|
|
|
| ECLI:NL:RBNNE:2025:5097 | | | | | Datum uitspraak | : | 12-12-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 26-12-2025 | | Instantie | : | Rechtbank Noord-Nederland | | Zaaknummers | : | 23/1407 | | Rechtsgebied | : | Bestuursrecht | | Indicatie | : | Mijnbouwschade. Fysieke schade. Volledige afwijzing. Bewijsvermoeden weerlegd. Eerder behandelde schades. Wijziging beoordeling oorzaken schade in beroep. Dit gebrek kan niet gepasseerd worden met toepassing van artikel 6:22 Awb. Wel in stand laten rechtsgevolgen met toepassing van artikel 8:72, derde lid, sub a Awb. | | Trefwoorden | : | burgerlijk wetboek | | | vaststellingsovereenkomst | | | | Uitspraak | RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1407
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2025 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. A. Kwint-Ocelikova),
en
Instituut Mijnbouwschade Groningen, het Instituut
(gemachtigden: mrs. B.C. Rots en R.A.M.H.W. Wierenga).
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag tot vergoeding van schade aan de woning van eiser, veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat eiser onvoldoende heeft aangevoerd op basis waarvan getwijfeld zou moeten worden aan de conclusies van de door het Instituut ingeschakelde deskundigen. Het bestreden besluit is echter op een aantal punten in strijd met het motiveringsbeginsel. Het beroep is dus gegrond. De rechtsgevolgen van het bestreden besluiten blijven wel in stand. Dit betekent dat eiser geen schadevergoeding krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesverloop
2. Eiser heeft op 26 juni 2021 een aanvraag ingediend voor een vergoeding van schade aan zijn woning. Het Instituut heeft deze aanvraag met het besluit van 13 mei 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 februari 2023 op het bezwaar van eiser is het Instituut bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het Instituut heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift, voorzien van een deskundigenbericht van deskundige R. Wiersum van deskundigenbureau D.O.G. Ingenieurs.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van het Instituut en deskundige Wiersum.
2.3.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen alsnog juridische en deskundige bijstand in te schakelen. Daarop heeft mr. A. Kwint-Ocelikova de rechtbank op 2 januari 2025 laten weten dat zij in het vervolg van de procedure zal optreden als gemachtigde van eiser. Eiser heeft op 18 augustus 2025 laten weten dat hij geen beschikbare deskundige heeft kunnen vinden en de rechtbank gevraagd uitspraak te doen op grond van het reeds aanwezige dossier.
Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser is de eigenaar van de in 1979 gebouwde vrijstaande woning aan [adres] , te [woonplaats] . Naar aanleiding van zijn schademelding bij het Instituut, heeft deskundige J. van der Wal van deskundigenbureau D.O.G. Ingenieurs op 25 augustus 2021 een schadeopname uitgevoerd. Vervolgens heeft deskundige van der Wal op 13 september 2021 adviesrapport V1 opgeleverd, waarin negentien schades worden beoordeeld. Deskundige van der Wal heeft het Instituut geadviseerd om aan eiser geen schadevergoeding toe te kennen.
3.1.
Eiser heeft op het adviesrapport gereageerd met een zienswijze, omdat hij het niet eens was met de beoordeling van de schades. Naar aanleiding van de zienswijze heeft het Instituut nader advies gevraagd. Deskundige van de Wal heeft hier in het adviesrapport V2 van 8 april 2022 op gereageerd, waarbij hij bij zijn conclusies is gebleven. Eisers’ aanvraag voor een vergoeding van schade aan zijn woning is daarom met het primaire besluit van 13 mei 2022 afgewezen.
3.2.
Eiser heeft op 16 juni 2022 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
3.3.
Het Instituut heeft op 22 november 2022 een hoorzitting gehouden. Aan deskundige B. Bakker van deskundigenbureau D.O.G. Ingenieurs is gevraagd om tijdens de hoorzitting een nadere toelichting te geven.
3.4.
Op 14 februari 2023 heeft het Instituut het bezwaar ongegrond verklaard.
Omvang van het geding
4. In deze uitspraak geeft de rechtbank een oordeel over schades 1-19. Omdat het bestreden besluit van 14 februari 2023 niet ziet op overig door eiser genoemde schades, kan de rechtbank daar geen oordeel over geven. Het is verder aan eiser om eventuele nieuwe schades bij het Instituut te melden.
Toetsingskader
Bewijsvermoeden
5. Niet in geschil is dat het bewijsvermoeden van toepassing is op schade aan de woning van eiser. Op grond van het bewijsvermoeden wordt vermoed, bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of gasopslag bij Norg zou kunnen zijn, dat die schade is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.
5.1.
Volgens de vaste werkwijze acht het Instituut het bewijsvermoeden weerlegd als het aan de hand van een adviesrapport aantoont dat de schade is te herleiden tot een evidente en autonome oorzaak, waarvan (met een hoge mate van zekerheid) aannemelijk is dat die bodembeweging als (mede)oorzaak van die schade uitsluit. Deze werkwijze is aanvaardbaar geacht.
5.2.
In het kader van de vergewisplicht toetst het Instituut aan de hand van welke feiten de ingeschakelde deskundige tot de conclusie is gekomen dat er met een voldoende hoge mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak voor de schade is aan te wijzen. Het Instituut acht het bewijsvermoeden pas weerlegd als de deskundige een hoge mate van zekerheid heeft over de oorzaak van de door hem aangewezen schade, wat aansluit bij de bedoelingen van het Panel van deskundigen. Van de deskundige wordt niet gevergd dat hij met 100% zekerheid kan uitsluiten dat de schade is ontstaan en/of verergerd door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten.
5.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), mag een bestuursorgaan, als in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid naar voren zijn gebracht.
Eerder behandelde schades
6. Volgens artikel 2, vierde lid, van de Tijdelijke wet Groningen (TwG) is het Instituut niet bevoegd om een aanvraag om vergoeding van schade te behandelen indien deze schade betreft waarvoor:
voor 31 maart 2017, 12:00 uur een schademelding of -claim is voorgelegd aan het Centrum Veilig Wonen of de exploitant;
door de exploitant met de gedupeerde of diens vertegenwoordiger een vaststellingsovereenkomst is gesloten;
door de gedupeerde of diens vertegenwoordiger met de exploitant onderhandeld wordt met het doel te komen tot een vergoeding van de schade;
een vordering is ingesteld bij de burgerlijke rechter, tenzij de vordering bij de burgerlijke rechter met instemming van de gedaagde door de aanvrager wordt ingetrokken; of
de burgerlijke rechter uitspraak heeft gedaan over de aanspraak op en de omvang van de vergoeding van de schade.
6.1.
In artikel 2, vijfde lid, van de TwG is een hardheidsclausule opgenomen. In de toelichting is vermeld dat is gedacht aan het geval waarbij sprake is van een combinatie van (zeer) ernstige schade en een buitengewoon procesverloop.
Eerder behandelde schades: schades 2-4, 6, 8-11, 13, 14, 17 en 18
7. Eiser is het er niet mee eens dat het Instituut zich onbevoegd verklaart om schade te beoordelen die al eerder is beoordeeld. Het staat volgens eiser vast dat de schades zijn veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten en de eerder toegekende schadevergoedingen zijn niet toereikend. Bovendien is een deel van deze schades verergerd, of hersteld maar weer opnieuw ontstaan.
7.1.
De rechtbank wijst erop dat het Instituut niet bevoegd is om een aanvraag om vergoeding van schade te behandelen indien deze schade al eerder is behandeld, zie hiervoor de onder 5 opgenomen bepaling. Eiser heeft geen omstandigheden naar voren gebracht die maken dat het Instituut niet aan deze bepaling kan vasthouden. Volgens alle betrokken deskundigen zijn de schades niet verergerd of opnieuw ontstaan nadat deze zijn hersteld. Dit blijkt ook uit het beschikbare fotomateriaal. Gelet daarop heeft het Instituut zich terecht op het standpunt gesteld onbevoegd te zijn om schades 2-4, 6, 8-11, 13, 14, 17 en 18 te behandelen. Dat eiser stelt dat de eerder toegekende schadevergoedingen niet toereikend zijn, doet daar niets aan af.
7.2.
Ook ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om de hardheidsclausule van artikel 2, vijfde lid, van de TwG toe te passen. Eiser heeft daar ook geen beroep op gedaan. Bovendien is van onbillijkheden van overwegende aard of buitengewoon procesverloop niet gebleken.
7.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Causaliteit: schades 1, 5, 15 en 16
8. Eiser is het niet eens met de conclusies van de deskundigen over de oorzaken van schades en stelt dat ze het gevolg zijn van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. Door bodembeweging zijn ook de vloeren en muren van de woning gaan bewegen, daarnaast is de woning in zijn geheel 38,4 centimeter gezakt. Dit alles heeft scheurvorming tot gevolg. Ook is het dak door de beweging los komen te liggen. Thermische werking heeft daar niets mee te maken, omdat het dak juist goed geïsoleerd is. Het grootste probleem is volgens eiser de beschadigde fundering. Ter voorkoming van nieuwe schades zou de fundering aardbevingsbestendig moeten worden gemaakt.
8.1.
Het Instituut meent dat de deskundigen met een voldoende grote mate van zekerheid een autonome oorzaak voor het ontstaan van schades 1, 5, 15 en 16 hebben aangewezen, namelijk thermische werking. Ten aanzien van schade 5 heeft deskundige Wiersum erop gewezen dat het dak niet los ligt, de naden zijn het gevolg van de gekozen constructie. Dat er geen sprake zou zijn van thermische werking vanwege goede isolatie, heeft deskundige Wiersum weerlegd door te benoemen dat thermische werking altijd -in meer of mindere mate- aanwezig is in een constructie. Daarnaast wijst het Instituut erop dat de grenswaarden die van toepassing zijn in dit geval, niet zijn overschreden.
8.2.
Verder benoemt het Instituut dat naar aanleiding van de door eiser geuite zorgen over de fundering, deze meerdere malen is onderzocht. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de fundering onvoldoende stijf en/of sterk is om de belastingen te dragen. In een eerdere procedure is dit door DAED Ingenieurs ook al vastgesteld en deskundige Wiersum komt tot dezelfde conclusie. Maatregelen zijn niet nodig of zinvol, omdat de fundering in uitstekende staat verkeerd.
8.3.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Het Instituut heeft verschillende deskundigen betrokken bij de beoordeling van de schades. Zij hebben allen geconcludeerd dat de oorzaak evident en aantoonbaar uitsluitend een andere is dan bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten. Er is door de deskundigen naar het oordeel van de rechtbank, voldoende inzichtelijk gemaakt dat er sprake is van thermische werking. Daarbij zijn de door de deskundigen aan het Instituut uitgebrachte adviezen voldoende concludent en navolgbaar. Van een absolute zekerheid hoeft bovendien geen sprake te zijn.
8.4.
Eiser zet hier onvoldoende tegenover. Zijn standpunt dat de schades het gevolg zijn van bodembeweging veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten, heeft hij niet onderbouwd. Dit geldt ook ten aanzien van zijn opmerkingen over de fundering. Op basis van de uitgevoerde onderzoeken is er geen enkele reden om te twijfelen aan het functioneren van de fundering. Eiser is voldoende in de gelegenheid gesteld om bijvoorbeeld een contra-expertiserapport in te brengen, waarin inhoudelijk op de conclusies van de door het Instituut ingeschakelde deskundigen wordt ingegaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met wat hij heeft aangevoerd geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die maken dat getwijfeld moet worden aan het advies van de deskundigen.
8.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Onjuiste beoordeling schades 7, 12 en 19
9. Op grond van het nader advies van deskundige Wiersum brengt het Instituut ten aanzien van schades 7, 12 en 19, naar voren dat deze schades eerder niet juist zijn beoordeeld. Volgens deskundige Wiersum zijn schades 7 en 19 namelijk niet eerder behandeld. Hij heeft de schades opnieuw beoordeeld en voor schades 7 en 19 andere oorzaken aangewezen dan bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. Schade 7 is volgens hem veroorzaakt door thermische werking. Schade 19 is volgens hem onder te verdelen in drie verschillende schades, die hij allemaal apart heeft beoordeeld. Schades 19.1 en 19.2 zijn het gevolg van het doorhangen van de vloer, schade 19.3 van drogingskrimp. Over schade 12 heeft deskundige Wiersum opgemerkt dat de scheefstand van de wand al tijdens de bouw moet zijn ontstaan, omdat de aansluitingen rondom onbeschadigd zijn. Schade 12 is dus bij nader inzien geen fysieke schade.
9.1.
Het Instituut meent dat deskundige Wiersum met een voldoende grote mate van zekerheid een autonome oorzaak voor het ontstaan van schades 7 en 19 heeft aangewezen en dat hij schade 12 terecht heeft aangemerkt als geen fysieke schade. Het Instituut verzoekt de rechtbank daarom om de motiveringen van schades 7, 12 en 19 te herstellen onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en onder verwijzing naar het advies van deskundige Wiersum te oordelen dat het Instituut niet gehouden is om de schades te vergoeden.
9.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Met het niet juist beoordelen van schades 7, 12 en 19, is het bestreden besluit gebrekkig gemotiveerd. Omdat het bestreden besluit met de nieuwe beoordelingen inhoudelijk anders wordt, kan de rechtbank het Instituut niet volgen in het betoog dat dit gebrek gepasseerd kan worden met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
9.3.
Nu het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel en het gebrek niet gepasseerd kan worden, is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit met betrekking tot het oordeel over schades 7, 12 en 19 te worden vernietigd. Ten behoeve van de finale geschillenbeslechting zal de rechtbank hierna beoordelen of er aanleiding is de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
In stand laten rechtsgevolgen met toepassing van artikel 8:72 van de Awb?
10. Hoewel deskundige Wiersum andere oorzaken voor schades 7, 12 en 19 aan heeft gewezen, komt hij tot dezelfde conclusie als deskundigen Van der Wal en Bakker. Namelijk, dat de schades geen verband houden met mijnbouwactiviteiten. De rechtbank kan de beoordelingen van de schades door deskundige Wiersum volgen en komt tot het oordeel dat hij met een voldoende grote mate van zekerheid andere, autonome oorzaken voor het ontstaan van schades 7, 12 en 19 heeft aangewezen. Eiser heeft zijn stelling, namelijk dat de schades het gevolg zijn van mijnbouwactiviteiten, niet inhoudelijk onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen reden om aan de conclusies van deskundige Wiersum te twijfelen. Gelet hierop, en vanwege het feit dat eiser in beroep alsnog in de gelegenheid is geweest om te reageren op het door het Instituut ingebrachte nadere advies van deskundige Wiersum, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij is geoordeeld over schades 7, 12 en 19. Maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover dat wordt vernietigd in stand. Dat betekent dat eiser geen schadevergoeding krijgt.
11.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het Instituut het griffierecht aan eiser vergoeden.
11.2.
Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht komt eiser niet in aanmerking voor een vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde van eiser werd pas na de behandeling van het beroep op zitting bij de procedure betrokken. Van de mogelijkheid om de beroepsgronden aan te vullen is geen gebruik gemaakt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 14 februari 2023 voor zover daarin is geoordeeld over schades 7, 12 en 19;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit in stand blijven;
- wijst het verzoek om schadevergoeding [verder] af;
- bepaalt dat het Instituut het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Huizenga-Bergsma, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Artikel 6:177a, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW).
ABRvS 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:374, r.o. 69-70; ABRvS 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1631, r.o. 88 en 92.
ABRvS 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1631.
Zie hierover ook paragraaf 4.2. van deze uitspraak. | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|