Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBNHO:2025:14561 
 
Datum uitspraak:27-11-2025
Datum gepubliceerd:11-12-2025
Instantie:Rechtbank Noord-Holland
Zaaknummers:HAA 25/3858
Rechtsgebied:Omgevingsrecht
Indicatie:AFWIJZING VERZOEK HANDHAVING WNB. PROCESBELANG. Het verzoek handhaving is gericht tegen GEM Bloemendalerpolder C.V. (GEM). Het verzoek is afgewezen. GEM heeft in beroep te kennen gegeven dat zij het eens is met de afwijzing van het handhavingsverzoek. GEM wil dus niet bereiken dat de rechtsgevolgen van het besluit ongedaan gemaakt worden en dat alsnog tot handhaving wordt overgegaan. Daaruit vloeit reeds voort dat GEM met het instellen van beroep niet in een gunstiger positie kan komen te verkeren. GEM kan niet worden gevolgd in het betoog dat GEM de rechtmatigheid van het besluit als zodanig in onderhavige procedure los van de daaraan doro verweerder verbonden conclusie om niet tot handhaving over te gaan aan de orde moet kunnen stellen. Als verweerder de door GEM gewraakte overwegingen aan nadere, andere, besluitvorming ten grondslag legt, kan GEM daartegen op dat moment rechtsmiddelen aanwenden en kan in die procedure de rechtmatigheid van de vaststellingen en overwegingen in dat besluit aan de orde komen. GEM heeft daarom geen procesbelang bij het ingestelde beroep.
Trefwoorden:landbouwgrond
 
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/3858


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2025 in de zaak tussen

de commanditaire vennootschap GEM Bloemendalerpolder C.V., uit Amsterdam, eiseres (hierna: GEM)
gemachtigde: mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam,

en



gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder
gemachtigde: mr. J.E. Benz, in dienst van de Omgevingsdienst Noord Holland Noord.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: de stichting Stichting Flora- en Faunabescherming, uit Amsterdam (hierna: de SFF).




Inleiding


1.1.
Deze uitspraak gaat over de hernieuwde afwijzing van het verzoek van de SFF van 19 juli 2019 aan verweerder om handhavend op te treden tegen GEM op grond van de (voormalige) Wet natuurbescherming. GEM is het met de overwegingen die tot de (hernieuwde) afwijzing hebben geleid niet eens. Zij heeft daarom beroep ingesteld.



1.2.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.




Beoordeling door de rechtbank


2.1.
GEM ontwikkelt een nieuwe woonwijk "Weespersluis" met een groot aantal woningen en bijbehorende voorzieningen en ontsluitingen in de Bloemendalerpolder. Ten behoeve van de bouw van de woonwijk zijn aan GEM meerdere ontheffingen op grond van de Wet natuurbescherming verleend.



2.2.
De SFF heeft verweerder op 19 juli 2019 verzocht om handhavend op te treden tegen GEM omdat GEM zou handelen in strijd met de verleende ontheffingen en de Wet natuurbescherming (Wnb). Verweerder heeft het verzoek bij primair besluit van 13 september 2019 afgewezen en het daartegen gemaakte bezwaar bij besluit van 3 april 2020 ongegrond verklaard.



2.3.
Bij uitspraak van 4 maart 2021 heeft deze rechtbank het door de SFF ingestelde beroep ongegrond verklaard.



2.4.
Bij uitspraak van 9 april 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Raad van State) het door de SFF ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak op een drietal geschilpunten.



2.5.
Met het bestreden besluit van 31 juli 2025 op het bezwaar van SFF heeft verweerder het bezwaar van de SFF gegrond verklaard, maar heeft hij afgezien van handhavend optreden.



2.6.
GEM heeft hiertegen onderhavig beroep ingesteld. De SFF heeft hiertegen ook beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.


Bestreden besluit


3.1.1.
In de hiervoor aangehaalde uitspraak van 9 april 2025 heeft de Raad van State het hoger beroep van de SFF gegrond verklaard en het in die procedure bestreden besluit vernietigd op de onderdelen ‘omvang en draagkracht compensatiegebied’, ‘opzettelijk doden van rugstreeppadden in de woonwijk’ en ‘beheerwerkzaamheden’. In het hier bestreden besluit heeft het college opnieuw beslist op het bezwaar voor zover het deze onderdelen betreft, de bezwaren gegrond verklaard maar van handhaving op deze punten afgezien.



3.1.2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit vervolgens overwogen dat GEM feitelijk 177,1 ha heeft uitgeschermd en geconcludeerd dat bij een behoudende toepassing van de factoren er met zekerheid in ieder geval 167,47 ha compensatiegebied beschikbaar is. Er lijkt daardoor sprake te zijn van een tekort aan compensatiegebied van 9,63 ha, maar omdat zeer recent door een ecoloog is vastgesteld dat een deel van de graslanden in het compensatiegebied zich positief heeft ontwikkeld, is volgens verweerder op dit moment niet met zekerheid te stellen dat er sprake is van een tekort aan compensatiegebied en zo ja, hoe groot dat tekort dan is. In deze bijzondere omstandigheid ziet verweerder aanleiding om van handhaving af te zien. Verweerder weegt daarbij mee dat alle tot nu toe uitgeschermde gebieden zijn voorbelast met zand dan wel zijn uitgeschermd voor een urgente maatschappelijke bestemming (schoollocatie). Ecologen geven voor de al voorbelaste gebieden verder aan dat het weghalen van de schermen en het teruggeven van de gebieden weinig ecologische meerwaarde heeft, omdat de soorten zich zeer langzaam verplaatsen en het jaren zou duren voordat de gebieden zijn hersteld.


Gronden beroep GEM

4. GEM heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit: niet omdat GEM het niet eens is met de (gehandhaafde) afwijzing van het handhavingsverzoek maar omdat zij zich niet kan vinden in een aantal overwegingen die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Deze door GEM gewraakte overwegingen zien op de omvang en draagkracht van het compensatiegebied als door verweerder in het besluit vastgesteld. Onder verwijzing naar een aanvullende onderbouwing en tekening van 16 juni 2025 en de meest recente hectareboekhouding van 10 juli 2024 betwist GEM dat sprake is van een tekort aan compensatiegebied. Uit genoemde stukken blijkt volgens GEM dat er sprake is van – omgerekend naar draagkracht - 233,96 ha meer draagkrachtig compensatiegebied tegenover 177,1 ha uitgeschermd gebied. Van een overtreding is daarom volgens GEM geen sprake en dus mag verweerder helemaal niet handhavend optreden. De overweging van verweerder dat sprake is van een bijzondere omstandigheid om van handhaving af te zien is. aldus GEM, in zoverre niet relevant. GEM wenst de overwegingen van verweerder over de omvang van het compensatiegebied ter discussie te stellen omdat dit relevant is voor toekomstige en vergelijkbare besluiten. Op dit moment zou GEM gelet op de bevindingen die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag legt geen nieuwe gebieden kunnen uitnemen en daarmee aan de leefgebieden van beschermde dieren kunnen onttrekken en dus niet zelf benutten omdat het compensatiegebied volgens de onderbouwing van verweerder in het bestreden besluit daarvoor nog niet voldoende functioneel zou zijn, zodat aan eerder verleende ontheffingen verbonden voorschriften daaraan in de weg staan.


Procesbelang

5. Een partij kan alleen in zijn beroep worden ontvangen, als die partij een rechtens voldoende procesbelang heeft bij de uitkomst van de procedure. Het gaat er daarbij om wat hij concreet met zijn beroep wil en ook daadwerkelijk kan bereiken. Het gaat niet om de vraag of de belanghebbende gelijk heeft, het gaat erom of hij een reëel en actueel belang heeft bij het gelijk en daardoor in een betere (rechts)positie zou kunnen komen te verkeren, als hij gelijk zou hebben. Het doel dat hem voor ogen staat, moet met het rechtsmiddel kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis zijn.
6. GEM heeft te kennen gegeven dat zij het eens is met de afwijzing van het handhavingsverzoek. GEM wil dus niet bereiken dat de rechtsgevolgen van het besluit ongedaan gemaakt worden en dat alsnog tot handhaving wordt overgegaan. Daaruit vloeit reeds voort dat GEM met het instellen van beroep niet in een gunstiger positie kan komen te verkeren.
7. GEM kan niet worden gevolgd in het betoog dat GEM de rechtmatigheid van overwegingen van het besluit als zodanig in onderhavige procedure los van de daaraan door verweerder verbonden conclusie om niet tot handhaving over te gaan aan de orde moet kunnen stellen. Als verweerder de door GEM gewraakte overwegingen aan nadere, andere besluitvorming ten grondslag legt, kan GEM daartegen op dat moment rechtsmiddelen aanwenden en kan in die procedure de rechtmatigheid van de vaststellingen en overwegingen in dat besluit aan de orde komen. GEM heeft daarom geen procesbelang bij het ingestelde beroep.




Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is daarom (kennelijk) niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.



Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr.P.C. van der Vlugt, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 november 2025.













griffier


rechter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij daartegen in verzet komen bij de rechtbank. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.




ECLI:NL:RBNHO:2021:1793


ECLI:NL:RVS:2025:1573


Zaaknummers HAA 25/3908 (beroep) en HAA 25/4044 (voorlopige voorziening). Het verzoek om voorlopige voorziening is op 30 oktober 2025 ter zitting behandeld. Op dit beroep en het verzoek om voorlopige voorziening wordt heden uitspraak gedaan op grond van artikel 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb).


Daarbij wordt bedoeld dat het compensatiegebied een extra draagkracht heeft ten opzichte van het oude agrarische gebruik als landbouwgrond om extra beschermde dieren te kunnen herbergen die voorheen waren aangewezen op die voor de dieren veel minder geschikte agrarische gronden.
Link naar deze uitspraak