Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBOVE:2025:3573 
 
Datum uitspraak:04-06-2025
Datum gepubliceerd:11-06-2025
Instantie:Rechtbank Overijssel
Zaaknummers:ak_23_1274
Rechtsgebied:Bestuursprocesrecht
Indicatie:Beroep tegen Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden. Beroep ongegrond. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van de habitattypenkaarten terecht heeft geconcludeerd dat de genoemde habitattypen op de peildatum in meer dan verwaarloosbare mate voorkwamen in het Natura 2000-gebied en daarom moeten worden toegevoegd aan het aanwijzingsbesluit voor dat gebied.
Trefwoorden:agrarisch
gecombineerde opgave
koeien
landbouw
 
Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1274

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen


maatschap [eiser], uit [vestigingsplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. J.T.A.M. van Mierlo,

en


de minister voor Natuur en Stikstof (nu: de staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur), verweerder.




Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden van verweerder van 22 november 2022 (het wijzigingsbesluit).

De formeel bevoegde rechtbank Gelderland heeft deze rechtbank gevraagd de zaak te behandelen, omdat het beroep hier is ingesteld. Deze rechtbank heeft hiermee ingestemd en heeft dat bij brief van 6 april 2023 aan partijen meegedeeld.

Verweerder heeft twee verweerschriften ingediend.

De rechtbank heeft het beroep, tegelijk met de beroepen met de zaaknummers ZWO 23/202, ZWO 23/205, ZWO 23/206, ZWO 23/1272, ZWO 23/1273, ZWO 23/1275 en ZWO 23/1276 op 18 maart 2025 op zitting behandeld. Hierbij was namens eiseres aanwezig

[naam 1], bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.H.M. Sipman, ir. [naam 2] en [naam 3].




Beoordeling door de rechtbank


Overgangsrecht Aanvullingswet natuur Omgevingswet


1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet voor een ambtshalve te nemen besluit een ontwerp ter inzage is gelegd van een besluit op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is, blijft op grond van artikel 2.9, tweede lid, onder a, van de Aanvullingswet natuur Omgevingsrecht het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit onherroepelijk wordt.
Het wijzigingsbesluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Het ontwerpbesluit is op 9 maart 2018 ter inzage gelegd. Dat betekent dat in dit geval het recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.


Juridisch kader



2.1
De relevante juridische bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.



2.2
Uit de Habitatrichtlijn (Hrl) volgt dat op het Europees grondgebied een ecologisch netwerk van speciale beschermingszones wordt gevormd. Dat netwerk bestaat uit door lidstaten aan te wijzen Natura 2000-gebieden. Een gebied moet als zodanig worden aangewezen, wanneer in dat gebied een bepaald type natuurlijke habitat of habitat van een bepaalde soort aanwezig is die is genoemd in bijlage I of II van de Hrl. Lidstaten zijn verplicht om maatregelen te treffen om die habitats in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen.



2.3
Deze Europeesrechtelijke verplichting is in de nationale wetgeving geïmplementeerd in artikel 2.1 van de Wet natuurbescherming (Wnb). In dat artikel, zoals dat luidde tot 1 januari 2024, staat dat de minister ter uitvoering van artikel 3, tweede lid, van de Hrl gebieden in Nederland aanwijst als speciale beschermingszones, die worden aangeduid als ‘Natura 2000-gebied’. Ook staat in dat artikel dat de minister bevoegd is om een dergelijk aanwijzingsbesluit te wijzigen.


Het wijzigingsbesluit




3.1
Vanaf 2008 zijn de Nederlandse Natura 2000-gebieden aangewezen door middel van verschillende aanwijzingsbesluiten. Volgens verweerder is het belangrijk om, nadat dat proces is afgerond, na te gaan of in de Natura 2000-gebieden habitattypen en soorten voorkomen die niet zijn opgenomen in de aanwijzingsbesluiten. Uit de bepalingen van de Hrl volgt namelijk dat die waarden (in beginsel) in aanmerking komen om te worden beschermd. Ook blijkt volgens verweerder uit de uitleg die de Europese Commissie heeft gegeven en uit de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat álle habitattypen en soorten die in meer dan verwaarloosbare mate voorkomen, moeten worden aangewezen.



3.2
In het wijzigingsbesluit heeft verweerder niet-aangewezen habitattypen en/of soorten integraal toegevoegd aan de aanwijzingsbesluiten van ongeveer 100 Natura 2000-gebieden. De bedoeling hiervan is om deze habitattypen en soorten, die op het moment van aanwijzen van het desbetreffende Natura 2000-gebied al in voldoende mate en duurzaam aanwezig bleken te zijn, alsnog te beschermen. Hiermee beoogt verweerder te corrigeren wat ten aanzien van de te beschermen habitattypen en soorten niet goed is gegaan bij (het publiceren van) de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten. Met het wijzigingsbesluit zijn de te beschermen waarden en de daarvoor gestelde instandhoudingsdoelstellingen aan de betreffende aanwijzingsbesluiten toegevoegd. In een (beperkt) aantal gevallen bleken habitattypen en soorten op het moment van aanwijzen niet in voldoende mate en duurzaam aanwezig te zijn. Deze zijn met het wijzigingsbesluit uit de aanwijzingsbesluiten verwijderd.


Het Natura 2000-gebied waar het eiseres om gaat




4.1
Per brief van 14 april 2023 heeft eiseres aangegeven dat haar beroep is gericht tegen het toevoegen van natuurwaarden (in dit geval alleen habitattypen) aan het Natura 2000-gebied Vecht- en Beneden-Reggegebied.



4.2

Vecht- en Beneden-Reggegebied is bij aanwijzingsbesluit van 4 juli 2013 aangewezen als Natura 2000-gebied vanwege in bijlage I van de Hrl opgenomen natuurlijke habitattypen en in bijlage II van de Hrl opgenomen soorten. In artikel 28 van het wijzigingsbesluit zijn aan dit Natura 2000-gebied de volgende habitattypen toegevoegd:


H2320: Psammofiele heide met Calluna en Empetrum nigrum (verkorte naam: binnenlandse kraaiheibegroeiingen)


H3130: Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot het Littorelletalia uniflorae en/of Isoëto-Nanojuncetea (verkorte naam: zwakgebufferde vennen)


H3150: Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition (verkorte naam: meren met krabbenscheer en fonteinkruiden)


H3260: Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitantis en het Callitricho-Batrachion (verkorte naam: beken en rivieren met waterplanten); dit betreft het subtype H3260B: grote fonteinkruiden


H91F0: Gemengde oeverformaties met Quercus robur, Ulmus laevis en Ulmus minor, Fraxinus excelsior of Fraxinus angustifolia langs de grote rivieren (Ulmenion minoris) (verkorte naam: droge hardhoutooibossen).




De beroepsgronden van eiseres




5.1
Eiseres oefent een melkveebedrijf uit aan de Overijsselse Vecht. Het bedrijf melkt 100 koeien en heeft bijbehorend jongvee. Er is een natuurvergunning aanwezig. De gebouwen liggen op circa 700 meter van het Natura 2000-gebied Vecht- en Beneden-Reggegebied (hierna: het Natura 2000-gebied) en op 400 meter van de Overijsselse Vecht. In de zomer wordt jongvee geweid op percelen bij het Natura 2000-gebied, die in eigendom zijn bij de provincie. Eiseres voert in beroep, samengevat weergegeven, de volgende gronden aan.



5.2
Eiseres vreest aanzienlijke negatieve gevolgen van het wijzigingsbesluit voor haar bedrijfsvoering en de mogelijkheid om haar bedrijf in de toekomst voort te zetten. Volgens eiseres is meer specifiek gebleken dat er in de praktijk niets terechtkomt van het uitgangspunt dat bij de bescherming van natuurwaarden de afweging van andere belangen die zijn genoemd in artikel 2, derde lid, van de Hrl plaats dient te vinden bij het vaststellen van beheerplannen en het verlenen van vergunningen. Daarom ligt het volgens eiseres in de rede om de volgens haar rigide interpretatie van dat artikellid in relatie tot het aanwijzen van gebieden en het aanwijzen van habitattypen en soorten opnieuw tegen het licht te houden en daarbij in dit geval wel (ook) te toetsen aan sociaaleconomische en andere belangen. Verder moet volgens haar ook bij het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen aan deze belangen worden getoetst, óók als wordt gekozen voor de instandhoudingsdoelstelling ‘behoud’. Tevens zou moeten worden onderzocht of er voor de toegevoegde habitattypen alternatieve gebieden zijn, die voor die habitattypen tot een duurzame situatie kunnen leiden. Niet is gebleken dat verweerder een dergelijk onderzoek naar mogelijke alternatieve gebieden heeft uitgevoerd.

Ten tweede voert eiseres aan dat, anders dan verweerder in de toelichting bij het wijzigingsbesluit stelt, het aanwijzen van extra habitattypen niet per se hoeft van de Europese Commissie. Ter onderbouwing van deze stelling heeft zij allereerst verwezen naar een document van de Europese Commissie uit 2003. Daarnaast vloeit volgens eiseres ook uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) niet voort dat de extra aanwijzingen nodig zijn. Ter onderbouwing hiervan heeft zij gewezen op een notitie van [naam 4] en [naam 5] van 26 augustus 2020.

Ook stelt eiseres dat de habitattypen die in het wijzigingsbesluit aan de Natura 2000-gebieden zijn toegevoegd, geen meerwaarde hebben voor de staat van instandhouding van die habitattypen. Het gaat namelijk om hele kleine oppervlakten en in het merendeel van de gevallen is voor die habitattypen de instandhoudingsdoelstelling ‘behoud’ vastgesteld. De effectieve bijdrage van de toevoeging van deze habitattypen aan het nastreven van een gunstige staat van instandhouding van die typen op nationale schaal is daarom nihil. Om deze reden zou volgens eiseres moeten worden afgezien van toevoeging van de habitattypen aan de Natura 2000-gebieden, gelet op de overige belangen die hierbij een rol spelen.

Ten slotte voert eiseres aan dat de habitattypenkaarten niet de situatie rond het moment van aanwijzen van het Natura 2000-gebied weergeven. Daarbij heeft zij concrete gronden aangevoerd tegen de habitattypenkaarten die zijn opgesteld voor het Natura 2000-gebied. Verder stelt eiseres dat slechts in incidentele gevallen achterliggende informatie beschikbaar is die als onderbouwing van de habitattypenkaarten kan dienen. Omdat de achterliggende informatie onvoldoende beschikbaar of toegankelijk is, is het wijzigingsbesluit onvoldoende gemotiveerd en niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en bekendgemaakt, aldus eiseres.



5.3
Eiseres heeft in beroep ook aangevoerd dat het wijzigingsbesluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat daarin geen rekening is gehouden met alles wat er is gebeurd in de periode tussen de terinzagelegging van het ontwerp van het wijzigingsbesluit en de uiteindelijke vaststelling daarvan. Ter zitting heeft zij deze beroepsgrond echter ingetrokken.

Verder heeft eiseres aangevoerd dat het erop lijkt dat verweerder de gevolgen die het wijzigingsbesluit heeft of kan hebben negeert en dat daarover veel onbegrip bestaat.
Ter zitting heeft zij hierover verklaard dat deze beroepsgrond meer als een hartenkreet moet worden gezien en dat de rechtbank daarover geen oordeel hoeft te geven. De rechtbank laat die beroepsgrond daarom verder buiten beschouwing.


Beoordeling van het beroep




6.1
Uit het wijzigingsbesluit blijkt dat verweerder de in rechtsoverweging 4.2 genoemde habitattypen heeft toegevoegd aan het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied, omdat die habitattypen op de datum van de publicatie van het aanwijzingsbesluit (de peildatum) in meer dan verwaarloosbare mate voorkwamen. Voor de onderbouwing van de conclusie dat die habitattypen op die peildatum in meer dan verwaarloosbare mate aanwezig waren in het Natura 2000-gebied, heeft verweerder verwezen naar de habitattypenkaarten die voor het gebied zijn opgesteld.



6.2
Verweerder heeft twee soorten habitattypenkaarten overgelegd: één overzichtskaart, waarop is aangegeven waar de desbetreffende habitattypen op de peildatum in het Natura 2000-gebied voorkwamen, en één typenkaart, waarop is aangegeven hoe groot de oppervlakte was van de op de peildatum aanwezige habitattypen. Uit de overgelegde habitattypenkaarten blijkt dat op de peildatum in het Natura 2000-gebied 0,03 hectare (ha) aan binnenlandse kraaiheibegroeiingen (H2320) aanwezig was, 0,32 ha aan zwakgebufferde vennen (H3130), 2,42 ha aan meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150), 0,11 ha aan grote fonteinkruiden (H3260B) en 0,15 ha aan zoekgebied voor droge hardhoutooibossen (H91F0).

Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat habitattypen in meer dan verwaarloosbare mate voorkomen, als van dat type minimaal 1 are (100 m²) aanwezig is. Voor bossen geldt een minimale oppervlakte van 10 are (1.000 m²). Verder heeft verweerder ter zitting toegelicht dat een zoekgebied betekent dat niet helemaal duidelijk is waar het betreffende habitattype aanwezig is, maar wel duidelijk is dat het er is.



6.3
De rechtbank overweegt dat uit rechtspraak van de Afdeling blijkt dat verweerder bij de vraag of een habitattype in een gebied voorkomt, mag uitgaan van de habitattypen-kaarten. De rechtbank ziet in wat eiseres hiertegen heeft aangevoerd geen reden om in dit geval anders te oordelen. Hierover overweegt de rechtbank het volgende.


6.4.1
Tegen de habitattypenkaarten voor het Natura 2000-gebied heeft eiseres aangevoerd dat meerdere toegevoegde habitattypen niet worden genoemd in de beheerplannen die voor dat gebied zijn opgesteld. Dit is volgens haar een indicatie dat die habitattypen op de peildatum niet of onvoldoende aanwezig waren. Verder komen sommige habitattypen pas in 2018 voor op het standaardgegevensformulier (SGF) voor het gebied. Ook is volgens eiseres niet duidelijk waarom het habitattype blauwgraslanden (H6410) voorkomt in beheerplannen voor het Natura 2000-gebied, terwijl dat daar niet voor is aangewezen. Ook hieruit kan volgens haar worden afgeleid dat de habitattypenkaarten voor dit gebied op fouten berusten. Daarnaast heeft eiseres een Gecombineerde Opgave 2011 (GO 2011) en enkele foto’s van percelen aan de [adres] in [plaats] overgelegd. Daaruit blijkt volgens haar dat deze percelen in 2011 nog volledig agrarisch in gebruik waren bij haar, inclusief bemesting. Op die percelen konden daarom destijds geen habitattypen voorkomen die voor toevoeging aan het gebied in aanmerking komen, aldus eiseres.



6.4.2
Verweerder heeft in reactie hierop in het verweerschrift uitgelegd dat het habitattype blauwgraslanden uiteindelijk niet is meegenomen in het wijzigingsbesluit, omdat uit veldonderzoek is gebleken dat de betreffende vegetatie net niet kwalificeerde als H6410. Volgens verweerder maakt de gang van zaken rond het niet aanwijzen van deze vegetatie als beschermde natuur juist duidelijk dat het wijzigingsbesluit zeer zorgvuldig tot stand is gekomen.

Verder heeft verweerder in het verweerschrift van 7 maart 2025 in het algemeen in reactie op de beroepsgronden van eiseres aangegeven dat de zogenoemde voortouwnemers van de Natura 2000-gebieden hun habitattypenkaarten expliciet aanduiden als kartering voor de ‘T0-situatie’, zijnde de situatie ten tijde van de aanwijzing van een gebied. Zowel bij de opstelling van de habitattypenkaarten als bij de onafhankelijke validatie daarvan, wordt volgens verweerder op dit aspect gelet. Tevens heeft verweerder in het verweerschrift aangegeven dat de beheerplannen en PAS-gebiedsanalyses voor de Natura 2000-gebieden eerder zijn opgesteld dan het ontwerp van het wijzigingsbesluit. In een deel van de gevallen waren de habitattypenkaarten voor de Natura 2000-gebieden nog niet afgerond op het moment dat het beheerplan of de PAS-gebiedsanalyse voor een gebied werd opgesteld. In de overige gevallen heeft de provincie zich in het beheerplan en de gebiedsanalyse beperkt tot de habitattypen die op dat moment waren aangewezen. Dat de nu toegevoegde habitattypen niet in die documenten worden genoemd, betekent volgens verweerder daarom niet dat die op de peildata niet aanwezig waren in de Natura 2000-gebieden.



6.4.3
De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen reden om te oordelen dat de habitattypenkaarten voor het Natura 2000-gebied onjuist zijn of onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Dat sommige toegevoegde habitattypen niet worden genoemd in eerdere beheerplannen en/of actualisaties van het SGF, is daarvoor onvoldoende. Verder acht de rechtbank de uitleg van verweerder over het niet toevoegen van het habitattype blauwgraslanden aan het gebied logisch en geloofwaardig. Verweerder heeft daarmee het standpunt van eiseres voldoende weerlegd. Ook daaruit volgt dan ook niet dat de habitattypenkaarten niet aan het bestreden besluit ten grondslag konden worden gelegd. Verder is ter zitting besproken dat op de percelen van eiseres waarvan zij foto’s en de GO 2011 heeft overgelegd, geen habitattypen voorkomen die in het wijzigingsbesluit zijn toegevoegd aan het Natura 2000-gebied. Eiseres heeft daarop aangegeven dit punt van het beroep in te trekken.




6.5
Wat eiseres heeft aangevoerd tegen de juistheid van de habitattypenkaarten voor het Natura 2000-gebied slaagt niet. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de habitattypenkaarten niet de situatie ten tijde van de peildatum weergeven. Ook is niet gebleken dat de habitattypenkaarten dusdanige leemten kennen of gebreken bevatten dat die niet aan artikel 28 van het wijzigingsbesluit ten grondslag mochten worden gelegd.



6.6
Verder leidt de rechtbank uit rechtspraak van de Afdeling af dat een lidstaat verplicht is om alle habitattypen van bijlage I en soorten van bijlage II van de Hrl die in een Natura 2000-gebied in meer dan verwaarloosbare mate voorkomen aan te wijzen dan wel toe te voegen en daarvoor instandhoudingsdoelstellingen te formuleren. In het arrest van
12 september 2024 heeft het Hof deze verplichting nog eens bevestigd. De stelling van eiseres, dat het niet verplicht zou zijn om dergelijke habitattypen en soorten aan te wijzen, volgt de rechtbank daarom niet. Dat het toevoegen van de habitattypen aan het Natura 2000-gebied geen meerwaarde zou hebben of dat verweerder niet naar alternatieve locaties heeft gekeken, wat daar verder ook van zij, maakt dat niet anders. Dat neemt niet weg dat verweerder verplicht is om habitattypen van bijlage I en soorten van bijlage II van de Hrl aan het Natura 2000-gebied toe te voegen als die daar in meer dan verwaarloosbare mate voorkomen.



6.7
Ook blijkt uit jurisprudentie van de Afdeling dat de door verweerder aangehouden minimumoppervlakte van 100 m² (0,01 ha) niet onredelijk is. De rechtbank acht een minimumoppervlakte van 1.000 m² (0,1 ha) voor bossen evenmin onredelijk.



6.8
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verweerder op basis van de habitattypenkaarten terecht heeft geconcludeerd dat de genoemde habitattypen op de peildatum in meer dan verwaarloosbare mate voorkwamen in het Natura 2000-gebied en daarom moeten worden toegevoegd aan het aanwijzingsbesluit voor dat gebied.



6.9
Daarnaast volgt uit rechtspraak van zowel het Hof als de Afdeling dat uit de Hrl kan worden afgeleid dat bij de aanwijzing van een gebied als Natura 2000-gebied uitsluitend overwegingen van ecologische aard kunnen worden betrokken. Hierbij mag geen rekening worden gehouden met vereisten op economisch, sociaal of cultureel gebied en met regionale en lokale bijzonderheden zoals vermeld in artikel 2, derde lid, van de Hrl. De bedrijfsbelangen van eiseres, zoals de mogelijk negatieve gevolgen voor het bestaande gebruik van de omliggende gronden en het toekomstperspectief voor haar bedrijf, kunnen dus in beginsel geen rol spelen bij het toevoegen van habitattypen aan het Natura 2000-gebied. Het betoog van eiseres om die belangen in dit geval daarbij wel mee te nemen, slaagt dan ook niet.


6.10.1
In het verweerschrift van 30 mei 2023 heeft verweerder aangevoerd dat wel een zekere beoordelingsmarge bestaat ten aanzien van het ambitieniveau van de instandhoudingsdoelstellingen, mits daarmee wordt voldaan aan de vereisten van artikel 6 van de Hrl en het bereiken van een landelijk gunstige staat van instandhouding niet wordt bemoeilijkt.



6.10.2
De rechtbank stelt vast dat in het wijzigingsbesluit voor alle habitattypen die zijn toegevoegd aan het Natura 2000-gebied het ambitieniveau ‘behoud’ is vastgesteld. Gelet op dit laagst mogelijke beschermingsniveau kon verweerder ook in deze situatie geen rekening houden met de bedrijfsbelangen van eiseres. Daar komt bij dat eiseres de gestelde belangen niet concreet heeft onderbouwd. Zij heeft niet concreet inzichtelijk gemaakt dat het wijzigingsbesluit daadwerkelijk een belemmering voor haar bedrijfsvoering zal opleveren.




6.11
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de genoemde habitattypen op goede gronden aan het Natura 2000-gebied heeft toegevoegd.
De bedrijfsbelangen van eiseres konden geen reden vormen om daarvan af te zien.
De overige beroepsgronden van eiseres slagen ook niet. Voor het oordeel dat het wijzigingsbesluit onvoldoende is gemotiveerd, ziet de rechtbank geen aanleiding. In het wijzigingsbesluit is aangegeven dat de toevoeging van habitattypen is gebaseerd op de habitattypenkaarten en het daarvoor vervaardigde documentatiemateriaal. Zowel in de publicatie van het wijzigingsbesluit als in de publicatie van het ontwerp daarvan staat dat deze (achtergrond)documenten kunnen worden opgevraagd via het klantcontactcentrum van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Dat die informatie onvoldoende aanwezig of toegankelijk zou zijn, zoals eiseres heeft gesteld, is niet gebleken.
Verder is door of namens eiseres ter zitting naar voren gebracht dat zij betwijfelt of de toegevoegde habitattypen levensvatbaar zijn en voldoende kunnen worden onderhouden. Dat speelt echter geen rol bij de afweging die de rechtbank in deze zaak moet maken. Die afweging ziet op de vraag of de natuur, zoals verweerder dat begrip heeft uitgelegd, diende te worden toegevoegd aan het Natura 2000-gebied. Deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend.





Conclusie en gevolgen


7.1
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.



7.2
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiseres het door haar betaalde griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.





















Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, voorzitter, en mr. J.H.M. Hesseling en
mr. B.A.J. Haagen, leden, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op












griffier


voorzitter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:



Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

























Bijlage: juridisch kader

Habitatrichtlijn

Artikel 2
1. Deze richtlijn heeft tot doel bij te dragen tot het waarborgen van de biologische diversiteit door het instandhouden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de Lid-Staten waarop het Verdrag van toepassing is.
2. De op grond van deze richtlijn genomen maatregelen beogen de natuurlijke habitats en de wilde dier- en plantensoorten van communautair belang in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen.
3. In de op grond van deze richtlijn genomen maatregelen wordt rekening gehouden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, en met de regionale en lokale bijzonderheden.

Artikel 3
1. Er wordt een coherent Europees ecologisch netwerk gevormd van speciale beschermingszones, Natura 2000 genaamd. Dit netwerk, dat bestaat uit gebieden met in bijlage I genoemde typen natuurlijke habitats en habitats van in bijlage II genoemde soorten, moet de betrokken typen natuurlijke habitats en habitats van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen. Het Natura 2000-netwerk bestrijkt ook de door de Lid-Staten overeenkomstig Richtlijn 79/409/EEG aangewezen speciale beschermingszones.
2. Elke Lid-Staat draagt bij tot de totstandkoming van Natura 2000 al naar gelang van de aanwezigheid op zijn grondgebied van de typen natuurlijke habitats en habitats van soorten als bedoeld in lid 1. Hij wijst daartoe, overeenkomstig artikel 4 en met inachtneming van de doelstellingen van lid 1, gebieden als speciale beschermingszones aan.
3. Waar zij zulks nodig achten, streven de Lid-Staten naar bevordering van de ecologische coherentie van Natura 2000 door het handhaven en in voorkomend geval ontwikkelen van de in artikel 10 genoemde landschapselementen die van primair belang zijn voor de wilde flora en fauna.

Artikel 4
1. Op basis van de criteria van bijlage III (fase 1) en van de relevante wetenschappelijke gegevens stelt elke Lid-Staat een lijst van gebieden voor, waarop staat aangegeven welke typen natuurlijke habitats van bijlage I en welke inheemse soorten van bijlage II in die gebieden voorkomen. Voor diersoorten met een zeer groot territorium komen deze gebieden overeen met de plaatsen, binnen het natuurljike verspreidingsgebied van die soorten, die de fysische en biologische elementen vertonen welke voor hun leven en voortplanting essentieel zijn. Voor aquatische soorten met een groot territorium worden deze gebieden alleen voorgesteld indien het mogelijk is een zone duidelijk af te bakenen die de fysische en biologische elementen vertoont welke voor hun leven en voortplanting essentieel zijn. Zo nodig stellen de Lid-Staten aanpassingen van de lijst voor in het licht van de resultaten van het in artikel 11 bedoelde toezicht.
De lijst wordt binnen drie jaar na kennisgeving van de richtlijn aan de Commissie toegezonden met informatie over elk gebied. Deze informatie omvat een kaart, de naam, de ligging en de oppervlakte van het gebied, alsmede de gegevens die zijn verkregen uit toepassing van de in bijlage III (fase 1) vermelde criteria, en wordt verstrekt op basis van een door de Commissie volgens de procedure van artikel 21 opgesteld formulier.
2. Op basis van de in bijlage III (fase 2) vermelde criteria werkt de Commissie met instemming van iedere Lid-Staat voor elk van de vijf in artikel 1, letter c) onder iii), genoemde biogeografische regio's en voor het gehele in artikel 2, lid 1, bedoelde grondgebied aan de hand van de lijsten van de Lid-Staten een ontwerp-lijst van de gebieden van communautair belang uit, waarop staat aangegeven in welke gebieden een of meer prioritaire typen natuurlijke habitats of een of meer prioritaire soorten voorkomen.
De Lid-Staten waar de gebieden met een of meer prioritaire typen natuurlijke habitats en een of meer prioritaire soorten in oppervlakte meer dan 5 % van het nationale grondgebied beslaan, kunnen, met instemming van de Commissie, verzoeken dat de criteria van bijlage III (fase 2) voor de selectie van alle gebieden van communautair belang op hun grondgebied flexibeler worden toegepast.
De lijst van gebieden van communautair belang, waarop de gebieden met een of meer prioritaire typen natuurlijke habitats of een of meer prioritaire soorten staan aangegeven, wordt door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 21.
3. De in lid 2 genoemde lijst wordt binnen zes jaar na de kennisgeving van deze richtlijn vastgesteld.
4. Wanneer een gebied volgens de procedure van lid 2 tot een gebied van communautair belang is verklaard, wijst de betrokken Lid-Staat dat gebied zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes jaar, aan als speciale beschermingszone en stelt hij tevens de prioriteiten vast gelet op het belang van de gebieden voor het in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen van een type natuurlijke habitat van bijlage I of van een soort van bijlage II alsmede voor de coherentie van Natura 2000 en gelet op de voor dat gebied bestaande dreiging van achteruitgang en vernietiging.
5. Zodra een gebied op de in lid 2, derde alinea, bedoelde lijst is geplaatst, gelden voor dat gebied de bepalingen van artikel 6, leden 2, 3 en 4.

Wet natuurbescherming

Artikel 2.1
1. Onze Minister wijst gebieden aan als speciale beschermingszones ter uitvoering van
de artikelen 3, tweede lid, onderdeel a, en 4, eerste en tweede lid, van de Vogelrichtlijn en de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn. De speciale beschermingszones worden aangeduid als «Natura 2000-gebied».
2. Ingeval een gebied geheel of gedeeltelijk wordt beheerd door één van Onze andere
Ministers, neemt Onze Minister een besluit als bedoeld in het eerste lid in overeenstemming met die andere Minister.
3. Bij een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt als bijlage een kaart opgenomen waarop de begrenzing van het desbetreffende gebied nauwkeurig is aangegeven.
4. Een besluit als bedoeld in het eerste lid bevat instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. Daartoe behoren in elk geval de instandhoudingsdoelstellingen ten aanzien van:
a. de leefgebieden voor vogelsoorten, voor zover nodig ter uitvoering van de Vogelrichtlijn, of
b. de natuurlijke habitats en de habitats van soorten, voor zover nodig ter uitvoering van de Habitatrichtlijn.
5. Op de voorbereiding van een besluit tot aanwijzing als bedoeld in het eerste lid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
6. Onze Minister draagt, mede in het licht van de toepassing van artikel 1.8, eerste lid, en gevolg gevend aan het inzicht, bedoeld in artikel 1.5, vijfde lid, zorg voor de actualisatie van de besluiten, bedoeld in het eerste lid.
7. Onze Minister kan een besluit als bedoeld in het eerste lid wijzigen of geheel of gedeeltelijk intrekken. Op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in de eerste volzin is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, behalve in geval van wijzigingen van ondergeschikte aard. Bij een besluit tot gedeeltelijke intrekking of wijziging kan als bijlage een kaart worden opgenomen waarop de gewijzigde begrenzing van het desbetreffende gebied nauwkeurig is aangegeven.





Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.


De rechtbank leidt uit artikel 1 van de Wet voorzieningen in verband met ambten van minister zonder portefeuille en van staatssecretaris af dat aan de minister voor Natuur en Stikstof - als minister zonder portefeuille - dezelfde bevoegdheden toekomen als aan de minister van LNV.


In dit verband heeft eiseres gewezen op de ‘Nota van Antwoord, Inspraakprocedure aanwijzing Natura 2000-gebieden’ uit november 2007 van de minister van LNV.


Het document ‘Conclusions on representativity within pSCI of habitat types and species. Meeting held at Brussels, Belgium. 24 June 2003’.


Bijlage A van het rapport ‘Doorlichting Natura 2000, Onderzoek naar mogelijkheden voor aanpassing van de beschermde status van Natura 2000-gebieden’, op 25 september 2020 uitgebracht door Arcadis Nederland B.V. in opdracht van het ministerie van LNV. Eiseres wijst specifiek op de tekst op p. 106 van (de bijlage van) dit rapport.


1 hectare (ha) = 10.000 m².


Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2297,
r.o. 5.8, en 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:864, r.o. 5.2.


Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2895, r.o. 6.4, en 1 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1047, r.o. 15.2.


ECLI:EU:C:2024:733, zie met name de overwegingen 48 tot en met 50.


Zie de uitspraken van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1453, r.o. 2.6.2 en van 1 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1047, r.o. 16 tot en met 16.4.


Zie bijvoorbeeld het arrest van het Europees Hof van Justitie van 7 november 2000, ECLI:EU:C:2000:600, r.o. 25, en de uitspraken van de Afdeling van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2297, r.o. 5.9, en 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2895, r.o. 4.3.


Staatscourant 25 november 2022, nr. 29279.


Staatscourant 5 maart 2018, nr. 12368.
Link naar deze uitspraak