Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBDHA:2025:11594 
 
Datum uitspraak:01-07-2025
Datum gepubliceerd:01-07-2025
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:NL25.19893
Rechtsgebied:Vreemdelingenrecht
Indicatie:Asiel, Irak, gegrond, Jezidi, ontheemdenkamp, niet expliciet bevraagd, onduidelijk waar eiser naar moet terugkeren
Trefwoorden:levensonderhoud
 
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.19893

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser
geboren op [geboortedatum]
van Iraakse nationaliteitV-nummer: [nummer]


[Alias]

geboren op [geboortedatum]
van Iraakse nationaliteit[Alias]geboren op [geboortedatum]
van Iraakse nationaliteit
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. K. Jansen).


Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.


1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.




Procesverloop

2. Eiser heeft op 30 september 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser is vervolgens op grond van artikel 18, eerste lid, sub b, van de Dublinverordening geclaimd bij Duitsland op 18 november 2022, waarop een claimakkoord kwam op 23 november 2022. Op 5 juni 2023 is eiser opgenomen in de nationale procedure omdat eiser niet tijdig is overgedragen. De minister heeft met het bestreden besluit van 28 april 2025 de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij is aan eiser een vertrektermijn van 0 dagen en een inreisverbod van twee jaar opgelegd.


2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarnaast heeft eiser de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.



2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Er is ook een tolk verschenen.




Beoordeling door de rechtbank


Het bestreden besluit


3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:

1) Eisers identiteit, nationaliteit en herkomst;2) Eiser werd gediscrimineerd omdat hij Jezidi is.

3.1.
De minister heeft eisers identiteit niet geloofwaardig bevonden. Eisers heeft zijn identiteit niet met documenten onderbouwd. Eisers voldoet volgens de minister niet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder b, c, d en e van de Vw 2000. Op de zitting heeft de minister de voorwaarde d laten vallen omdat eiser niet kan worden tegengeworpen dat hij zich niet zo spoedig mogelijk voor een asielaanvraag heeft gemeld in Duitsland.


3.2.
Eisers nationaliteit en herkomst zijn volgens de minister wel geloofwaardig. Ook heeft de minister geloofwaardig geacht dat eiser werd gediscrimineerd omdat hij Jezidi is. De minister vindt dat eiser geen verdragsvluchteling is of een reëel risico loopt op ernstige schade, omdat hij niet dusdanig in zijn bestaansmogelijkheden is beperkt dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.Beoordeling
4. Eiser heeft in de zienswijze, in de gronden van beroep en op de zitting aangevoerd dat hij afkomstig is uit een vluchtelingenkamp voor ontheemden. Eiser behoort als Jezidi tot een zeer kwetsbare en gemarginaliseerde minderheidsgroep. In Irak staat deze groep bloot aan structurele discriminatie en geweld en zij kunnen hierdoor geen normaal leven leiden, geen baan vinden en hebben geen toegang tot normale huisvesting en medische zorg. Van de Iraakse en Koerdische autoriteiten kunnen zij geen hulp of bescherming krijgen. Ter onderbouwing heeft eiser in zijn brief van 17 maart 2025 (bij de correcties en aanvullingen) een kopie van de brief met bijlagen van Vluchtelingenwerk Nederland van 3 januari 2025 betreffende de positie van Jezidi’s in Irak overgelegd. Eiser meent dat uit deze brief al blijkt dat Jezidi’s in Irak blootstaan aan structurele vervolging op grond van hun afkomst en geloof. Eiser heeft zelf ook ernstige discriminatie en geweld ondervonden. Over de aanval op het hotel waar eiser werkte heeft hij opgemerkt dat sprake was van een pogrom tegen Jezidi’s. Hier was sprake van groepsvervolging die ook specifiek tegen eiser persoonlijk was gericht vanwege zijn afkomst en geloof. Ook de door hem ondervonden mishandeling vond plaats vanwege eisers afkomst en geloof. Na de mishandeling kon eiser geen afdoende medische behandeling krijgen. Bij terugkeer naar Irak vermoedt eiser geen normale huisvesting en werk te kunnen verkrijgen waarmee eiser in zijn levensonderhoud kan voorzien. Dit is vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De minister heeft het voorgaande miskend, zodat de beschikking volgens eiser niet goed is gemotiveerd.
5. De rechtbank stelt voorop dat de minister in het besluit op eisers asielaanvraag een standpunt moet innemen over de vraag naar waar eiser in Irak moet terugkeren. Dit is van belang om te kunnen beoordelen of eiser bij terugkeer naar Irak een gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico op ernstige schade loopt. De rechtbank stelt vast dat de minister dit in het besluit niet heeft gedaan en dus sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding en een motiveringsgebrek. Het betoog slaagt alleen al hierom. Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het besluit. De rechtbank zal hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven.


6.1.
Op de zitting stelt de minister zich op het standpunt dat eiser terug kan keren naar Derabun en niet hoeft terug te keren naar een ontheemdenkamp. De rechtbank volgt dit niet. Eiser heeft in de zienswijze en in beroep namelijk aangevoerd dat hij in Irak, bij zijn zus, in een ontheemdenkamp heeft verbleven. De rechtbank volgt daarnaast het ingenomen standpunt van de minister op de zitting niet dat eiser hierover in het combigehoor had moeten verklaren en dit niet heeft gedaan. In de eerste plaats heeft de minister eiser niet expliciet bevraagd of hij, net als zijn zus, in een ontheemdenkamp heeft verbleven. Dit heeft de gemachtigde van de minister op de zitting ook erkend. Ook is onduidelijk in welke periode eiser daar heeft verbleven en onder welke omstandigheden hij daar leefde. Daarnaast heeft de gemachtigde van eiser op de zitting gewezen op pagina 8 van het combigehoor waar eiser heeft verklaard dat hij veel problemen heeft gehad op het kamp. De gemachtigde heeft dit niet gecorrigeerd of aangevuld, omdat hij in de veronderstelling was dat voldoende duidelijk was dat eiser in een ontheemdenkamp heeft verbleven. Na het voornemen, waar niet is ingegaan op het ontheemdenkamp, heeft de gemachtigde dit in zienswijze daarom naar voren gebracht. De minister heeft hier vervolgens in het besluit niet op gereageerd. De minister heeft deze gang van zaken niet weersproken. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit niet in stand laten, omdat onvoldoende duidelijk is waar eiser naartoe terug moet keren in Irak. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank ook dat de minister bij het asielmotief identiteit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom van eiser, verblijvend in een ontheemdenkamp, in het licht van het ambtsbericht verwacht kan worden dat hij een nationaliteitsverklaring en woonplaatsregistratiekaart kan overleggen.



6.2.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande ook geen aanleiding om zelf te voorzien. De minister zal eiser namelijk nader moeten horen over zijn verblijf in het ontheemdenkamp en nader moeten motiveren of eiser, gelet daarop, bij terugkeer een gegrond vrees voor vervolging heeft of een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De overige gronden van beroep behoeven daarom geen bespreking meer.


6.3.
De rechtbank bepaalt dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.


6.4.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.













Beslissing

De rechtbank:


verklaart het beroep gegrond;


vernietigt het bestreden besluit van 28 april 2025;


draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;


veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan de gemachtigde van eiser.



Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier.

Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:



Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.


Vreemdelingenwet 2000.


NL25.19894.


Vgl. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 22 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:580) en rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, 4 februari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:1393).


Artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).


Pagina 8, 20, 22 combigehoor.


Zie algemeen ambtsbericht Irak 2023, p. 38/39.


Artikel 8:72, vierde lid, van de Awb.
Link naar deze uitspraak