|
|
ECLI:NL:RBNHO:2025:4989 | | | Datum uitspraak | : | 09-05-2025 | Datum gepubliceerd | : | 01-07-2025 | Instantie | : | Rechtbank Noord-Holland | Zaaknummers | : | HAA 24/314 | Rechtsgebied | : | Bestuursrecht | Indicatie | : | Beslissing in het kader van een Woo verzoek houdt stand. Gevolgd kan worden waarom niet alle informatie openbaar gemaakt is. Beroep ongegrond. | Trefwoorden | : | kennelijke fout | | | landbouw | | | landbouw, natuur en voedselkwaliteit | | Uitspraak | RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/314
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2025 in de zaak tussen
[eiser] , uit [plaats] , eiser
(gemachtigde: mr. G.P. van Malkenhorst),
en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, voorheen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
(gemachtigden: mr. P.E. van der Werf en mr. H. Öztürk).
Inleiding
1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser in verband met de beslissing van verweerder op zijn aanvraag op grond van de Wet open overheid (Woo).
1.2.
Bij besluit van 22 juni 2023 heeft verweerder naar aanleiding van een verzoek van eiser op grond van de Woo 16 documenten deels openbaar gemaakt. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 7 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar deels gegrond verklaard en in aanvulling op het primaire besluit nog 23 extra documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.
1.6.
Ter zitting zijn in het kader van een mogelijke oplossing afspraken tussen partijen gemaakt en is het onderzoek in de zaak geschorst.
1.7.
Eiser en verweerder hebben de rechtbank op 14 november 2024 een nadere reactie toegestuurd. Op 3 december 2024 heeft eiser op de nadere reactie van verweerder gereageerd.
1.8.
Nadat partijen de rechtbank hebben meegedeeld dat zij geen gebruik willen maken van hun recht om op een tweede zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek in deze zaak op 14 februari 2025 gesloten.
Totstandkoming van het bestreden besluit
2.1.
Op 31 maart 2023 heeft eiser verweerder verzocht om openbaarmaking van de volgende documenten (in de ruimste zin des woords):1. Agenda’s, notulen, gespreksverslagen en dergelijke van de vergaderingen van de Kerngroep Bloembollen op 10 januari 2013, 7 maart 2013 en 16 mei 2013. Deze vergaderingen en data worden onder meer genoemd onder punt 14 van de agenda Kerngroep Bloembollen van 13 november 2012, zoals openbaar gemaakt bij besluit van 7 februari 2023.2. Agenda’s, notulen, gespreksverslagen en dergelijke van de vergaderingen van de Klankbordgroep Bloembollen op 20 november 2012, 22 januari 2013, 19 maart 2013 en 28 mei 2013. Deze vergaderingen en data worden onder meer genoemd onder punt 14 van de agenda Kerngroep Bloembollen van 13 november 2012, zoals openbaar gemaakt bij besluit van 7 februari 2023.Daarnaast is aangegeven dat, als de vergaderingen verschoven zijn en op andere data hebben plaatsgevonden of wanneer in de periode van 12 november 2012 tot 13 januari 2013 nog extra vergaderingen hebben plaatsgevonden, het verzoek ook daarop ziet.
2.2.
Op 22 juni 2023 heeft verweerder op eisers verzoek beslist. Er zijn 16 documenten aangetroffen die onder het verzoek vallen. Hiervan zijn 5 documenten in zijn geheel openbaar gemaakt. De overige 11 documenten zijn vanwege eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer ten dele openbaar gemaakt. Hierin zijn persoonsgegevens die te herleiden zijn tot een persoon, zoals namen, e-mailadressen, telefoonnummers en functienamen, weggelakt.
2.3.
Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Eiser heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat er stukken ontbreken en dat verweerder ten onrechte een groot aantal passages weg heeft gelakt.
3. Verweerder heeft het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard. In aanvulling op het besluit van 22 juni 2023 zijn na een extra zoekslag nog 23 documenten gevonden. Hiervan zijn 7 documenten in zijn geheel openbaar gemaakt. De overige 16 documenten zijn vanwege eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer ten dele openbaar gemaakt. Persoonsgegevens die te herleiden zijn tot een persoon, zoals namen, e-mailadressen (alleen de naam, geen algemene extensie), telefoonnummers en functienamen, worden niet openbaar gemaakt. Het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer acht verweerder zwaarder wegen dan het belang van openbaarheid. Het is volgens verweerder niet relevant dat de documenten meer dan tien jaar oud zijn. Verweerder overweegt verder dat ook wanneer betrokkenen expliciet zouden aangeven geen bezwaar te hebben tegen openbaarmaking van persoonlijke gegevens, voor het toepassen van de uitzonderingsgrond van de Woo een zelfstandige afweging dient te worden gemaakt. Volgens verweerder bestaat er geen actieve plicht om bij de betrokkenen te informeren of zij al dan niet toestemming geven voor openbaarmaking van hun persoonsgegevens.
Beroepschrift
4. Eiser is het met het bestreden besluit – op de hierna te bespreken gronden – niet eens. Samengevat stelt hij zich op het standpunt dat in dit geval het belang van openbaarmaking zwaarder moet wegen dan het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Verweerschrift
5. Het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer rechtvaardigt volgens verweerder het weglakken van informatie in de openbaar gemaakte documenten. Dit belang prevaleert volgens hem boven het belang van openbaarheid. Verweerder heeft wel geconstateerd dat in de aan eiser verstrekte versies van drie deels openbaar gemaakte documenten per ongeluk, naast de namen, de e-mailextensies zijn weggelakt. Verweerder heeft dit hersteld en alsnog versies met zichtbare e-mailextensies overgelegd. Volgens verweerder kan het bestreden besluit desondanks in stand blijven.
Ter zitting gemaakte afspraken
6. In het kader van het zoeken naar een mogelijke oplossing zijn tussen partijen ter zitting afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een proces-verbaal. Er is – onder meer – afgesproken dat verweerder zal onderzoeken of een gewijzigde versie van de deels openbaar gemaakte stukken aan eiser kan worden verstrekt. Verder is afgesproken dat verweerder vanwege het alsnog openbaar maken van een aantal e-mailextensies het door eiser betaalde griffierecht en de in verband met ingeschakelde rechtsbijstand in beroep gemaakte proceskosten zal vergoeden.
Vervolg van de procedure
7. Partijen zijn er onderling niet uit gekomen. Verweerder heeft gemotiveerd aangegeven waarom hij geen gewijzigde versie van de deels openbaar gemaakte documenten aan eiser zal verstrekken. Daarnaast heeft verweerder gemotiveerd aangegeven waarom volgens hem de afspraak over de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht moet komen te vervallen. Eiser is het met dat laatste – op hierna te bespreken gronden – oneens.
Beoordeling door de rechtbank
8.
8.1.
De rechtbank moet beoordelen of het bestreden besluit stand kan houden. Dit doet zij aan de hand van de door eiser aangevoerde beroepsgronden. Het is daarbij de vraag of verweerder in de openbaar gemaakte documenten gegevens heeft mogen weglakken omwille van het belang van de persoonlijke levenssfeer.
8.2.
Indien het bestreden besluit stand kan houden zal de rechtbank beoordelen of verweerder al dan niet aan de ter zitting gedane toezegging van vergoeding aan eiser van het griffierecht en de door eiser gemaakte proceskosten in beroep moet worden gehouden.
Is verweerder op goede gronden overgegaan tot het weglakken van informatie?
9.
9.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder artikel 5.3 van de Woo niet voldoende heeft nageleefd. Verweerder heeft volgens hem onvoldoende gemotiveerd waarom het belang van de betrokken ambtenaren ondanks het tijdsverloop (van inmiddels 12 jaar) nog steeds zwaarder moet wegen dan het belang van openbaarheid. Verweerder had in dit geval het belang van openbaarheid moeten laten prevaleren. Hierbij dient te worden betrokken dat de wijze waarop de informatie nu openbaar gemaakt is er volgens eiser toe leidt dat de stukken niet volledig te begrijpen zijn. Het is voor het begrip van eiser namelijk van belang om te weten wie of welke organisatie wat gezegd heeft.
9.2.1.
In het onderhavige geval gaat het om informatie van medewerkers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en van andere organisaties die hebben deelgenomen aan overleggen van de Kerngroep Bloembollen en van de Klankbordgroep Bloembollen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de persoonsgegevens die direct of indirect te herleiden zijn tot een persoon, zoals namen, e-mailadressen, telefoonnummers en functienamen van de betrokken ambtenaren en derden mogen weglakken op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo. Gevolgd kan worden dat het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer in dit geval prevaleert boven het algemeen belang van openbaarmaking. Daarbij heeft verweerder in het kader van goed werkgeverschap het belang van bescherming van de privacy van de betrokken ambtenaren zwaarder mogen laten wegen. Verweerder heeft hierbij verder mogen betrekken dat het ambtenaren betreft die niet zelfstandig of in mandaat namens de minister besluiten nemen ten aanzien van een bestuurlijke aangelegenheid en ook niet beschikken over een bepaald gezag. Navolgbaar is dat als de identiteit van de betrokken ambtenaren en derden bekend wordt dit hun privacy kan schenden. Zij zouden dan immers buiten de kaders van de werkzaamheden om kunnen worden benaderd, wat zou leiden tot aantasting van hun persoonlijke levenssfeer.
9.2.2.
Verweerder heeft volgens de rechtbank ook voldaan aan de verzwaarde motiveringsverplichting zoals genoemd in artikel 5.3 van de Woo. Het standpunt van verweerder dat het in dit geval niet relevant is dat de stukken meer dan tien jaar oud zijn kan de rechtbank volgen. Uit de Memorie van Toelichting bij voornoemd artikel volgt weliswaar dat het uitgangspunt is dat de uitzonderingen van 5.1, tweede lid, na vijf jaar niet meer van toepassing zijn tenzij het bestuursorgaan kan motiveren waarom dat in het voorliggende geval anders is, maar hierbij wordt echter expliciet benoemd dat het beschermen van de persoonlijke levenssfeer ook na vijf jaar nog goede redenen kan geven om openbaarmaking achterwege te laten. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat deze redenen er in het onderhavige geval nog steeds zijn. Openbaarmaking kan nog steeds leiden tot schending van de privacy van de betreffende personen. Het enkele tijdsverloop maakt niet dat de informatie bij openbaarmaking niet meer direct of indirect herleidbaar zou zijn.
9.2.3.
Eisers stelling dat de stukken als gevolg van het weglakken van de gegevens onbegrijpelijk zouden zijn geworden als gevolg waarvan toch tot openbaarmaking van deze gegevens moet worden overgegaan slaagt ook niet. Voor elk van de onder het Woo-verzoek vallende documenten geldt dat het geheel of voor het overgrote deel openbaar is gemaakt. Zo zijn de door de betrokken personen gedane uitlatingen en gegeven verklaringen volledig zichtbaar. Ook zijn de namen van de betrokken organisaties vermeld. Dat het bij lezing van de documenten wegens het weglakken van bepaalde gegevens volstrekt onduidelijk zou zijn welke organisatie welke uitlatingen heeft gedaan volgt de rechtbank dan ook niet.
10. De omstandigheid dat verweerder in beroep in drie documenten alsnog e-mailextensies kenbaar heeft gemaakt, leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat het bestreden besluit gebrekkig was. Gevolgd kan worden dat het aanvankelijk weglakken van de extensies een kennelijke fout is geweest in de uitvoering van het besluit en dat verweerder met het alsnog verstrekken van versies van de documenten met zichtbare extensies de verstrekking in overeenstemming heeft gebracht met het bestreden besluit. Zoals expliciet uit het bestreden besluit volgt, is besloten alleen de persoonsnaam in de emailadressen en niet de algemene extensies weg te lakken. Dat verweerder hiermee slechts voor ogen zou hebben gehad om domeinnamen van algemene e-mailproviders weg te lakken en niet “bijzondere” extensies van specifieke organisaties, zoals eiser stelt, volgt de rechtbank niet. Domeinnamen van algemene e-mailproviders komen immers niet voor in de documenten die onder het Woo-verzoek vallen. Besloten is dan ook de namen van de betrokken organisaties in de openbaar gemaakte stukken zichtbaar te laten.
11. Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit stand kan houden.
Moet verweerder desondanks aan zijn ter zitting gedane toezegging tot vergoeding van het griffierecht en door eiser in beroep gemaakte proceskosten worden gehouden?
12.1.
Volgens eiser kan verweerder niet meer terugkomen van de gedane toezegging. De toezegging is ook niet voorwaardelijk gedaan, namelijk indien verweerder zou instemmen met het voorstel.
12.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder een expliciete, onvoorwaardelijke toezegging gedaan waaraan eiser vertrouwen heeft mogen ontlenen. Hierop kan in het kader van de goede procesorde in beginsel ook niet zomaar worden teruggekomen.
12.3.
In het onderhavige geval is er echter volgens de rechtbank geen aanleiding om verweerder aan deze toezegging te houden. Daarbij acht de rechtbank allereerst van belang dat de toezegging is gebaseerd op de (achteraf bezien) onjuiste veronderstelling dat aan het bestreden besluit een gebrek kleefde dat volgens verweerder onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht zou kunnen worden gepasseerd. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat een beslissing over het al dan niet moeten vergoeden van griffierecht en veroordeling in de proceskosten bij de rechtbank ligt. Tot slot is van belang dat niet is gebleken dat eiser schade is toegebracht doordat verweerder van de toezegging is teruggekomen. Er is slechts geen vergoeding toegekend, waarop hij achteraf bezien ook geen recht had.
Conclusie en gevolgen
13. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit houdt stand. Dat betekent dat verweerder niet meer informatie openbaar hoeft te maken dan hij al gedaan heeft. Eiser krijgt zijn griffierecht niet terug. Ook krijgt hij geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo.
Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3713.
Uit artikel 5.3 van de Woo volgt dat bij een verzoek om informatie die ouder is dan vijf jaar het bestuursorgaan bij een weigering van die informatie motiveert waarom de in artikel 5.1, tweede of vijfde lid, of artikel 5.2 bedoelde belangen ondanks het tijdsverloop zwaarder wegen dan het algemeen belang van openbaarheid.
Kamerstukken II 2013/2014, 33328, nr. 9, p. 41.
Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2066, en de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 maart 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:1222.
Dit staat genoemd in een voetnoot op pagina 4 van het bestreden besluit. | Link naar deze uitspraak
|
| |
|
|