zij werd alleen ingeschakeld als dat noodzakelijk was, namelijk wanneer de eigen consultants van de Inlumi Groep niet beschikbaar waren of niet de benodigde kennis hadden. Vóór de Jigsaw Transactie was er met Jigsaw een flat rate afgesproken op basis waarvan Jigsaw een vast bedrag in rekening kon brengen. Na de Jigsaw Transactie is dat veranderd en is de vergoeding gekoppeld aan het tarief dat de Inlumi Groep kon doorberekenen aan de klant. Dat leverde een extra marge van 15% op voor de Inlumi Groep. Aldus steeds Koper.



5.29.
De rechtbank overweegt dat het standpunt van Verkoper vooral berust op de stelling dat sprake was van een vast beleid waarbij externe onderaannemers werden ingeschakeld tegen een verrekentarief van 65% en intra-groep-onderaannemers tegen een verrekentarief van 85%. Koper heeft deze stelling betwist en naar voren gebracht dat geen vast beleid bestond ten aanzien van te hanteren marges voor onderaannemers. Gelet op die betwisting had het op de weg van Verkoper gelegen om haar stellingname op dit punt nader te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan, terwijl aangenomen mag worden dat deze informatie (over de werkwijze van de Inlumi Groep voorafgaand aan de verkoop aan Koper) zich ook in het domein van Verkoper bevindt. Dit brengt mee dat niet is komen vast te staan dat voor Jigsaw als onderaannemer te hoge verrekentarieven zijn gehanteerd in relatie tot andere externe onderaannemers.



5.30.
Ook het verwijt over het in rekening brengen van niet-declarabele uren van consultants van de Jigsaw Groep bij de Inlumi Groep heeft Verkoper, tegenover de betwisting door Koper, onvoldoende met feitelijke gegevens gestaafd. Daarbij betrekt de rechtbank dat aan Verkoper inzage is gegeven in de (financiële) administratie van de Inlumi Groep. In het kader van de niet-declarabele uren onderbouwt Verkoper haar standpunt niettemin slechts met één voorbeeld, namelijk de facturering in het project-Loomis. De omstandigheid dat de Inlumi Groep bij dat project de uren van één consultant in de maand september 2022 niet heeft doorbelast aan de opdrachtgever (terwijl de Jigsaw Groep die uren wel in rekening had gebracht bij de Inlumi Groep), toont echter nog niet aan dat de Inlumi Groep in of vanaf 2022 structureel de kosten voor niet-declarabele uren op zich nam. Evenmin is hiermee aangetoond dat in strijd is gehandeld met de kennelijk vanaf 1 juli 2022 geldende intra-groep-overeenkomsten, waarnaar Verkoper verwijst. Onweersproken is namelijk dat het project-Loomis een langlopend project was dat al ruim vóór 1 juli 2022 was aangevangen. Op dat project waren de intra-groep-overeenkomsten dus niet, althans niet zonder meer, van toepassing.



5.31.
Ten slotte gaat de rechtbank, tegenover de betwisting van Koper en bij gebrek aan concretisering door Verkoper, voorbij aan de louter in algemene bewoordingen gestelde verwijten van Verkoper, dat de Jigsaw Groep zonder noodzaak werd ingeschakeld en dat de Jigsaw Groep in 2022 voor een ongebruikelijk hoog bedrag heeft doorbelast in het kader van onderaanneming.


Categorie 4 (valutarisico)




5.32.
Volgens Verkoper heeft Koper de strategie voor de omgang met valutarisico’s binnen de Inlumi Groep gewijzigd. Daartoe stelt Verkoper het volgende. Voorheen belastte de onderaannemer de kosten aan de selling entity in dezelfde valuta als de lopende opdracht van de selling entity aan de opdrachtgever. Eventueel koersverlies was dan voor rekening van de onderaannemer. Dat is veranderd, want nu is het koersrisico neergelegd bij de selling entity. In 2022 heeft dit een nadelig effect gehad voor de Zweedse entiteit, omdat de koers van de Zweedse kroon toen is gedaald ten opzichte van de euro. Tegelijkertijd factureerde de Jigsaw Groep aan de Inlumi Groep wel in euro’s.



5.33.
Koper betwist dat de strategie voor de omgang met valutarisico’s is gewijzigd. Daartoe voert zij het volgende aan. Er was en is geen vast beleid op dit punt. Het beleid is om die reden ook niet gewijzigd. Verkoper heeft niet aangetoond welk valutabeleid gold vóór de SPA en wat daarin daarna zou zijn veranderd. Bij onderaanneming zijn de afspraken over het valutarisico het gevolg van onderhandelingen tussen de Inlumi Groep en de onderaannemer. In sommige gevallen kan de Inlumi Groep het valutarisico bij de onderaannemer neerleggen, in andere gevallen niet. Dat Verkoper één voorbeeld heeft gevonden waarbij het valutarisico tot een negatief resultaat heeft geleid, maakt nog niet dat sprake is van een strategiewijziging op dit gebied. Dat de onderaannemer in de eigen valuta wordt betaald, kan immers evengoed leiden tot extra winstmarge voor de Inlumi Groep, indien de euro in waarde daalt.



5.34.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat vóór de SPA bij de Inlumi Groep sprake was van vast beleid voor het omgaan met valutarisico’s en dat dit beleid na de SPA is gewijzigd. Koper heeft namelijk gemotiveerd betwist dat op dit punt sprake was of is van een vaste werkwijze en heeft ook toegelicht dat afspraken over valutarisico het gevolg zijn van onderhandelingen met de betreffende onderaannemer. Tijdens de mondelinge behandeling is Verkoper hier vervolgens niet meer op ingegaan. Daarmee heeft Verkoper het op dit punt aan Koper gemaakte feitelijke verwijt dan ook onvoldoende onderbouwd.


Categorie 5 (debiteurenrisico)




5.35.
Verkoper stelt dat Koper de wijze waarop debiteuren worden geïncasseerd, heeft gewijzigd. Daartoe betoogt zij het volgende. Per 31 december 2023 is de totale debiteurenpositie van de Inlumi Groep met 20% gestegen ten opzichte van een jaar eerder. Er is geen goede verklaring voor deze ongebruikelijk hoge debiteurenpositie. De financieringsbehoefte van de Inlumi Groep is hierdoor vergroot, terwijl financieringskosten onnodig en dus nadelig zijn.



5.36.
Koper betwist dat er iets is veranderd bij de inning van debiteuren. Daartoe voert zij het volgende aan. Er was vóór de SPA geen vast beleid op dit punt, anders dan dat in zijn algemeenheid werd geprobeerd zo snel mogelijk te declareren en te innen. Daarin is na de SPA niets gewijzigd. Het is niet ongebruikelijk dat de debiteurenpositie gedurende het jaar en over verschillende jaren fluctueert. Dat de debiteurenpositie stijgt, betekent nog niet dat een wijziging van enig vermeend debiteurenbeleid heeft plaatsgevonden. De beperkte stijging van de debiteurenpositie heeft ook niet geleid tot aantrekken van extra financiering en heeft dus evenmin geleid tot extra kapitaallasten.



5.37.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de wijze van debiteurenincasso bij de Inlumi Groep is gewijzigd. Het standpunt van Verkoper dat wel van een wijziging sprake is, is uitsluitend gebaseerd op de constatering dat de debiteurenpositie per eind 2023 is toegenomen. Die stijging kan echter verschillende oorzaken hebben en hoeft dus niet te betekenen dat het beleid voor het incasseren van debiteuren is gewijzigd. Onduidelijk is gebleven, en daarover stelt Verkoper ook niets, welke (beleids)wijziging Koper precies zou hebben aangebracht bij het incasseren van debiteuren. Aangezien Verkoper geen concrete feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die steun kunnen bieden aan het gemaakte verwijt, komt haar stellingname niet verder dan speculaties. Daarmee is het feitelijke verwijt dat Verkoper aan Koper maakt bij gebrek aan onderbouwing niet komen vast te staan.


Adverse effect




5.38.
Uit hetgeen hiervoor onder 5.19 tot en met 5.21 en 5.26 is overwogen, volgt dat Koper haar verplichtingen als bedoeld in artikel 3.3.2, aanhef en onder a, b en f, niet is nagekomen. Vervolgens moet worden beoordeeld of sprake is van een adverse effect op het earnout-bedrag in de zin van artikel 3.4.1.



5.39.
Verkoper stelt dat de vraag naar het adverse effect moet worden beantwoord in relatie tot het (financiële) effect van de concrete schendingen. Koper daarentegen betoogt dat de vraag naar het adverse effect moet worden bezien in relatie tot het (financiële) effect van de overname door Koper van de Jigsaw Groep. Daartoe voert Koper aan dat eventuele schendingen voortkomen uit de samenwerking met de Jigsaw Groep, zodat moet worden bekeken wat per saldo het resultaat van die samenwerking is geweest voor de Inlumi Groep.



5.40.
De rechtbank volgt Koper niet in haar standpunt. Artikel 3.4.1 luidt, voor zover hier van belang, als volgt: “If any of the obligations under Clause 3.3.2 are not complied with during the Earnout Period and the same has an adverse effect on the Earnout Amounts (…)”
Met de aanduiding “the same” volgt uit de letterlijke bewoordingen dat moet worden gekeken naar wat het effect is van het niet nakomen van de concrete verplichtingen die zijn geschonden. Deze formulering is tijdens de onderhandelingen over de tekst van de SPA door Koper zelf voorgesteld, en daarna door Verkoper geaccepteerd. Koper heeft geen concrete, relevante feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit een andere partij-bedoeling kan worden afgeleid. Dat betekent dat de taalkundige betekenis doorslaggevend is. Die betekenis sluit ook aan bij de aard en strekking van de earnout-bepalingen, namelijk dat de Koper zich moet inspannen om de onderneming optimaal voort te zetten en zich moet inspannen om een maximale earnout te realiseren. Als de Koper zich niet aan die verplichtingen houdt en schending van die verplichtingen een nadelig effect heeft op de hoogte van de earnout, vormt de gefixeerde berekening daarop de sanctie.



5.41.
Uit het voorgaande volgt dat de in opdracht van Koper door Vantage in haar rapporten gemaakte totaal-vergelijking tussen de situatie met en zonder samenwerking tussen de Inlumi Groep en de Jigsaw Groep voor de beoordeling niet van belang is.



5.42.
Toegespitst op de concrete door Koper niet nagekomen verplichtingen is onmiskenbaar dat het in 2022 niet in rekening brengen van GSS-charges aan de Jigsaw Groep, het niet volledig aan de Jigsaw Groep doorbelasten van bepaalde kosten en de toename in de verhouding tussen ondersteunend personeel en consultants elk voor zich een substantieel negatief effect heeft gehad op de EBITDA van de Inlumi Groep over 2022 en daarmee zodoende ook op het earnout-bedrag over 2022. Gesteld noch gebleken is dat de met die tekortkomingen gemoeide handelingen daarnaast ook nog enig positief financieel effect hebben gehad. Hoe groot het negatieve effect precies is geweest, kan in het midden blijven. Koper heeft zich niet op het standpunt gesteld dat van een bepaalde mate van nadelig effect sprake moet zijn en het staat verder vast dat van een gering of te verwaarlozen effect in elk geval geen sprake is geweest.



5.43.
Aangezien over 2023 in elk geval te weinig GSS-charges in rekening zijn gebracht bij de Jigsaw Groep, geldt het voorgaande ook voor het boekjaar 2023. De andere verwijten die Verkoper over 2023 heeft gemaakt, kunnen onbesproken blijven.


Conclusie: gefixeerde berekening earnout 2022 en 2023




5.44.
Aangezien aan de voorwaarden van artikel 3.4.1 is voldaan, heeft Verkoper het recht te kiezen voor een gefixeerde berekening van het earnout-bedrag. Niet ter discussie staat dat dat recht ingevolge het bepaalde in artikel 3.4.1 niet is beperkt tot het jaar 2022, maar ook geldt voor het daaropvolgende jaar.



5.45.
In het Businessplan was de EBITDA over 2022 geprognosticeerd op € 5.464.000,-
en over 2023 op € 7.010.000,-. Verkoper kan dus over beide jaren aanspraak maken op een earnout van 50% van de betreffende EBITDA. Niet in geschil is dat, met inachtneming van de reeds door Koper betaalde bedragen, Koper dan nog € 1.004.345,- aan earnout over 2022 en € 2.534.680,- over 2023 moet betalen. Deze twee door Verkoper in hoofdsom gevorderde bedragen zijn zodoende toewijsbaar.


Wettelijke rente over de earnout-bedragen




5.46.
Over het resterende, verschuldigde earnout-bedrag over het boekjaar 2022 vordert Verkoper rente vanaf 24 februari 2023, althans vanaf 4 augustus 2023. Over het boekjaar 2023 vordert Verkoper rente vanaf 26 februari 2023 (de rechtbank begrijpt: 2024), althans vanaf 23 mei 2024. Volgens Koper is de rente daarentegen op zijn vroegst gaan lopen vanaf veertig dagen na de dagvaarding.



5.47.
Volgens artikel 3.2.5, waarnaar Verkoper heeft verwezen, moet het earnout-bedrag over het betreffende boekjaar binnen veertig werkdagen na 1 januari van het daaropvolgende jaar worden betaald, tenzij de Verkoper heeft laten weten dat de omvang van de door Koper berekende earnout wordt betwist. In dat laatste geval moet het earnout-bedrag worden betaald binnen vijf werkdagen nadat dat bedrag is vastgesteld of over de hoogte daarvan overeenstemming is bereikt. Volgens artikel 3.4.1, slotzin, moet ook een op basis van artikel 3.4.1 bepaalde earnout worden betaald in overeenstemming met artikel 3.2.5.



5.48.
Niet in geschil is dat Verkoper heeft laten weten dat zij de omvang van de door Koper berekende earnout over 2022 en 2023 betwist. Tot onderlinge overeenstemming of het gezamenlijk aanwijzen van een onafhankelijke expert als bedoeld in artikel 3.2.3 is het niet gekomen. In plaats daarvan heeft Verkoper de kwestie aan de rechtbank voorgelegd. Uit artikel 3.2.5 volgt dan dat rente over de toewijsbare earnout-bedragen pas verschuldigd is vijf werkdagen nadat de rechter de hoogte van de earnout heeft vastgesteld. De gevorderde wettelijke rente is dan ook toewijsbaar vanaf vijf werkdagen na de datum van dit vonnis.


Buitengerechtelijke kosten




5.49.
Verkoper vordert op grond van artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Volgens Verkoper heeft zij onderzoek moeten doen om de earnout over 2022 en 2023 te verifiëren. De onderzoekskosten van [naam] , bestuurder van Verkoper, begroot Verkoper op € 44.104,- (298 uren tegen een uurtarief van € 148,-). Verder heeft Verkoper zich in de onderzoeks- en onderhandelingsfase (van 27 januari 2023 tot en met 23 november 2023) ook laten bijstaan door een advocaat. De kosten van de advocaat in die periode bedragen € 54.223,50.



5.50.
Koper betwist dat sprake is van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en stelt zich op het standpunt dat ook niet voldaan is aan de dubbele redelijkheidstoets.



5.51.
Volgens vaste rechtspraak is voor vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW, vereist dat:
( a) condicio sine qua non-verband bestaat tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis en de kosten;
( b) de kosten in zodanig verband staan met die gebeurtenis dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, aan de aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend;
( c) het redelijk was om in verband met een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van die gebeurtenis deskundige bijstand in te roepen; en
( d) de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn.



5.52.
Met Koper is de rechtbank van oordeel dat Verkoper op grond van de SPA een eigen verplichting had om de door Koper berekende EBITDA en earnout te verifiëren en daarnaar zo nodig onderzoek te doen. In zoverre geldt dat daarop betrekking hebbende onderzoekskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat daarvoor niet voldaan is aan de hiervoor onder (a) en/of (b) genoemde vereisten. Verkoper heeft in de opgave van de onderzoekskosten van [naam] geen onderscheid gemaakt tussen dergelijke onderzoekskosten enerzijds en onderzoekskosten die verband houden met het tussen partijen gerezen geschil over de aanspraak van Verkoper op de gefixeerde berekening van de earnout anderzijds. Nu dat onderscheid niet is gemaakt en de rechtbank over onvoldoende aanknopingspunten beschikt om zelf een schatting te maken, moeten de door [naam] gemaakte onderzoekskosten worden afgewezen.



5.53.
Met betrekking tot de kosten van juridische bijstand is de rechtbank van oordeel dat die kosten deels verband houden met het tussen partijen gerezen geschil over de aanspraak op de gefixeerde earnout-berekening, zodat deze kosten zijn aan te merken als kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Voor een ander deel moet de in die periode verleende juridische bijstand echter worden aangemerkt als kosten ter voorbereiding en instructie van de zaak. Die laatste kosten komen niet afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking, omdat de proceskostenveroordeling daarvoor wordt geacht een vergoeding in te houden. Gelet op de overgelegde urenspecificaties en de daarop vermelde omschrijving begroot de rechtbank de voor vergoeding in aanmerking komende kosten op een bedrag van € 15.000,-. Tot dit bedrag zijn de gemaakte kosten als redelijk te beschouwen en dus toewijsbaar. De gevorderde wettelijke rente hierover is toewijsbaar zoals gevorderd.


Proceskosten, beslagkosten en uitvoerverklaring bij voorraad




5.54.
Koper moet als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten (inclusief nakosten) van Verkoper betalen. In conventie worden de proceskosten van Verkoper begroot op:
- exploot dagvaarding € 115,77
- griffierecht € 9.137,00
- salaris advocaat € 8.714,00 (2 punten × € 4.357,00)
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal € 18.144,77



5.55.
Verkoper vordert Koper te veroordelen tot betaling van € 6.168,57 aan beslagkosten. Gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv komen door Verkoper gemaakte beslagkosten voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank begroot de beslagkosten op:
- deurwaardersexploten € 1.066,91
- griffierecht € 388,00
- salaris advocaat € 4.357,00 (1 punt × € 4.357,00)
totaal € 5.811,91



5.56.
Tot voornoemd totaalbedrag zijn de beslagkosten toewijsbaar. Het meerdere wordt afgewezen. De wettelijke rente over de beslagkosten is toewijsbaar zoals gevorderd.



5.57.
Tot slot is de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van alle betalingsveroordelingen als onweersproken toewijsbaar.


in reconventie




5.58.
Aangezien de vorderingen in conventie worden toegewezen, is dat geen grond voor opheffing van de beslagen. Niet kan worden gezegd dat de beslagen onrechtmatig zijn gelegd. Koper heeft verder geen feiten of omstandigheden gesteld die maken dat de gelegde beslagen zouden moeten worden opgeheven. De vorderingen in reconventie worden daarom afgewezen.



5.59.
Koper is ook in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij aan te merken en zal daarom in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. Die proceskosten worden aan de kant van Verkoper begroot op:
- salaris advocaat € 614,00 (2 punten × € 614,00 × factor 0,5)
- nakosten € 100,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 714,00



5.60.
Deze proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.





6De beslissing

De rechtbank


in conventie



6.1.
veroordeelt Koper tot betaling aan Verkoper van € 1.004.345,- aan earnout 2022, vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf vijf werkdagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,



6.2.
veroordeelt Koper tot betaling aan Verkoper van € 2.534.680,- aan earnout 2023, vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf vijf werkdagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,



6.3.
veroordeelt Koper tot betaling aan Verkoper van € 15.000,- aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf 17 juni 2024 tot de dag van volledige betaling,



6.4.
veroordeelt Koper tot betaling aan Verkoper van € 5.811,91 aan beslagkosten, vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf 17 juni 2024 tot de dag van volledige betaling,



6.5.
veroordeelt Koper in de proceskosten van Verkoper, begroot op € 18.144,77 en te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Koper niet tijdig aan de betalingsveroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Koper € 92,00 extra betalen, plus de kosten van de betekening,



6.6.
verklaart de veroordelingen in 6.1 tot en met 6.5 uitvoerbaar bij voorraad,



6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,


in reconventie




6.8.
wijst het gevorderde af,



6.9.
veroordeelt Koper in de proceskosten van Verkoper, begroot op € 714,00 en te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Koper niet tijdig aan deze proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Koper € 92,00 extra betalen, plus de kosten van de betekening,



6.10.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, mr. S.P. Pompe en mr. R.P.F. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2025.





EBITDA: Earnings before interest, tax, depreciation and amortization
Link naar deze uitspraak