Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBGEL:2025:11123 
 
Datum uitspraak:18-12-2025
Datum gepubliceerd:26-12-2025
Instantie:Rechtbank Gelderland
Zaaknummers:ARN 21/3133
Rechtsgebied:Bestuursprocesrecht
Indicatie:Deze uitspraak gaat over de hoogte van de bestuurlijke boete die de minister aan eiseres heeft opgelegd wegens overtreding van de Meststoffenwet. De rechtbank komt tot het oordeel dat er geen aanleiding is om de boete (verder) te matigen. Het beroep is ongegrond.
Trefwoorden:landbouw
landbouw, natuur en voedselkwaliteit
landbouwer
melkveehouderij
meststoffenwet
 
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: ARN 21/3133
uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen



[eiseres]
, uit [plaats], eiseres
(gemachtigde: ir. A.H.J. van der Putten),

en


de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

,

(gemachtigde: mr. A.H. Spriensma-Heringa).


Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de bestuurlijke boete van € 3.098,70 die de minister aan eiseres heeft opgelegd wegens overtreding van de Meststoffenwet (Msw) in het jaar 2015. Eiseres is het niet eens met de hoogte van deze boete en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de hoogte van de boete.


1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat er geen aanleiding is om de opgelegde boete (verder) te matigen. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.




Procesverloop

2. Met het besluit van 17 december 2020 heeft de minister aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 3.098,70 wegens overtreding van de Msw in het jaar 2015. Met het bestreden besluit van 18 mei 2021 heeft de minister het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.


2.1.
Eiseres heeft op 25 juni 2021 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Op verzoek van beide partijen heeft de rechtbank - in afwachting van de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 juni 2021 - de behandeling van het beroep op zitting uitgesteld. De minister heeft op 7 februari 2025 op het beroep gereageerd met een verweerschrift en meegedeeld dat het CBb op 26 november 2024, in een andere procedure dan de procedure die de reden was voor het verzoek om uitstel, een richtinggevende uitspraak heeft gedaan.



2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon A] en [persoon B] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.




Beoordeling door de rechtbank


De totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiseres exploiteert een melkveehouderij en varkensfokbedrijf. Twee toezichthouders van de NVWA hebben gecontroleerd of eiseres zich in het jaar 2015 heeft gehouden aan de meststoffenregelgeving. De resultaten van deze controle zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 7 juni 2017 en een aanvullend rapport van bevindingen van 29 oktober 2018.


3.1.
Bij brief van 15 oktober 2020 heeft de minister, naar aanleiding van de bevindingen in de rapporten van 7 juni 2017 en 29 oktober 2018, eiseres het voornemen meegedeeld om haar een bestuurlijke boete op te leggen van € 3.443 wegens overtreding van de Msw. Eiseres heeft tegen dit voornemen een zienswijze ingediend.



3.2.
De minister heeft aan eiseres een gematigde boete opgelegd van € 3.098,70 wegens het niet voldoen aan de eigen mestverwerkingsplicht. Eiseres heeft 313 kilogram fosfaat te weinig laten verwerken. In dit bedrag is op grond van het door de minister gehanteerde boetebeleid een matiging van 10% verwerkt wegens het overschrijden van de redelijke beslistermijn.


Het te beoordelen geschil

4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in het jaar 2015 niet heeft voldaan aan haar eigen mestverwerkingsplicht, omdat zij 313 kilogram fosfaat te weinig heeft laten verwerken. In geschil is of de voor deze overtreding opgelegde (gematigde) boete (verder) moet worden gematigd.


Beoordelingskader

5. De aan de eiseres opgelegde boete is aan te merken als een punitieve (bestraffende) sanctie, die valt onder het bereik van artikel 6 van het EVRM. Dat brengt mee dat de rechtbank moet toetsen of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staan tot de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding.



5.1.
De hoogte van de bestuurlijke boete voor het niet voldoen aan de mestverwerkingsplicht is vastgelegd in artikel 59 van de Msw. Volgens vaste rechtspraak van het CBb vormt voor bij wettelijk voorschrift vastgestelde boetebedragen de bepaling van artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht het kader waarin de op artikel van het 6 EVRM gestoelde evenredigheidstoets wordt voltrokken. Binnen dat kader kan en behoort te worden beoordeeld of de voorgeschreven boete in het concrete geval evenredig is aan met name de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zo nodig, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. De omstandigheden die daarbij een rol kunnen spelen, zijn die omstandigheden waarmee de wetgever niet al bij de vaststelling van het boetebedrag rekening heeft gehouden.


Is er aanleiding om de boete te matigen wegens bijzondere omstandigheden?

6. Eiseres betoogt dat de boete moet worden gematigd omdat er sprake is van bijzondere omstandigheden. Volgens eiseres is de aard en de ernst van de overtreding beperkt. Het bedrijf ligt namelijk in een gebied waar geen sprake is van een mestoverschot en het gaat om een eenmalige overtreding. Verder heeft eiseres nauwelijks financieel voordeel gehad van de overtreding. Dit voordeel is ongeveer € 1 per kilogram fosfaat. De hoogte van de boete bedraagt € 11 per kilogram fosfaat en dit staat dit niet tot elkaar in verhouding. Volgens eiseres is haar situatie vergelijkbaar met die van de landbouwer die leidde tot de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 juni 2021, waarin de rechtbank oordeelde dat de opgelegde boete, gelet op de omstandigheden van het geval, disproportioneel was.



6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank ziet in de door eiseres genoemde omstandigheden geen aanleiding om de opgelegde boete te matigen. Op 22 april 2025 heeft het CBb uitspraak gedaan op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 juni 2021. Zoals ook staat vermeld onder 2.1 betreft dit de zaak in afwachting waarvan de behandeling van het onderhavige beroep is uitgesteld. Het CBb oordeelt - onder verwijzing naar de uitspraak van 26 november 2024 - dat het door de betreffende landbouwer gestelde beperkte economisch voordeel bij het niet voldoen aan de mestverwerkingsplicht geen aanleiding geeft voor matiging van de boete, omdat de wetgever hiermee bij de vaststelling van het boetebedrag al rekening heeft gehouden. Verder oordeelt het CBb dat de hoogte van de opgelegde boete, gezien de aard en ernst van de geconstateerde overtreding en de mate waarin deze aan de landbouwer kan worden verweten, evenredig is. Omdat niet in geschil is dat de situatie van eiseres vergelijkbaar is met die van de landbouwer in die procedure, ziet de rechtbank geen aanleiding om in het geval van eiseres tot een andersluidend oordeel te komen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de hoogte van de aan eiseres opgelegde boete evenredig is.


Is er aanleiding om de boete (verder) te matigen wegens overschrijding van de redelijke beslistermijn?

7. Eiseres betoogt dat de minister de boete met meer dan 10% had moeten matigen. De periode tussen het rapport van bevindingen van 7 juni 2017 en het voornemen tot het opleggen van de boete van 15 oktober 2020 bedraagt drie jaar en ruim vier maanden. De beslistermijn is dus met veel meer dan de in het boetebeleid genoemde periode van 26 weken overschreden.



7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft de boete op grond van het door hem gevoerde boetebeleid met 10% gematigd wegens overschrijding van de redelijke beslistermijn met meer dan 26 weken. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk en ziet in de omstandigheid dat de redelijke beslistermijn met veel meer dan 26 weken is overschreden, geen aanleiding voor het oordeel dat de minister daarom had moeten afwijken van zijn beleid en een verdergaande matiging had moeten toepassen.


Is er aanleiding om de boete te matigen wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM?

8. Eiseres betoogt op de zitting dat de boete moet worden gematigd, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden.



8.1.
Bij zaken waar het gaat om bestraffende sancties geldt het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor een procedure in twee instanties in beginsel is overschreden als die procedure langer dan twee jaar in beslag heeft genomen. De termijn begint op het moment waarop een handeling is verricht waaraan de betrokkene in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een bestuurlijke boete wordt opgelegd. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet in de procedure over het geschil dat de betrokkene en het bestuursorgaan verdeeld houdt. Er kunnen factoren zijn die aanleiding geven om een overschrijding van de termijn van twee jaar gerechtvaardigd te achten.



8.2.
In dit geval is de redelijke termijn begonnen op 15 oktober 2020, de datum van het voornemen om eiseres een bestuurlijke boete op te leggen. Dit betekent dat, op het moment van het doen van deze uitspraak, de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met drie jaar en ruim twee maanden. Maar deze overschrijding is geen reden voor (verdere) matiging van de boete. Beide partijen hebben de rechtbank namelijk in juli 2021 gevraagd om de behandeling van het beroep uit te stellen in afwachting van een voor deze zaak relevante uitspraak van het CBb. Eiseres heeft de rechtbank meerdere keren (voor het laatst op
15 november 2024) desgevraagd meegedeeld dat het CBb de uitspraak waarop wordt gewacht nog niet heeft gedaan. Eiseres heeft de rechtbank geen enkele keer meegedeeld dat zij het verzoek om uitstel niet meer handhaaft. Op 7 februari 2025 heeft de minister meegedeeld dat het CBb een richtinggevende uitspraak heeft gedaan. Gelet op de lange periode dat de behandeling van het beroep op verzoek van beide partijen is uitgesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding om de boete te matigen wegens overschrijding van de redelijke termijn. Anders dan eiseres op de zitting stelt, maakt de omstandigheid dat de minister het initiatief heeft genomen voor het verzoek om uitstel dit oordeel niet anders. Zoals hiervoor staat vermeld, heeft ook eiseres de rechtbank verzocht om uitstel en zij heeft geen enkele keer aangegeven dat zij dit verzoek niet meer handhaaft.








Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.



Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzitter, en mr. G.W.B. Heijmans en mr. J.A.M. van Heijningen, leden, in aanwezigheid van mr. I.H. Verzijl-Stoop, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op













griffier


voorzitter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.



Voorheen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.


ECLI:NL:RBZWB:2021:2940.


CBB 26 november 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:858). Dit is een uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 juli 2021 (SHE 20/1507, niet gepubliceerd).


Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.


Boetebeleid Meststoffenwet RVO. Op grond van dit beleid wordt een boete bij overschrijding van de redelijke beslistermijn met meer dan 26 weken met 10% gematigd, met een maximum van € 2.500 per onderdeel.


Zie onder meer CBb 28 februari 2012 (ECLI:NL:CBB:2012:BV8605), CBb 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:2) en CBb 22 april 2025 (ECLI:NL:CBB:2025:263).


Zie voetnoot 2.


CBb 22 april 2025 (ECLI:NL:CBB:2025:263).


CBb 26 november 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:858).


Zie voetnoot 5.


Zie bijvoorbeeld CBb 4 februari 2025 (ECLI:NL:CBB:2025:57).
Link naar deze uitspraak