|
|
ECLI:NL:RBMNE:2025:3369 | | | Datum uitspraak | : | 10-07-2025 | Datum gepubliceerd | : | 10-07-2025 | Instantie | : | Rechtbank Midden-Nederland | Zaaknummers | : | 11685718 | Rechtsgebied | : | Civiel recht | Indicatie | : | vorderingen afgewezen; zaak leent zich niet voor behandeling in kort geding; op voorhand kan de (on)juistheid van de stellingen van beide partijen niet uit de door hen overgelegde stukken worden afgeleid; op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting kan binnen het bestek van dit kort geding daardoor niet vastgesteld worden wie gelijk heeft; alleen een nader onderzoek naar de feiten kan mogelijk meer duidelijkheid geven; de aard van een kort geding procedure leent zich niet voor een dergelijk onderzoek. | Trefwoorden | : | schenking | | Uitspraak | RECHTBANK
MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Voorzieningenrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer: 11685718 \ MV EXPL 25-70
Vonnis in kort geding van 10 juli 2025
in de zaak van
[eiseres] , handelende onder de naam [handelsnaam],
wonende en zaakdoende te [plaats] ,
eiseres, hierna te noemen: [handelsnaam] ,
gemachtigde: mrs. W.M. Hes en N.A. van den Bosch,
tegen
[gedaagde]
,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.G. van Westrenen.
1De procedure
1.1.
[handelsnaam] heeft [gedaagde] in kort geding voor de kantonrechter gedagvaard. Van [gedaagde] zijn 11 producties ontvangen.
1.2.
Op 26 juni 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden op de locatie van de rechtbank Midden-Nederland in Lelystad. [eiseres] is verschenen, bijgestaan door
mr. Hes en mr. Van den Bosch. [gedaagde] is verschenen, bijgestaan door mr. Van Westrenen. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht. Mr. Van Westrenen heeft pleitnotities overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat met partijen op de zitting is besproken.
1.3.
[gedaagde] heeft bij aanvang van de mondelinge behandeling aangevoerd dat de kantonrechter onbevoegd is, omdat de vordering tot betaling van de waarde van de goederen meer dan € 25.000,00 bedraagt en die vordering niet ziet op de arbeidsrelatie tussen partijen. De kantonrechter was dat met [gedaagde] eens. [handelsnaam] heeft in reactie daarop haar vordering verminderd tot € 24.999,99, waardoor de vordering binnen de competentiegrens van de kantonrechter is komen te vallen. [gedaagde] is daarmee akkoord gegaan. De kantonrechter heeft de behandeling van de zaak in overleg met partijen vervolgens voortgezet.
2Het geschil en de beoordeling
De kern van de zaak
2.1.
[gedaagde] was samen met zijn partner eigenaar van het bedrijf [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ), een bedrijf gespecialiseerd in interieurdesign. [eiseres] (hierna: [eiseres] ) was in dienst bij [bedrijf] . Na haar uitdiensttreding heeft [eiseres] haar eigen bedrijf in interieurdesign opgestart, genaamd [handelsnaam] . [gedaagde] is bij [handelsnaam] in dienst gekomen, nadat zijn bedrijf per 1 mei 2024 failliet was verklaard. Tussen [eiseres] en [gedaagde] is een (arbeids)conflict ontstaan. Op 12 maart 2025 heeft [gedaagde] spullen uit de winkel van [handelsnaam] meegenomen. Partijen verschillen van mening over de vraag welke spullen dat zijn geweest en van wie die spullen zijn.
De vordering van [handelsnaam] en de reactie van [gedaagde]
2.2.
[handelsnaam] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt om alle eigendommen van [handelsnaam] die [gedaagde] onder zich houdt of waarover hij de feitelijke zeggenschap uitoefent, te retourneren. [handelsnaam] meent dat de spullen die [gedaagde] zou hebben meegenomen haar bedrijfseigendommen zijn. Zij heeft die spullen vermeld op een lijst die zij als bijlage 6 bij de dagvaarding heeft ingebracht. Een deel daarvan heeft [gedaagde] aan haar geschonken en voor een deel daarvan heeft [handelsnaam] betaald. Er is dus sprake geweest van een levering door bezitsverschaffing op grond van artikel 3:90 lid 1 BW onder een geldige titel van overeenkomst of schenking door degene die bevoegd is tot levering van die goederen, aldus [handelsnaam] . [handelsnaam] meent ook feitelijk bezitter van de goederen te zijn, omdat zij de goederen ruim een jaar in gebruik heeft gehad. Als [gedaagde] de goederen niet kan teruggeven, vordert [handelsnaam] een vergoeding ter hoogte van de vervangingswaarde van de goederen van (na wijziging)
€ 24.999,99. [handelsnaam] vordert ook dat de kantonrechter bepaalt dat [gedaagde] geen contact mag hebben met relaties van [handelsnaam] en dat [gedaagde] zich niet negatief mag uitlaten over [handelsnaam] . Zij baseert zich daarbij op goed werknemerschap en onrechtmatig handelen. [handelsnaam] vordert aan de veroordelingen een dwangsom te verbinden van € 1.000,00 per dag dat [gedaagde] niet aan de veroordeling voldoet met een maximum van € 100.000,00.
2.3.
[gedaagde] erkent dat hij een aantal spullen uit de winkel van [handelsnaam] heeft meegenomen, maar hij betwist de aantallen, de andere spullen en de vervangingswaardes die op de lijst staan. [gedaagde] meent dat hij de spullen die hij heeft meegenomen niet aan [handelsnaam] hoeft terug te geven, omdat de spullen zijn eigendom zijn.
Zaak is niet geschikt voor kort geding
2.4.
De kantonrechter is alles afwegende van oordeel dat deze zaak zich niet leent voor een behandeling in kort geding. De kantonrechter stelt vast dat partijen van mening verschillen over de beantwoording van de vraag welke spullen er zijn weggenomen, hoeveel van die spullen zijn weggenomen, welke spullen daarvan eigendom van [handelsnaam] en welke spullen eigendom van [gedaagde] zijn en wat de vervangingswaarde van die spullen is. Op voorhand kan de (on)juistheid van de stellingen van beide partijen niet uit de door hen overgelegde stukken worden afgeleid. Op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting kan binnen het bestek van dit kort geding daardoor niet vastgesteld worden wie gelijk heeft. Alleen een nader onderzoek naar de feiten kan mogelijk meer duidelijkheid geven. De aard van een kort geding procedure leent zich niet voor een dergelijk onderzoek. Een bodemprocedure is daarvoor de geschikte weg.
2.5.
De vorderingen van [handelsnaam] zullen om die reden al worden afgewezen.
Proceskosten
2.6.
[handelsnaam] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op € 543,00 aan salaris gemachtigde.
3De beslissing
De kantonrechter, recht doende in kort geding:
3.1.
wijst de vorderingen van [handelsnaam] af,
3.2.
veroordeelt [handelsnaam] in de proceskosten van € 543,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. B.G.W.P. Heijne en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2025.
41264 | Link naar deze uitspraak
|
| |
|
|