Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBDHA:2025:11147 
 
Datum uitspraak:03-06-2025
Datum gepubliceerd:01-07-2025
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:11536441 RP VERZ 25-500
Rechtsgebied:Arbeidsrecht
Indicatie:Uitleg arbeidsovereenkomst en arbeidsvoorwaardenregeling. Toepassing van de salarisschalen van de CAO-Rijk maakt niet dat het functiegebouw van de CAO-Rijk ook op de arbeidsovereenkomst van toepassing is.
Trefwoorden:arbeidsovereenkomst
burgerlijk wetboek
 
Uitspraak
RECHTBANK
DEN HAAG


Civiel recht
Kantonrechter

Zittingsplaats Den Haag

JB/bc
Zaaknummer: 11536441 \ RP VERZ 25-50090


Vonnis van 3 juni 2025


in de zaak van



[eiser]
,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,

tegen


de stichting

STICHTING NEDERLANDS LITERATUURMUSEUM EN LITERATUURARCHIEF,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde partij,
hierna ook te noemen: het Kinderboekenmuseum,
gemachtigde: mr. C.C. Oberman.





1De procedure


1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 10 februari 2025;
- een aanvulling op het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 10 maart 2025;
- het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 24 april 2025;



1.2.
Op 1 mei 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij [eiser] is verschenen, bijgestaan door [naam 1] als gemachtigde. Voor het Kinderboekenmuseum is verschenen [naam 2] (hoofd bedrijfsvoering) en [naam 3] (P&O- adviseur), bijgestaan door mr. Oberman. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden.



1.3.
Op grond van artikel 7:686a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) worden gedingen die zijn gebaseerd op het in, bij of krachtens Afdeling 9, titel 10 van boek 7 BW bepaalde, ingeleid met een verzoekschrift. De verzoeken [eiser] , zoals omschreven in randnummer 3.1 van dit vonnis zijn niet gebaseerd op titel 10 van boek 7 BW. Artikel 7:686a lid 2 BW is daarom niet van toepassing. Niet gesteld en niet gebleken is dat een ander artikel van toepassing is waaruit volgt dat deze procedure ingeleid moet worden met een verzoekschrift. Deze procedure had dus moeten worden ingeleid met een dagvaarding. Artikel 69 lid 2 bepaalt – voor zover hier van belang – dat de rechter beveelt dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt, wordt voortgezet conform de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure. Nu de zaak voor uitspraak staat, brengt dat mee dat een vonnis wordt gewezen in plaats van een beschikking en dat in dit vonnis de terminologie van de dagvaardingsprocedure wordt gehanteerd.



1.4.
Ten slotte is de datum van het vonnis bepaald op heden.





2De feiten


2.1.
Sinds 8 maart 2022 is [eiser] werkzaam bij het Kinderboekenmuseum. Thans is zij werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, gedateerd 2 april 2024 (hierna: de arbeidsovereenkomst).



2.2.
In de door [eiser] ondertekende arbeidsovereenkomst is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:


‘Artikel 1

1.1 Werknemer blijft met ingang van 1 maart 2024 in dienst in de functie van medewerker Boekingen.



Artikel 4



4.1

Werknemer ontvangt een bruto salaris van € 1467,14 per maand op basis van een 20-urige werkweek (schaal 5 s.a. 3 van de CAO Rijk).[…]’



[…]


Artikel 8



8.1

Op de arbeidsovereenkomst is de Arbeidsvoorwaardenregeling van toepassing. Werknemer heeft een exemplaar ontvangen, is op de hoogte van en stemt in met de Arbeidsvoorwaardenregeling.’




2.3.
In de arbeidsvoorwaardenregeling staat – voor zover van belang – onder andere het volgende:


‘1. Definities



In deze arbeidsvoorwaardenregeling wordt verstaan onder:



[…]


Werknemer iedere persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de werkgever en van wie de functie is ingedeeld volgens de CAO Rijk. […]



7. Salarisregeling



7.1

Algemeen


a. De werkgever is verantwoordelijk voor een juiste indeling van de functie.


b. Bij elke functie hoort een salarisschaal.


c. De werknemer ontvangt schriftelijk mededeling van de salarisschaal waarin de werknemer is ingedeeld, het schaalsalaris en het aantal periodieken dan wel de leeftijd, waar op het schaalsalaris is gebaseerd.


[…]




7.5

Jaarlijkse salarisverhoging in periodiekenschaal


a. Bij voldoende functioneren wordt het salaris van de werknemer jaarlijks per 1 januari met een periodiek verhoogd tot het eerstkomende hogere salarisbedrag van de salarisschaal, totdat het einde van de schaal is bereikt.’




2.4.
Sinds 1 januari 2025 is, in plaats van de arbeidsvoorwaardenregeling, de Museum CAO van toepassing op de arbeidsovereenkomst van [eiser] .





3Het geschil


3.1.

[eiser] vordert – naar de kantonrechter begrijpt –, samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende:


het Kinderboekenmuseum te verplichten om de functie van [eiser] te beoordelen op basis van het functiewaarderingssysteem zoals bedoeld in de CAO-rijk;


toekenning van de jaarlijkse periodieke verhogingen per 1 januari 2023 en per 1 januari 2024;



[eiser] informatie te verstrekken over de wijze waarop bij de Museum CAO de functies zijn ingedeeld;


het Kinderboekenmuseum te veroordelen in de kosten van de procedure.





3.2.

[eiser] legt aan haar eerste vordering ten grondslag dat – omdat de salarissen worden ingedeeld op basis van de CAO-Rijk – ook het functiegebouw van de CAO-Rijk van toepassing is. [eiser] voert hiertoe aan dat uit haar arbeidsovereenkomst en de arbeidsvoorwaardenregeling niet duidelijk volgt dat enkel de salarisschalen van de CAO-Rijk van toepassing zijn. Aan haar tweede vordering legt [eiser] ten grondslag dat uit artikel 7.5 van de arbeidsvoorwaardenregeling volgt dat periodieke verhogingen worden toegekend per 1 januari. Aan haar derde vordering legt [eiser] ten grondslag dat zij recht heeft op informatie van het Kinderboekenmuseum die zij nodig heeft voor haar procedure bij de geschillencommissie over haar functie-indeling volgens de Museum CAO.



3.3.
Het Kinderboekenmuseum voert verweer. Het concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.



3.4.
Het Kinderboekenmuseum betwist dat, behalve de salarisschalen, ook het functiegebouw van de CAO-Rijk en het daarmee samenhangende functiewaarderingssysteem van toepassing is.



3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.





4De beoordeling


Functiegebouw van de CAO-Rijk van toepassing?



4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat niet de gehele CAO-Rijk van toepassing is op de arbeidsovereenkomst van [eiser] . Zij verschillen van mening over de vraag of, naast de salarisschalen van de CAO-Rijk, ook het functiegebouw van de CAO-Rijk van toepassing is. Partijen hebben dus een geschil over hoe de arbeidsovereenkomst (artikel 4.1) en de arbeidsvoorwaardenregeling (definitie werknemer) moeten worden uitgelegd. Omdat partijen het niet eens zijn over de uitleg daarvan, moet de kantonrechter de bedingen uitleggen aan de hand van de zogenaamde Haviltex-norm. Dat betekent dat het niet alleen gaat om de letterlijke tekst van de bepaling in een overeenkomst, maar ook om de vraag welke betekenis partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Kort gezegd: wat waren de bedoelingen van partijen?



4.2.

[eiser] stelt dat het functiegebouw van de CAO-Rijk van toepassing is, omdat uit de arbeidsovereenkomst en de arbeidsvoorwaardenregeling niet duidelijk volgt dat enkel de salarisschalen van de CAO-Rijk van toepassing zijn. Nergens is in de arbeidsvoorwaardenregeling een disclaimer opgenomen dat dat het geval is. Omdat het Kinderboekenmuseum voor zichzelf geen salarisregeling heeft die is gekoppeld aan de verschillende functieniveaus bij het museum, aan de hand waarvan een functie en het daarbij passende salaris wordt bepaald, heeft [eiser] de overtuiging dat het Kinderboekenmuseum moet accepteren dat haar salaris wordt bepaald op basis van wat er in de CAO-Rijk daarover is vastgelegd. De CAO-Rijk is daar heel duidelijk over. Volgens [eiser] past haar functie in het functiegebouw van de CAO-Rijk.



4.3.
Het Kinderboekenmuseum voert aan dat uit de tekst van de arbeidsovereenkomst duidelijk volgt dat alleen is aangesloten bij de salarisschalen van de CAO-Rijk. Er is geen sprake van een incorporatiebeding waarbij de gehele CAO-Rijk of het functiegebouw van de CAO-Rijk van toepassing is verklaard op de arbeidsovereenkomst. De definitie van het begrip ‘werknemer’ in artikel 1 van de arbeidsvoorwaardenregeling is in dit opzicht weliswaar wat ongelukkig geformuleerd, maar er is verder geen enkele aanwijzing dat het de bedoeling van het Kinderboekenmuseum was om ook het functiegebouw en daarmee het functiewaarderingssysteem van de CAO-Rijk van toepassing te laten zijn. Dat ligt ook niet voor de hand, omdat de organisaties die in de CAO-Rijk worden aangemerkt als de Staat der Nederlanden wat betreft de aard en kenmerken zeer afwijken van het Kinderboekenmuseum als organisatie. Ter zitting heeft het Kinderboekenmuseum toegelicht dat bij de salarisschalen van de CAO-Rijk is aangesloten om praktische redenen, onder andere vanwege de (marktconforme) loonindexeringen. Volgens het Kinderboekenmuseum hanteren meerdere organisaties om deze redenen de salarisschalen van de CAO-Rijk.



4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat een redelijke uitleg van de arbeidsovereenkomst en de arbeidsvoorwaardenregeling met zich meebrengt dat in de arbeidsovereenkomst van [eiser] alleen wordt aangesloten bij de salarisschalen van de CAO-Rijk, en dat daarop dus niet ook het functiegebouw en het daarmee samenhangende functiewaarderingssysteem van de CAO-Rijk van toepassing zijn. De enige aanwijzing die daarvoor bestaat is de tekst van artikel 1 van de arbeidsvoorwaardenregeling. Dat is een te smalle basis, nu nergens anders uit blijkt dat partijen de bedoeling hadden met de aanduiding van de salarisschaal volgens de CAO-Rijk in artikel 4.1 van de arbeidsovereenkomst ook het hele functiegebouw en het functiewaarderingssysteem van de CAO-Rijk deel te laten uitmaken van de afspraken. Als dit wel de bedoeling was geweest, zou het voor de hand hebben gelegen dat daarvoor een uitdrukkelijke bepaling in de arbeidsovereenkomst of de arbeidsvoorwaardenregeling zou zijn opgenomen. Uit artikel 7 lid 1 onder a van de arbeidsvoorwaardenregeling leidt de kantonrechter eerder het tegendeel af, nu daarin wordt bepaald dat de werkgever verantwoordelijk is voor een juiste indeling van de functie. [eiser] heeft verder erkend dat zij haar arbeidsovereenkomst heeft getekend, omdat daarin de informatie stond die bij haar arbeidsvoorwaardengesprek was afgesproken. Dat betekent dat het Kinderboekenmuseum voorafgaand aan het sluiten van de arbeidsovereenkomst niet de indruk heeft gewekt bij [eiser] dat de CAO-Rijk, het functiegebouw van die CAO en/of het bijbehorende functiewaarderingssysteem op haar arbeidsovereenkomst van toepassing zou zijn. Wat de CAO-Rijk daarover bepaalt, is niet van belang, omdat die CAO nu juist niet van toepassing is. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat [eiser] met de ondertekening van haar contract heeft ingestemd met indiensttreding in de functie van medewerker Boekingen tegen het in de arbeidsovereenkomst vermelde salaris. Er is ook geen wettelijke regeling die werkgevers verplicht om een functiegebouw met bijbehorend waarderingssysteem te hanteren. Dat onder de nieuwe Museum CAO wel een functie(her)waarderingssysteem wordt gehanteerd, betekent niet dat het Kinderboekenmuseum eerder ook die verplichting had. De kantonrechter kan verder het standpunt van het Kinderboekenmuseum volgen dat toepassing van het functiegebouw van de CAO-Rijk onlogisch en niet passend is, kijkend naar de verscheidenheid van overheidsorganisaties die vallen onder de Staat der Nederlanden en het andere karakter van het Kinderboekenmuseum. Ook is het standpunt van het Kinderboekenmuseum navolgbaar dat het praktisch is om (enkel) aan te sluiten bij de salarisschalen van de CAO-Rijk, onder andere wegens de indexeringen van de salarissen.


4.5.
Andere omstandigheden die moeten leiden tot het oordeel dat [eiser] redelijkerwijs mocht verwachten dat het functiegebouw van de CAO-Rijk van toepassing is, heeft zij niet aangevoerd. Wat er na de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst in de besprekingen tussen partijen aan de orde is geweest, kan aan de juridische merites van de arbeidsovereenkomst zelf niet afdoen. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] in de gegeven omstandigheden niet heeft mogen verwachten dat het functiegebouw en het functiewaarderingssysteem van de CAO-Rijk van toepassing zouden zijn. Daarvoor bestaan onvoldoende aanwijzingen.



[eiser] heeft recht op periodieke verhoging vanaf 1 januari 2023 en 1 januari 2024




4.6.

[eiser] stelt dat zij recht heeft op periodieke verhogingen vanaf 1 januari, zoals dit in artikel 7.5 van de arbeidsvoorwaardenregeling is opgenomen. [eiser] voert aan dat zij in het jaar 2023 de periodieke verhoging heeft ontvangen per 1 juli 2023 en in het jaar 2024 per 8 maart 2024. Het Kinderboekenmuseum voert aan dat weliswaar in de arbeidsvoorwaardenregeling staat dat de verhoging per 1 januari wordt toegekend, maar dat dit in de praktijk anders kan zijn, omdat dit afhankelijk is van het moment van indiensttreding en de duur van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter verwerpt dit verweer van het Kinderboekenmuseum, omdat uit artikel 7.5 van de arbeidsvoorwaarden-regeling, die deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst, duidelijk volgt dat de periodieke verhoging wordt toegekend per 1 januari. De kantonrechter begrijpt de vordering van [eiser] zo dat de kantonrechter het Kinderboekenmuseum zal veroordelen tot betaling van de periodieke verhoging vanaf 1 januari 2023 tot 1 juli 2023 en van 1 januari 2024 tot 8 maart 2024. Die vordering zal worden toegewezen.


Vordering tot informatie is onvoldoende specifiek




4.7.

[eiser] vordert verder informatie over de wijze waarop haar functie bij de Museum CAO is ingedeeld. De kantonrechter beschouwt deze vordering als een 843a-vordering. Volgens artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan ieder die daarbij een rechtmatig belang heeft, inzage, een afschrift of een uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Aan de toewijsbaarheid van een 843a Rv-vordering zijn drie voorwaarden verbonden: (i) het hebben van een rechtmatig belang, (ii) het moet gaan om bepaalde bescheiden en (iii) men moet partij zijn bij de rechtsbetrekking. [eiser] moet dus onder andere onderbouwen in c.q. van welke bestaande bescheiden zij inzage of een afschrift wenst en welk rechtmatig belang zij daarbij heeft. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] zowel in haar verzoekschrift als bij de mondelinge behandeling onvoldoende duidelijk heeft gemaakt op welke bescheiden zij precies het oog heeft en welk rechtmatig belang zij daarbij heeft. [eiser] heeft geen duidelijke opsomming verschaft van bepaalde en bestaande bescheiden die zij wenst te ontvangen. De kantonrechter begrijpt, aan de hand van de mondelinge behandeling, dat [eiser] inzage wenst in een vastgesteld functieprofiel, maar onvoldoende duidelijk is om welk functieprofiel dit gaat, of dit functieprofiel wel daadwerkelijk door het Kinderboeken-museum is opgesteld en zo ja, wanneer, en of [eiser] dit functieprofiel niet al heeft ontvangen. Bovendien spreekt [eiser] in haar verzoekschrift over een functiebeschrijving en over informatie in algemene zin. Concluderend is het de kantonrechter onvoldoende duidelijk geworden in c.q. van welke bescheiden [eiser] inzage respectievelijk afschrift verlangt. Bovendien heeft het Kinderboekenmuseum onweersproken gesteld dat het functie(her)waarderingssysteem volgens de Museum CAO nu gaande is. Onder die omstandigheden is te verwachten dat [eiser] in het kader daarvan de van belang zijnde informatie zal ontvangen en valt niet in te zien welk belang zij nu bij haar vordering heeft. De kantonrechter zal daarom deze vordering afwijzen.


Compensatie van proceskosten




4.8.
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, acht de kantonrechter het redelijk om met toepassing van artikel 237 Rv de kosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.





5De beslissing

De kantonrechter


5.1.
veroordeelt het Kinderboekenmuseum tot betaling aan [eiser] van de periodieke verhoging vanaf 1 januari 2023 tot 1 juli 2023 en van de periodieke verhoging van 1 januari 2024 tot 8 maart 2024;



5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;



5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;



5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. N.B. Verkleij en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2025.



HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158; Haviltex
Link naar deze uitspraak