Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBDHA:2025:23937 
 
Datum uitspraak:10-12-2025
Datum gepubliceerd:15-12-2025
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:NL25.58452
Rechtsgebied:Vreemdelingenrecht
Indicatie:Verzoek om voorlopige voorziening hangende beroep tegen de afwijzing afgifte verblijfsdocument ogv Chavez. Spoedeisendheid. Niet uitgesloten dat beroep kans van slagen heeft. Belangenafweging in het voordeel van verzoekster. Vovo toegewezen.
Trefwoorden:levensonderhoud
 
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.58452

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , V-nummer: [V-nummer] , verzoekster
(gemachtigde: mr. S.J. van der Woude),

en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder
(gemachtigde: mr. F. Mahler).




Procesverloop

Verzoekster heeft een aanvraag ingediend voor afgifte van een verblijfsdocument op grond van EU-recht.

Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 11 maart 2024 afgewezen.

Met het bestreden besluit van 11 september 2025 op het bezwaar van verzoekster is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.

Verzoekster heeft op 29 september 2025 hiertegen beroep ingesteld.

Op 27 november 2025 heeft verzoekster de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.

Verzoekster heeft bij bericht van 28 november 2025 de rechtbank verzocht met spoed haar verzoek op te pakken.

Verweerder heeft bij brief van 3 december 2025, in reactie op het bericht van de voorzieningenrechter van 1 december 2025, te kennen gegeven dat hij zich verzet tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening en een inhoudelijke reactie gegeven.

De voorzieningenrechter heeft verzoekster op 3 december 2025 in de gelegenheid gesteld om de spoedeisendheid van haar verzoek nader te onderbouwen. Op 5 december 2025 heeft verzoekster hierop een reactie ingediend.



De voorzieningenrechter heeft bij bericht van 8 december 2025 verweerder schriftelijk vragen gesteld en partijen in de gelegenheid gesteld om hun belangen bij het toe- of afwijzen van het verzoek om een voorlopige voorziening naar voren te brengen. Beide partijen hebben dezelfde dag een reactie ingediend. Verzoekster heeft gereageerd op het bericht van verweerder, verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te reageren op het bericht van verzoekster.

De voorzieningenrechter heeft het onderzoek op 9 december 2025 om 12:03 uur gesloten.




Beoordeling door de voorzieningenrechter


Inleiding


1. Indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een bodemgeding niet.

3. Op grond van 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken. Partijen zijn door het achterwege laten van de zitting niet in hun belangen geschaad, nu zij voldoende gelegenheid hebben gekregen om hun standpunten en belangen schriftelijk toe te lichten.


Wat ging aan deze procedure vooraf?


4. Verzoekster heeft op 26 juni 2023 een aanvraag ingediend tot afgifte van een document waaruit blijkt dat zij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het VWEU en het arrest Chavez-Vilchez, omdat zij de verzorgende ouder is van haar zoon [naam zoon] die de Nederlandse nationaliteit heeft. Verweerder is ervan uitgegaan dat de erkenning van [naam zoon] door zijn gestelde Nederlandse vader niet uit zuivere familierechtelijke motieven is gedaan, maar enkel vanwege vreemdelingenrechtelijk voordeel. Omdat fraude en misbruik niet kan leiden tot een verblijfsrecht op basis van het arrest Chavez-Vilchez heeft verweerder de aanvraag van verzoekster afgewezen. In bezwaar heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd.


Spoedeisend belang



5.1.
De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verzoekster
een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Daarbij is het
volgende van belang.



5.2.
Uit de overgelegde informatie blijkt dat verzoekster met [naam zoon] verblijft in een noodopvanglocatie van Stichting Binnenslapers in Rotterdam. Zij werkt bij CSU. Uit een overgelegde kopie van haar paspoort blijkt dat verzoekster tot 11 december 2025 rechtmatig verblijf heeft. Zowel haar dienstbetrekking als de noodopvang zal beëindigd worden als verzoekster geen rechtmatig verblijf meer heeft vanaf 11 december 2025. Verzoekster en [naam zoon] zullen dan dakloos worden en verzoekster kan niet meer in hun levensonderhoud voorzien.



5.3.
Verweerder heeft desgevraagd bevestigd dat als de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening zou toewijzen, verzoekster de uitspraak op haar beroep in Nederland mag afwachten. Zij krijgt dan opnieuw een verblijfssticker in haar paspoort waarmee zij procedureel rechtmatig verblijf heeft en mag werken zonder tewerkstellingsvergunning.



5.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit de hiervoor weergegeven
feiten en omstandigheden dat verzoekster in een nijpende situatie verkeert en
dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek om een voorlopige voorziening.


Redelijke kans van slagen


6. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter valt niet op voorhand uit te sluiten dat het beroep van verzoekster tegen het bestreden besluit een redelijke kans van slagen heeft. Daarbij vindt de voorzieningenrechter van belang dat uit het dossier blijkt en door verweerder is bevestigd dat [naam zoon] op dit moment de Nederlands nationaliteit heeft. Of de enkele terugmelding van verweerder op 18 augustus 2025 aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (het college) op grond van artikel 2.34 van de Wet BRP en waarbij gemotiveerd is aangegeven waarom [naam zoon] volgens verweerder geen Nederlander is, voldoende is voor verweerder om niet langer uit te gaan van de Nederlandse nationaliteit van [naam zoon] en afgifte van een EU-verblijfsdocument te weigeren, zal in de bodemprocedure in beroep verder aan de orde moeten komen. Mede gelet op de omstandigheid dat verzoekster niet kan opkomen tegen de terugmelding van verweerder aan het college, is de voorzieningenrechter van oordeel dat vooralsnog uitgegaan dient te worden van de Nederlandse nationaliteit van [naam zoon] en dat het beroep van verzoekster een redelijke kans van slagen niet op voorhand kan worden ontzegd.


Belangenafweging




7.1.
De voorzieningenrechter zal een belangenafweging maken tussen de belangen van verzoekster bij toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder bij afwijzing van dat verzoek. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze belangenafweging in het voordeel van verzoekster dient uit te vallen. Zij overweegt daartoe als volgt.



7.2.
Verzoeksters belangen zijn gelegen in het behouden van noodopvang voor haarzelf en [naam zoon] . Als verzoekster geen rechtmatig verblijf meer heeft, dan moeten zij de noodopvang verlaten en zouden zij dakloos worden. Daarnaast heeft verzoekster belangen van financiële aard. Het niet toewijzen van het verzoek om een voorlopige voorziening zou tot gevolg hebben dat zij haar baan zou verliezen en geen inkomsten meer kan genereren.



7.3.
Verweerder heeft naar voren gebracht dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dat de belangen van verzoekster. Allereerst wijst verweerder op het sterke vermoeden dat de erkenning van [naam zoon] door zijn gestelde Nederlandse vader louter is ingegeven door het migratierechtelijk voordeel dat hiermee verkregen kan worden. De openbare orde weegt zwaar omdat, kort samengevat, de openbare orde zich verzet tegen de schijnerkenning. Verweerder doet daarbij een beroep op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 2 juli 2024, NL24.19257.



7.4.
De belangen van verzoekster bij toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter zonder meer zwaarwegend. Het niet treffen van de voorziening kan mogelijk leiden tot een voor verzoekster (en haar minderjarige zoon) zeer ingrijpende situatie. De belangen van verweerder zijn gelegen in het beroep op de openbare orde. Deze algemene belangen wegen echter, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, op dit moment minder zwaar dan de concrete belangen van verzoekster. De uitspraak waar verweerder een beroep op doet kan hem niet baten. In die zaak was er sprake van een zwaarwegender belang van openbare orde, omdat de vreemdeling ongewenst verklaard was en niet omdat, zoals in geval van verzoekster, verweerder het sterke vermoeden heeft dat de erkenning op onjuiste motieven is gestoeld. Verder vindt de voorzieningenrechter van belang dat de te treffen voorziening tijdelijk van aard is, zodat geen sprake is van een blijvende inbreuk op de belangen van verweerder.



7.5.
Gelet op al het voorgaande, valt de belangenafweging uit in het voordeel van verzoekster.





Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot de uitspraak op het beroep.

9. De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling, namelijk: € 907,-. De gemachtigde heeft een verzoekschrift ingediend. De wegingsfactor is 1. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 907,-.



Beslissing

De voorzieningenrechter:

- wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt
geschorst tot de uitspraak op het beroep;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoekster.



Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.


Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:




Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
Link naar deze uitspraak