|
|
|
| ECLI:NL:RBNNE:2025:4608 | | | | | Datum uitspraak | : | 06-11-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 13-11-2025 | | Instantie | : | Rechtbank Noord-Nederland | | Zaaknummers | : | LEE 25-3165 & LEE 25-3572 | | Rechtsgebied | : | Bestuursrecht | | Indicatie | : | Ongegrond beroep, verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Deze uitspraak gaat over de lichte educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid (LEMG) die aan eiser is opgelegd door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Op 18 juni 2025 is aan het CBR een schriftelijke mededeling gedaan als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994). In die mededeling is vermeld dat het vermoeden bestaat dat eiser niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid en/of lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven. Deze mededeling is gebaseerd op een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal verkeersovertredingen van de politie, eenheid Noord-Nederland, van 18 juni 2025. Volgens dat proces-verbaal hebben de verbalisanten geconstateerd dat eiser op die dag om 20:25 uur als bestuurder van een personenauto buiten de bebouwde kom de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 70 km/u heeft overschreden met 58 km/u. | | Trefwoorden | : | landbouw | | | | Uitspraak | RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 25/3165 en LEE 25/3572
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 november 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam 1 uit woonplaats]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen
(gemachtigde: mr. M. Ouhbib)
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over de lichte educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid (LEMG) die aan [naam 1] is opgelegd door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Op 18 juni 2025 is aan het CBR een schriftelijke mededeling gedaan als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994). In die mededeling is vermeld dat het vermoeden bestaat dat [naam 1] niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid en/of lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven. Deze mededeling is gebaseerd op een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal verkeersovertredingen van de politie, eenheid Noord-Nederland, van 18 juni 2025. Volgens dat proces-verbaal hebben de verbalisanten geconstateerd dat [naam 1] op die dag om 20:25 uur als bestuurder van een personenauto buiten de bebouwde kom de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 70 km/u heeft overschreden met 58 km/u.
1.1.
De voorzieningenrechter komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. [naam 1] krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Omdat de voorzieningenrechter uitspraak doet op het beroep, wijst hij het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Procesverloop
2. Bij besluit van 3 juli 2025 heeft het CBR aan [naam 1] medegedeeld dat hij zich onverantwoord heeft gedragen in het verkeer. Daarom heeft het CBR besloten dat [naam 1] een cursus over verantwoord rijgedrag moet volgen. Daarnaast is medegedeeld dat het CBR er niet van overtuigd is dat hij veilig kan meedoen aan het verkeer. Volgens de regelgeving moet dan een cursus over verantwoord rijgedrag worden gevolgd, de zogenoemde Lichte Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer. [naam 1] heeft bezwaar gemaakt.
3. Bij bestreden besluit van 4 augustus 2025 op het bezwaar van [naam 1] heeft het CBR aan hem medegedeeld dat het heeft gekeken of het bezwaar volgens de geldende wet- en regelgeving kans van slagen heeft. Volgens het CBR is dat niet zo, daarom is zijn bezwaar ‘kennelijk ongegrond’. Het besluit van 3 juli 2025 is daarom niet veranderd. [naam 1] heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening. Het beroep is ingeschreven onder zaaknummer LEE 25/3165, de voorlopige voorziening is ingeschreven onder zaaknummer LEE 25/3572.
3.1.
Het CBR heeft gereageerd met een verweerschrift op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening.
3.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] , zijn echtgenote [naam 2] en de gemachtigde van het CBR .
Het verzoek om een voorlopige voorziening
4. [naam 1] heeft een voorlopige voorziening ingediend omdat hij het niet eens is met het besluit om aan hem een LEMG op te leggen. De aanleiding voor het verzoek is dat [naam 1] een cursus moest inplannen van het CBR.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
5. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van [naam 1] daartegen.
6. [naam 1] voert aan dat hij het niet eens is met het besluit op bezwaar, omdat een eenmalige snelheidsovertreding, hoe betreurenswaardig ook, niet per definitie iets zegt over zijn algemene rijvaardigheid. De agenten hadden bij aanhouding niets aan te merken op het rijgedrag. Volgens [naam 1] deed hij alles heel netjes. Aanleiding voor de snelheidsovertreding was dat hij nog net een vrachtauto voorbij wilde gaan die ging invoegen. Hij heeft gas bijgegeven om de vrachtauto voor te zijn. [naam 1] stelt zich bewust te zijn van de snelheidsovertreding, en neemt de volledige verantwoordelijkheid daarvoor. Op de zitting heeft hij verteld dat hij een montage- en onderhoudsbedrijf heeft in de bouw en dat de cursus hem tijd kost die hij goed kan gebruiken, en dus ook geld.
6.1.
Het CBR stelt zich op het standpunt dat [naam 1] miskent dat zijn rijgedrag op grond van de wet- en regelgeving wel degelijk aanleiding vormt voor een vermoeden van onvoldoende rijvaardigheid, vanwege het rijgedrag. Het CBR merkt op dat houders van een geldig rijbewijs te allen tijde moeten voldoen aan de daaraan gestelde eisen van geschiktheid en rijvaardigheid. In de Regeling maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid 2011 (de Regeling) zijn door de wetgever gedragingen benoemd die leiden tot een vermoeden dat iemand niet langer voldoet aan de gestelde eisen. Eén van die gedragingen is het overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 50-60 km/u. Dit is bij [naam 1] onbetwist aan de orde. Op grond van deze gedraging bestaat dus wel degelijk aanleiding om te twijfelen aan het rijgedrag van [naam 1] . Juist voor deze gevallen is de LEMG bestemd, ter bevordering van de verkeersveiligheid en om de cursist bewust te maken van risicovol verkeersgedrag. Het wijst er in dit verband op dat [naam 1] de hierboven genoemde snelheidsovertreding niet heeft betwist en hiervoor ook strafrechtelijk is veroordeeld. Het staat dan ook met (meer dan) voldoende mate van zekerheid vast dat [naam 1] de snelheidsovertreding heeft begaan, aldus het CBR. Het verwijst naar het bepaalde in artikel 20, eerste lid van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid 2011.
6.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het aangevoerde niet slaagt. Daartoe overweegt hij als volgt.
6.2.1.
Niet is gebleken dat [naam 1] is veroordeeld door de strafrechter. Wel is er een strafbeschikking aan hem opgelegd, gedateerd 26 augustus 2025, waartegen [naam 1] geen verzet heeft ingesteld. Niet in geschil is daarom dat [naam 1] de toegestane maximumsnelheid met 50-59 km/u op een weg buiten de bebouwde kom heeft overschreden.
6.2.2.
De voorzieningenrechter begrijpt dat [naam 1] het belangrijk vindt om te benadrukken dat hij de verkeersveiligheid niet in gevaar heeft gebracht. Dat is echter niet het criterium. Het gaat om de vraag of er een vermoeden van ongeschiktheid is gerezen. Daarvoor is niet van belang of er daadwerkelijk sprake is geweest van gevaarzettend gedrag. Vaststaat dat [naam 1] een gedraging heeft verricht als bedoeld in de relevante regelgeving. Hierop kon het vermoeden van ongeschiktheid worden gebaseerd. Het CBR heeft niet de mogelijkheid om daarbij te betrekken dat [naam 1] het verkeer niet in gevaar heeft gebracht. Dat geldt ook voor het gegeven dat [naam 1] een eigen bedrijf heeft. Het CBR is namelijk verplicht om een LEMG op te leggen in een situatie zoals deze. Het gaat het om dwingendrechtelijk voorgeschreven wet- en regelgeving zonder ruimte voor een belangenafweging. Daarbij zijn over de overschrijding met meer dan 50 km/u buiten de bebouwde kom, uit het oogpunt van verkeersveiligheid, door de wet- en regelgever gemotiveerde keuzes gemaakt.
7. [naam 1] betoogt dat hem op 26 augustus 2025 door het Openbaar Ministerie een geldboete is opgelegd van € 1.000,– en een ontzegging van zijn rijbewijs voor zes dagen. Omdat hij zijn rijbewijs al zes dagen kwijt was geweest, mocht hij dat houden, aldus [naam 1] .
7.1.
De voorzieningenrechter begrijpt dat [naam 1] vindt dat het niet klopt dat hij én een strafbeschikking krijgt én ook een LEMG moet volgen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dat wel klopt. De voorzieningenrechter kijkt daarvoor ook naar wat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft geoordeeld in vergelijkbare gevallen.
7.2.
Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS laten de toepasselijke bepalingen van de Wvw 1994 en de Regeling geen ruimte om een belangenafweging te maken en op grond van persoonlijke omstandigheden daarvan af te wijken. Wel kan de rechter, in een zeer uitzonderlijk geval, oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken.
7.3.
De zaak van [naam 1] is niet een zeer uitzonderlijk geval waarin geen LEMG moest worden opgelegd door het CBR. Dat aan [naam 1] een strafbeschikking is opgelegd naar aanleiding van zijn gedraging is niet zo’n uitzonderlijk geval. Dat komt omdat de LEMG is gericht op het waarborgen van de verkeersveiligheid door middel van een verplichte deelname aan een cursus over veilig en verantwoord rijgedrag. De strafrechtelijke sanctie heeft een ander doel, namelijk leedtoevoeging. Dat beide sancties worden opgelegd voor één snelheidsovertreding maakt niet dat de opgelegde LEMG onevenredig is.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat [naam 1] de LEMG moet volgen. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. [naam 1] krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.H. ter Beek, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop een afschrift van deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
2-5. […]
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. […]
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
2. […]
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
4. […]
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 20
1. Het CBR besluit tot oplegging van een lichte educatieve maatregel gedrag en verkeer indien:
a. ten aanzien van betrokkene als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, een rijbewijsplichtige landbouw- of bosbouwtrekker, een rijbewijsplichtig motorrijtuig met beperkte snelheid of een rijbewijsplichtige mobiele machine, een overschrijding is geconstateerd van de toegestane maximumsnelheid met 50 tot en met 59 kilometer per uur, zowel binnen als buiten de bebouwde kom;
b-c. […]
2. […]
Bijlage bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven:
A. Rijvaardigheid en rijgedrag
[…]
III. Rijgedrag
[…]
4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:
a-g. […]
h. het als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 50 kilometer of meer op wegen binnen of buiten de bebouwde kom;
i-j. […]
. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
. Artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de Regeling, gebaseerd op feiten en omstandigheden die zijn genoemd in bijlage 1 bij de Regeling.
. Bijlage 1, onder A, onderdeel III, vierde lid, onder h., bij de Regeling.
. ECLI:NL:RVS:2021:1877, rechtsoverweging 8.
. ECLI:NL:RVS:2023:2924, rov. 6. | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|