Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBDHA:2024:11706 
 
Datum uitspraak:26-07-2024
Datum gepubliceerd:26-07-2024
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:C/09/668519 / KG ZA 24/57
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Kort geding. De gevorderde bouwstop wordt toegewezen, omdat de voorgenomen bouwwerkzaamheden voor eisers tot onrechtmatige hinder leiden.
Trefwoorden:bestemmingsplan
bouwvergunning
burgerlijk wetboek
omgevingsvergunning
perceel
wettelijke rente
 
Uitspraak
Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: C/09/668519 / KG ZA 24/571


Vonnis in kort geding van 26 juli 2024


in de zaak van




1 [eiser sub 1] te [woonplaats 1] ,

2. [eiseres sub 2] te [woonplaats 2] ,
eisers,
advocaat mr. J.J. Kesseboom te [plaatsnaam] ,

tegen:




1 [gedaagde sub 1] te [woonplaats 3] ,

2. [gedaagde sub 2] te [woonplaats 1] ,

3. [gedaagde sub 3] te [woonplaats 4] ,

4. [gedaagde sub 4] te [woonplaats 4] ,

5. [gedaagde sub 5] te [woonplaats 1] ,
gedaagden,
gemachtigde [naam] (werkzaam bij Wessel Juristen te [plaatsnaam] ).

Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser sub 1] ’, ‘ [eiseres sub 2] ’ en ‘ [gedaagden] ’ (gedaagden gezamenlijk, mannelijk enkelvoud). Eisers gezamenlijk zullen worden aangeduid als ‘ [eisers] ’ (mannelijk enkelvoud).




1De procedure


1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 juli 2024, met producties 1 tot en met 15;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 6 en met namens ieder van gedaagden een schriftelijke volmacht aan [naam] om op te treden als gemachtigde.



1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 17 juli 2024.



1.3.
De datum voor het wijzen van vonnis is ter zitting bepaald op 31 juli 2024, dan wel zoveel eerder als mogelijk is. De vonnisdatum is vervolgens nader bepaald op 26 juli 2024.





2De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.


2.1.

[eiser sub 1] is eigenaar en bewoner van de woning aan de [adres] te [plaatsnaam] . [eiseres sub 2] is eigenaar van de woning aan de [adres 2] te [plaatsnaam] . Zij verhuurt deze woning aan derden.


2.2.
Gedaagden zijn (ieder voor 1/5e deel) onverdeeld eigenaar van het perceel grond met garage, gelegen aan de [adres 3] te [plaatsnaam] (hierna het perceel).



2.3.
Op 4 november 2022 heeft [gedaagden] bij de gemeente Leiden een omgevingsvergunning aangevraagd in verband met het voornemen om de garage op het perceel af te breken en in plaats daarvan een gebouw bestaande uit drie appartementen te bouwen. De gemeente Leiden heeft de omgevingsvergunning bij besluit van 7 februari 2023 verleend.



2.4.
In een brief van 6 maart 2024 heeft [eisers] aan gedaagde onder 2 (hierna ‘ [gedaagde sub 2] ’) meegedeeld dat [eisers] bezwaar maakt tegen de geplande bouw van drie appartementen op het perceel. Daarbij heeft [eisers] (samengevat) toegelicht dat het voornemen om binnen twee meter van de raam- en deuropening van de woningen van [eisers] appartementen te bouwen onrechtmatig is en dat daardoor aan [eisers] hinder wordt toegebracht door onder meer het onthouden van licht en lucht.



2.5.
In reactie op de in 2.4. genoemde brief heeft [gedaagde sub 2] (volgens [eisers] op 29 april 2024) in een e-mailbericht aan [eisers] meegedeeld dat het bouwplan in overeenstemming met het bestemmingsplan is en dat dit is bevestigd in de door de gemeente Leiden verstrekte omgevingsvergunning. Verder heeft [gedaagde sub 2] meegedeeld dat ook de welstandscommissie het bouwplan heeft goedgekeurd. [gedaagde sub 2] heeft daarbij toegelicht dat uit de bij de vergunningsaanvraag ingediende daglichtberekening en schaduwberekening niets naar voren is gekomen dat [gedaagden] zou moeten belemmeren in zijn bouwproject. Ten slotte heeft [gedaagde sub 2] aan [eisers] kenbaar gemaakt voornemens te zijn de verleende omgevingsvergunning ten uitvoer te brengen.



2.6.

[eiser sub 1] heeft de effecten van het bouwplan van [gedaagden] op zijn woning laten onderzoeken door ir. Jurrijn Tack van ‘Bezonningsingenieur.nl’, hierna ‘de bezonningsdeskundige’. In zijn rapport van 15 mei 2024 (hierna ‘het rapport’) komt de bezonningsdeskundige tot de volgende conclusie:






Bij het onderzoek is tot uitgangspunt genomen de situatie die zal bestaan na de realisatie van een bouwplan op het op dit moment nog braakliggende terrein aan de [adres 4] te [plaatsnaam] , waarvoor al een omgevingsvergunning is verleend en waar op korte termijn zal worden gestart met de bouwwerkzaamheden. Bij het rapport horen:
- Bijlage 1: 3D-schaduwafbeeldingen van de bezonning, waarbij de bestaande situatie is vergeleken met de geplande situatie over de periode 21 december (de kortste dag van het jaar) tot en met 21 juni (de langste dag van het jaar);
- Bijlage 2: Kwantitatieve uitwerking bezonning, eveneens over de periode december tot en met juni.



2.7.
In het rapport is onder meer opgenomen:





en








2.8.
In een aanvullende notitie van 27 mei 2024 heeft de bezonningsdeskundige opgemerkt dat – hoewel de effecten niet exact zijn vastgesteld – op het perceel van [eiseres sub 2] vergelijkbare verminderingen van bezonning, daglicht en uitzicht zullen ontstaan als op het perceel van [eiser sub 1] .


2.9.
Bij brief van 15 mei 2024 heeft de advocaat van [eisers] gedaagde onder 4 gewezen op de conclusies in het rapport van de bezonningsdeskundige, dat als bijlage bij de brief was gevoegd, en hem gesommeerd om de bouw stil te leggen en de bouwwerkzaamheden gestaakt te houden.





3Het geschil


3.1.

[eisers] vordert – zakelijk weergegeven – de (hoofdelijke) veroordeling van [gedaagden] om de bouwwerkzaamheden aan de [adres 3] te [plaatsnaam] onmiddellijk te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom en met (hoofdelijke) veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.



3.2.
Daartoe stelt [eisers] – samengevat – het volgende. [gedaagden] is niet met [eisers] in overleg getreden over de bouwplannen en [eisers] raakte pas bekend met de bouwplannen toen de garage op het perceel werd gesloopt. De bouwplannen van [gedaagden] veroorzaken een zodanig ernstige schaduwwerking en vermindering van dag- en zonlicht dat sprake is van onrechtmatige hinder, die [eisers] niet hoeft te dulden. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst [eisers] naar het rapport. Daarnaast maken de bouwplannen een onrechtmatige inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers] , omdat deze zullen leiden tot een waardedaling van de woningen, zonder dat die schade wordt gecompenseerd. [gedaagden] moet de werkzaamheden daarom staken en gestaakt houden.



3.3.
De conclusie van [gedaagden] strekt tot afwijzing van de vordering van [eisers] , met veroordeling van [eisers] in de proceskosten. Zijn verweer zal hierna, voor zover nodig, worden besproken.





4De beoordeling van het geschil


Ontvankelijkheid


4.1.

[gedaagden] heeft allereerst aangevoerd dat [eisers] niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat de termijn waarbinnen [eisers] bezwaar had moeten aantekenen tegen het besluit van de gemeente Leiden van 7 februari 2023 om aan [gedaagden] een omgevingsvergunning te verlenen inmiddels is verstreken. [eisers] heeft echter aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat sprake is van onrechtmatige hinder, zodat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn vordering bij de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding.


Onrechtmatige hinder?



4.2.
Volgens [eisers] leiden de bouwplannen van [gedaagden] tot onrechtmatige hinder. In artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat een eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan de eigenaar van een ander erf hinder mag toebrengen. Daaronder valt onder meer het onthouden van licht aan andere erven. Op grond van vaste jurisprudentie hangt het antwoord op de vraag of sprake is van onrechtmatige hinder af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid – mede gelet op de daaraan verbonden kosten – en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen.


4.3.
Anders dan [gedaagden] heeft aangevoerd betekenen de aan [gedaagden] verleende omgevingsvergunning en de omstandigheid dat de bouwplannen passen binnen het geldende bestemmingsplan niet dat het bouwen volgens die bouwvergunning dus geen onrechtmatige hinder jegens derden kan opleveren. Het is aan de civiele rechter, in dit geval de voorzieningenrechter, om te beoordelen of de voorgenomen bouwplannen hinder opleveren in de zin van artikel 5:37 BW en artikel 6:162 BW. Ook als geheel in overeenstemming met een bouwvergunning die in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, wordt gebouwd, kan dit namelijk onrechtmatige hinder opleveren voor buren. Daarbij geldt wel dat het bestemmingsplan aanwijzingen kan bevatten dat, voor zover het gaat om de elementen die in het bestemmingsplan hun regeling hebben gevonden, het gebruik van de toegestane bouwmogelijkheden naar maatschappelijke opvattingen niet als onrechtmatige hinder is te beschouwen (HR 21 oktober 2005, LJN AT8823).



4.4.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de op het perceel geplande bebouwingswerkzaamheden onrechtmatige hinder tot gevolg hebben voor [eisers] heeft [eisers] verwezen naar de inhoud en de conclusies van het rapport van de bezonningsdeskundige. Dit rapport heeft weliswaar betrekking op de woning van [eiser sub 1] , maar de bezonningsdeskundige heeft in een aanvullende notitie bevestigd dat de gevolgen van de bouwplannen voor de woning van [eiseres sub 2] vergelijkbaar zijn. [eisers] heeft erop gewezen dat uit het rapport blijkt dat in de herfst- en wintermaanden ter plaatse van de woonkamer een procentuele afname van het aantal bezonningsuren van 88% tot 100% plaatsvindt en in de lente- en zomermaanden van 35% tot 71%. Dit betekent volgens [eisers] dat de bouwwerkzaamheden van [gedaagden] een substantiële en excessieve afname van het aantal bezonningsuren tot onder de geldende norm tot gevolg hebben. Verder heeft [eisers] benadrukt dat de gemiddelde daglichtfactor in de woonkamer volgens het rapport door de bouwplannen zal afnemen met 19%, waardoor ook de streefwaarden voor de daglichtvoorziening in de geplande situatie niet langer worden gehaald en het voor het verlichten van de woonkamer nodig zal zijn om kunstmatig licht te gebruiken. Daarbij heeft [eisers] gesteld dat het zonlicht op de patio bijna volledig wegvalt, zodat sprake is van ernstige schaduwvorming. Ten slotte heeft [eisers] naar voren gebracht dat de bezonningsdeskundige onderzoek heeft gedaan naar het uitzicht vanuit de woning naar buiten en dat het uitzicht op de lucht en het natuurlijk groen bijna volledig wordt weggenomen door de hoogte van de te bouwen appartementen, waarbij vanuit de woningen alleen nog zicht is op een hoge blinde muur.



4.5.
Daarnaast heeft [eisers] gesteld dat [gedaagden] gelet op het bepaalde in artikel 5:50 lid 4 BW binnen een afstand van twee meter van de daglichtopeningen in de woningen van [eisers] geen gebouw van de voorgenomen hoogte mag bouwen.



4.6.
In de conclusie van antwoord heeft de gemachtigde van [gedaagden] onder meer het volgende vermeld: “kan de summiere inbreuk die betrekking heeft op een in beperkte mate, en tevens door [gedaagde sub 4] (toevoeging voorzieningenrechter: bedoeld is [gedaagden] ) betwistte, afname van zonlicht als rechtvaardig worden bestempeld. Zeker gezien de percelen van [eisers] te midden van de binnenstad van [plaatsnaam] gelegen zijn.”. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [gedaagden] naar voren gebracht dat de gemeente al een belangenafweging heeft gemaakt, mede aan de hand van de bij de vergunningsaanvraag overgelegde lichtstudies, zodat van onrechtmatige hinder geen sprake is en heeft hij het rapport in algemene zin betwist. Ten slotte heeft [gedaagde sub 2] ter zitting verklaard dat hij het rapport weliswaar heeft ontvangen, maar dat hij de bevindingen van de bezonningsdeskundige niet heeft gelezen. De bij de vergunningsaanvraag overgelegde lichtstudies zijn in deze procedure niet overgelegd.



4.7.
Met deze algemene, niet gemotiveerde betwisting heeft [gedaagden] de conclusies van de bezonningsdeskundige en de stellingen van [eisers] met betrekking tot de hinder die hij als gevolg van de door [gedaagden] geplande bouwwerkzaamheden zal ondervinden onvoldoende (gemotiveerd) weersproken. Dit betekent dat [eisers] met het rapport voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door [gedaagden] geplande bouwwerkzaamheden zullen leiden tot ernstige schaduwwerking en vermindering van dag- en zonlicht in de woningen van [eisers] en dat daardoor sprake is van een mate van hinder die [eisers] niet hoeft te dulden. De omstandigheid dat de geplande bebouwing van het perceel in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maakt het voorgaande niet anders. [gedaagden] heeft ook niet gesteld, noch is anderszins gebleken, dat het bestemmingsplan aanwijzingen bevat dat het gebruik van de toegestane bouwmogelijkheden naar maatschappelijke opvattingen niet als onrechtmatige hinder is te beschouwen.
Ook de omstandigheid dat de ligging van de woningen van [eisers] in de binnenstad van [plaatsnaam] logischerwijs beperkingen met betrekking tot lichtinval tot gevolg heeft, zoals [gedaagden] betoogt, maakt niet dat van onrechtmatige hinder geen sprake is. Enige mate van hinder is niet gelijk aan de hinder die [eisers] , onweersproken door [gedaagden] , volgens het rapport zal ervaren van de bouwplannen van [gedaagden]



4.8.
Reeds gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan de (dreigende) onrechtmatige hinder een einde moet worden gemaakt. Daarmee kan in het midden blijven of de voorgenomen bouwwerkzaamheden (ook) in strijd zijn met het bepaalde in artikel 5:50 lid 4 BW, zoals [eisers] heeft gesteld. [gedaagden] wordt veroordeeld om de voorgenomen bouwwerkzaamheden op zijn perceel te staken en gestaakt te houden. Anders dan gevorderd zal de voorzieningenrechter geen hoofdelijke veroordeling uitspreken. De verplichting om de werkzaamheden te staken en gestaakt te houden geldt immers voor ieder van gedaagden en het staken van de werkzaamheden door de één maakt niet dat de andere gedaagden daartoe niet langer gehouden zijn.



4.9.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en er zal een maximum aan worden verbonden, een en ander zoals hierna in de beslissing is vermeld.



4.10.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [gedaagden] de voorzieningenrechter gevraagd de procedure te verwijzen naar de bodemrechter. Het is niet aan de voorzieningenrechter om procedures naar de bodemrechter te verwijzen. Wel hebben partijen belang bij een bodemprocedure, zodat zij een definitief rechterlijk oordeel krijgen over de bouwplannen van [gedaagden] Het ligt op de weg van [eisers] om een bodemprocedure aanhangig te maken, omdat hij wil dat [gedaagden] stopt met bouwen. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter de bouwstop opleggen onder de voorwaarde dat [eisers] binnen drie maanden na vonnisdatum een bodemprocedure aanhangig maakt inzake de bouwstop. Dit geeft partijen de tijd om eerst met elkaar te overleggen. De bouwstop vervalt dus indien [eisers] niet binnen drie maanden na heden een bodemprocedure bij de rechtbank aanhangig heeft gemaakt. Partijen worden geacht in deze bodemprocedure beiden voortvarend te procederen totdat een schikking is bereikt of een eindvonnis is gewezen.




4.11.

[gedaagden] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:









- dagvaarding





139,72







- griffierecht





320,--







- salaris advocaat





1.107,--







- nakosten



€ 178,--



(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)




Totaal





1.744,72











4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.





5De beslissing

De voorzieningenrechter:


5.1.
veroordeelt [gedaagden] om de bouwwerkzaamheden aan de [adres 3] te ( [postcode] ) [plaatsnaam] , [kadastraal nummer] , na betekening van dit vonnis onmiddellijk te staken en gestaakt te houden;



5.2.
bepaalt dat het onder 5.1. opgelegde gebod zijn werking verliest indien:
- eiser niet uiterlijk op 26 oktober 2024 een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt;
- eiser een eenmaal aanhangig gemaakte bodemprocedure eenzijdig intrekt;



5.3.
bepaalt dat [gedaagden] een dwangsom verbeurt van € 25.000,-- ineens en vervolgens van € 1.000,-- per dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat wordt nagelaten aan de in 5.1. genoemde veroordeling te voldoen, tot een maximum van in totaal € 100.000,--;



5.4.
veroordeelt [gedaagden] (hoofdelijk) in de proceskosten, die aan de zijde van [eisers] zijn begroot op € 1.744,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagden] € 92,-- extra betalen, plus de kosten van betekening;



5.5.
veroordeelt [gedaagden] (hoofdelijk) tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;



5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;



5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2024.

mvt
Link naar deze uitspraak