Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBDHA:2025:21316 
 
Datum uitspraak:21-10-2025
Datum gepubliceerd:17-11-2025
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:24/6170
Rechtsgebied:Omgevingsrecht
Indicatie:Deze uitspraak gaat over een verzoek om handhaving. Eiser heeft het college verzocht om handhavend op te treden tegen de huisvesting van arbeidsmigranten op het perceel naast zijn woning. Eiser stelt dat hier groepen arbeidsmigranten worden gevestigd en dat hij hiervan regelmatig overlast ondervindt, onder meer in de vorm van geluidhinder. Het college heeft het verzoek afgewezen, omdat bewoning door arbeidsmigranten volgens het college niet in strijd is met het bestemmingsplan. Eiser is het niet eens met de afwijzing. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen, omdat huisvesting van arbeidsmigranten volgens het bestemmingsplan is toegestaan.
Trefwoorden:agrarisch
bedrijfswoning
bestemmingsplan
geluidhinder
perceel
wabo
 
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 24/6170

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: [naam 1] ),

en

het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard
(gemachtigde: mr. F.A.J. Steenbakkers).


Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een verzoek om handhaving. Eiser heeft het college verzocht om handhavend op te treden tegen de huisvesting van arbeidsmigranten op het perceel naast zijn woning. Eiser stelt dat hier groepen arbeidsmigranten worden gevestigd en dat hij hiervan regelmatig overlast ondervindt, onder meer in de vorm van geluidhinder. Het college heeft het verzoek afgewezen omdat bewoning door arbeidsmigranten volgens het college niet in strijd is met het bestemmingsplan. Eiser is het niet eens met de afwijzing. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van het handhavingsverzoek.


1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen omdat huisvesting van arbeidsmigranten volgens het bestemmingsplan is toegestaan. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.




Procesverloop

2. Op 7 november 2022 heeft eiser een handhavingsverzoek ingediend. Het college heeft dit verzoek met het besluit van 15 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 mei 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van het handhavingsverzoek gebleven.


2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft daarop gereageerd met een verweerschrift.



2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college, vergezeld door [naam 2] .





Beoordeling door de rechtbank


Toetsingskader

3. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat het handhavingsverzoek voor die datum is gedaan, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.


Is bewoning van het huis door arbeidsmigranten toegestaan?

4. Eiser woont aan de [adres 1] in [plaats] . Op het perceel naast dat van eiser, met het adres [adres 2] , staat een huis waarin arbeidsmigranten wonen. Op dit perceel is het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” van toepassing. De gronden hebben de bestemming “Agrarisch met waarden”. Ook geldt de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – voormalig agrarisch bedrijf”. Volgens de planregels (artikel 3.2.3 onder a) is op percelen met de bestemming “Agrarisch met waarden” per bouwvlak een bedrijfswoning toegestaan. De aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – voormalig agrarisch bedrijf” bepaalt dat gronden met deze aanduiding ‘uitsluitend zijn bestemd voor wonen ter plaatse van de toegestane bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met niet-reële grondgebonden agrarische bedrijven’. Artikel 1.14 van de bestemmingsplanregels definieert een bedrijfswoning als ‘een woning in of bij een gebouw of op dan wel bij een terrein bestemd voor een huishouding waarvan huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is’. Artikel 1.92 van de bestemmingsplanregels definieert een ‘woning’ als ‘een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden’.


4.1.
Volgens eiser is de huisvesting van arbeidsmigranten in het huis naast dat van eiser in strijd met het bestemmingsplan. Op het betreffende perceel is namelijk een bedrijfswoning toegestaan. Uit de definities van ‘bedrijfswoning’ en ‘woning’ in de planregels volgt dat een bedrijfswoning een woning is die uitsluitend is bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Omdat op percelen met de functieaanduiding “specifieke vorm van agrarisch – voormalig agrarisch bedrijf” wonen mogelijk is ‘ter plaatse van de toegestane bedrijfswoningen’, geldt volgens eiser dat wonen op dit perceel alleen is toegestaan door één huishouden. Er wordt immers specifiek verwezen naar bedrijfswoningen. Bewoning door arbeidsmigranten kan niet worden gezien als bewoning door één huishouden. Het college had het handhavingsverzoek daarom niet mogen afwijzen.



4.2.
Volgens het college is geen sprake van strijd met het bestemmingsplan, omdat de uitleg van het begrip ‘wonen’ in dit geval leidend is. De functieaanduiding “specifieke vorm van agrarisch – voormalig agrarisch bedrijf” staat namelijk een gebruiksvorm (wonen) op een bepaalde locatie (de voormalige bedrijfswoning) toe. De definitie van ‘bedrijfswoning’ is niet relevant voor het toegestane gebruik van het perceel, omdat ‘bedrijfswoning’ alleen is genoemd om de locatie aan te duiden waar wonen is toegestaan. Omdat het bestemmingsplan geen definitie bevat voor ‘wonen’ moet dit begrip worden uitgelegd aan de hand van het algemeen spraakgebruik. Onder ‘wonen’ worden verschillende vormen van huisvesting begrepen, waaronder het verhuren van woonruimte aan arbeidsmigranten. Deze uitleg wordt gesteund door de toelichting op de planregels. Om wonen door arbeidsmigranten of meerdere huishoudens te voorkomen, had de planwetgever een gebruiksverbod moeten opnemen of een specifieke koppeling met het begrip ‘woning’ moeten maken. Dat is hier niet gebeurd.



4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen. Voor het antwoord op de vraag of bewoning door arbeidsmigranten op het perceel in strijd is met het bestemmingsplan, zijn de op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende regels bepalend. Vanwege de rechtszekerheid moet een planregel letterlijk worden uitgelegd. Als die op zichzelf niet duidelijk is en ook niet in samenhang met de andere planregels, dan komt betekenis toe aan de niet bindende plantoelichting. Die plantoelichting kan namelijk meer inzicht geven in de bedoeling van de planwetgever. Als een begrip niet in de planregels zelf is omschreven en als in het bestemmingsplan en de plantoelichting geen aanwijzingen zijn te vinden hoe dat begrip moet worden uitgelegd, dan moet aansluiting worden gezocht bij wat in het algemeen spraakgebruik daaronder wordt verstaan.



4.4.
De planregel bepaalt dat ‘wonen’ is toegestaan ‘ter plaatse van de toegestane bedrijfswoningen’. Het begrip ‘wonen’ is niet gedefinieerd in het bestemmingsplan. De uitleg van het begrip volgt ook niet uit de andere bestemmingsplanregels. Ook de toelichting bij de planregels geeft geen nadere duiding van wat de planwetgever verstaat onder ‘wonen’. De toevoeging ‘ter plaatse van de toegestane bedrijfswoningen’ betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat het begrip ‘wonen’ is beperkt tot één huishouden, zoals eiser betoogt. De planregel bepaalt voldoende duidelijk dat wonen is toegestaan op de plek van de voormalige bedrijfswoning. De verwijzing naar de bedrijfswoning betreft daarmee slechts een aanduiding van de locatie op het perceel waar wonen is toegestaan. Ook blijkt uit de planregels duidelijk dat op het perceel geen (agrarisch) bedrijf hoeft te zijn gevestigd, zodat het niet logisch is om voor de uitleg van deze bepaling aansluiting te zoeken bij de definitie van ‘bedrijfswoning’. Er is dus geen sprake van een relatie met de definitie van ‘bedrijfswoning’, zodat de definitie van het begrip ‘bedrijfswoning’ niet van betekenis is voor de uitleg van het begrip ‘wonen’. Het begrip ‘wonen’ moet daarom worden uitgelegd aan de hand van het algemeen spraakgebruik. Onder het begrip ‘wonen’ moeten volgens vaste rechtspraak over dit begrip diverse vormen van huisvesting worden begrepen. Daaronder kan ook het verhuren van een woning aan buitenlandse arbeidskrachten vallen. Wonen vereist wel een zekere duurzaamheid. Dat de verhuur van woonruimte aan arbeidsmigranten in dit geval het vereiste duurzame karakter ontbreekt, is niet gebleken. Dat betekent dat het verhuren van de woning aan buitenlandse werknemers in dit geval niet in strijd is met het bestemmingsplan. Er is daarmee geen sprake van een overtreding waartegen het college handhavend kon optreden. Het handhavingsverzoek van eiser kon daarom niet worden ingewilligd.



4.5.
Dat het verhuren van de woning aan arbeidsmigranten geen overtreding vormt, neemt uiteraard niet weg dat het college moet optreden als deze arbeidsmigranten overlast veroorzaken en het gaat om overlast waarbij het college bevoegd gezag is.






Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.




Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.








Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Groes, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2025.













griffier


rechter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.



Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1318.


Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:399 en van 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1882.
Link naar deze uitspraak