|
|
ECLI:NL:RBROT:2024:10906 | | | Datum uitspraak | : | 06-11-2024 | Datum gepubliceerd | : | 28-11-2024 | Instantie | : | Rechtbank Rotterdam | Zaaknummers | : | 23/7565 | Rechtsgebied | : | Omgevingsrecht | Indicatie | : | Chw - Wabo – omgevingsvergunning voor 40 tijdelijke woningen – beroep ongegrond | Trefwoorden | : | agrarisch | | | bestemmingsplan | | | intensieve veehouderij | | | omgevingsvergunning | | | veehouderij | | | wabo | | Uitspraak | RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/7565
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 november 2024 in de zaak tussen
[naam eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres
(gemachtigde: mr. M.J. op 't Ende),
en
het college van burgemeester en wethouders van Hoeksche Waard, verweerder
(gemachtigde: [persoon A] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Stichting [naam stichting] uit [plaats 2] , vergunninghoudster (gemachtigde: mr. C.J. Visser).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de verleende omgevingsvergunning aan vergunninghoudster.
1.1.
Met het bestreden besluit van 19 september 2023 heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de duur van 15 jaar voor het inrichten van percelen en het realiseren van 40 tijdelijke woningen aan de oostzijde van Numansdorp.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder vergezeld door [persoon B] , [persoon C] (namens vergunningshoudster) en de gemachtigde van vergunninghoudster.
Totstandkoming van het besluit
2. Op 8 februari 2023 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend ter verkrijging van een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ op de locatie nabij de Wethouder Van der Veldenweg te Numansdorp, kadastraal bekend als sectie [sectie] nummers [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] te Numansdorp (de locatie). Vergunninghoudster is voornemens om 40 tijdelijke woningen te bouwen. Ter zitting is bekend geworden dat de 40 tijdelijke woningen reeds zijn gebouwd en sinds juli van dit jaar worden bewoond.
3. Het bestreden besluit is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het ontwerp van het bestreden besluit heeft vanaf 28 april 2023 tot en met 8 juni 2023 ter inzage gelegen. Eiseres heeft daartegen tijdig een zienswijze ingediend.
4. Bij het bestreden besluit is door verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het inrichten van percelen en het bouwen van 40 tijdelijke woningen op de locatie voor een periode van 15 jaar. Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang gelezen met artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo en artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang gelezen met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo. Dit zijn de activiteiten ‘bouwen’ en ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’. De ruimtelijke onderbouwing, die verweerder bij het bestreden besluit heeft betrokken en die onderdeel is van de vergunning, is opgenomen in het document “Tijdelijke huisvesting Numansdorp” van 19 september 2023 (hierna: de ruimtelijke onderbouwing), opgesteld door RHO Adviseurs. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de activiteiten niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast is sprake van een tijdelijke omgevingsvergunning conform artikel 2.23 van de Wabo.
Beoordeling door de rechtbank
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet bezien in samenhang met artikel 4.1, aanhef en onder a, van die wet (in laatstgenoemd artikel wordt verwezen naar de Crisis- en herstelwet: Chw) het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag voor de omgevingsvergunning is ingediend op 8 februari 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo en de Chw, zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing zijn bij de beoordeling.
6. De rechtbank beoordeelt of verweerder in redelijkheid een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
7. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (zie onder meer de uitspraak van 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3584) dat verweerder bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en het de betrokken belangen moet afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
8. Het wettelijk kader is vermeld in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder de termijn van 15 jaar ten onrechte niet heeft onderbouwd. Verweerder heeft niet onderbouwd waarom is gekozen voor tijdelijke woningen voor een periode van 15 jaar. Uit de Regionale Woonvisie 2030 volgt juist dat vanaf 2030 sprake zal zijn van een afname van het aantal inwoners en huishoudens en dus dat er minder behoefte zal zijn aan woningen na 2030.
9.1.
De beroepsgrond van eiseres slaagt niet. Uit de Nota beantwoording zienswijzen van 19 september 2023, welke onderdeel is van het bestreden besluit, volgt dat verweerder heeft gekozen voor een termijn van 15 jaar om het bouwplan economisch uitvoerbaar te laten zijn. Verweerder heeft deze periode ook nodig om de woningvoorraad op orde te brengen en de doorstroming te bevorderen. Door tijdelijke woningen te bouwen kan verweerder op korte termijn voldoen aan de acute vraag naar woningen. Tegelijkertijd wordt er in de periode van 15 jaar gewerkt aan het realiseren van permanente woningen. Verweerder heeft ter zitting nog toegelicht dat in verschillende dorpen die behoren tot de gemeente Hoeksche Waard woningen gebouwd moeten worden om aan de vraag om woningen te kunnen voldoen. De voorbereiding van bouwprojecten vergt vaak vele jaren. Het realiseren van permanente nieuwbouwwoningen kan heel lang duren en om de reguliere woningvoorraad op orde te brengen is er in dit geval gekozen voor een termijn van 15 jaar. Voorts heeft vergunningshoudster ter zitting nog toegelicht dat een termijn van 15 jaar op grond van artikel 2.23 van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) mogelijk is. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom is gekozen voor een periode van 15 jaar. Met de economische uitvoerbaarheid en tijd die nodig is om de woningvoorraad op orde te brengen heeft verweerder deze termijn voldoende gemotiveerd. Wat er na de periode van 15 jaar gaat gebeuren met de woningen is naar het oordeel van de rechtbank bij de beoordeling van onderhavige omgevingsvergunning niet van belang.
10. Eiseres voert aan dat het bouwplan onomkeerbare gevolgen met zich brengt. Eiseres stelt dat sprake is van kwalitatief goede woningen. De woningen worden voorzien van riolering en aansluiting op elektriciteit. Naast zonnepanelen en zonnecollectoren wordt er ook koeling aan de woningen toegevoegd voor een beter binnenklimaat. Eiseres stelt dat dat betekent dat er ook ondergrondse voorzieningen geplaatst zullen worden. Ook zal er verharding worden aangebracht. Volgens eiseres is het onmogelijk dan wel onwaarschijnlijk dat de ondergrondse voorzieningen en verharding na 15 jaar zullen worden verwijderd.
10.1.
Het betoog van eiseres slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat het feitelijk mogelijk en aannemelijk is dat het bouwplan zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. De rechtbank neemt in haar overweging mee dat verweerder heeft toegelicht dat het feitelijk mogelijk is om de woongebouwen volledig te demonteren en te verwijderen. De woningen zijn niet onderheid. De fundering bestaat uit poeren die later per stuk kunnen worden verwijderd. In de poeren is een hijsvoorziening aangebracht die na het verwijderen van de units meteen bereikbaar is. Zo kunnen de poeren relatief eenvoudig uit de grond worden getild. De woonunits zijn volledig demontabel. Wanneer de koppelingen van de units verwijderd zijn dan kan er transport plaatsvinden. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om vergunninghoudster en verweerder hier niet in te volgen. Voorts volgt uit het bestreden besluit en het verweerschrift dat aan de verleende omgevingsvergunning voorwaarden zijn verbonden waaronder dat op grond van artikel 2.23 van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 5.16 van het Bor, vergunninghoudster na het verstrijken van de termijn van 15 jaar de woningen moet verwijderen en het terrein dient te herstellen naar de oorspronkelijke staat. De stelling van eiseres dat er ondergrondse voorzieningen worden geplaatst, leidt de rechtbank niet tot de conclusie dat het bouwplan onomkeerbare gevolgen heeft. De stelling van eiseres dat het onmogelijk dan wel onwaarschijnlijk is dat de ondergrondse voorzieningen en verharding na 15 jaar zullen worden verwijderd volgt de rechtbank niet. Het is niet gebleken dat verwijdering onmogelijk is. De rechtbank kan in de beoordeling van de verleende vergunning niet betrekken hoe groot de kans is dat de verwijdering na vijftien jaar daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Het bouwplan heeft in ieder geval geen onomkeerbare gevolgen.
11. Eiseres betoogt dat nu sprake is van een stedelijke vernieuwing, de behoefte aan de ontwikkeling zowel kwalitatief als kwantitatief moet worden onderbouwd. Eiseres stelt dat verweerder dat ten onrechte heeft nagelaten. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom er behoefte is aan woningen voor Oekraïners en statushouders en heeft ten onrechte nagelaten om aantallen te noemen. Daarnaast stelt eiseres dat er juist behoefte is aan woningen voor 55-plussers. Als er genoeg woningen voor 55-plussers zijn dan kunnen zij doorstromen en komen er genoeg woningen vrij voor starters, statushouders en Oekraïners.
11.1.
Het betoog van eiseres slaagt niet. De rechtbank overweegt allereest dat uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in beginsel niet relevant is wie in de tijdelijke woningen zullen gaan wonen (vergelijk uitspraak van de Afdeling van 6 december 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4526). Voorts heeft verweerder in de ruimtelijke onderbouwing gemotiveerd waarom er behoefte is aan 40 tijdelijke woningen in Numansdorp en waarom niet binnen stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte van de bouw van 40 woningen. Verweerder heeft gemotiveerd dat naast jongeren en starters, mensen met een verblijfsvergunning die recht hebben op een woning of vluchtelingen van de oorlog in Oekraïne lang moeten wachten op een betaalbare woning. Er is op korte termijn een grote behoefte aan woningen voor mensen die urgent woonruimte nodig hebben. Met oplossingen als flexwonen kan deze groep mensen volgens verweerder sneller een woning worden aangeboden als opstap of tussenstap. Deze doelgroep heeft vervolgens tijd om te kunnen doorstromen naar een reguliere (huur)woning. Verweerder heeft ter zitting nog toegelicht dat inderdaad sprake is van vergrijzing. Het is daarom volgens verweerder belangrijk om ook permanente woningen te bouwen om zo de doorstroming te bevorderen. Verweerder heeft daarnaast toegelicht dat uit periodieke behoefteramingen voor huisvesting blijkt dat moet worden uitgegaan van een substantiële toename van het aantal woningzoekenden in de gemeente. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank de behoefte aan (tijdelijke) woonruimte voldoende inzichtelijk gemaakt.
12. De beroepsgrond van eiseres dat ten onrechte een verklaring van geen bedenkingen is verleend, kan gelet op het voorgaande niet slagen.
13. De beroepsgrond van eiseres dat de gronduitgifte in strijd is met de uitgangspunten uit het Didam-arrest, heeft eiseres ter zitting ingetrokken.
Conclusie en gevolgen
14. Verweerder heeft in redelijkheid de omgevingsvergunning kunnen verlenen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, voorzitter, en mr. T.M.J. Smits en mr. C.M. van Hoorn, leden, in aanwezigheid van mr. H.M. Hsu, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2024.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning geweigerd voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, indien: de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3° in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Op grond van artikel 2.23, eerste lid, van de Wabo kan in een omgevingsvergunning voor een voortdurende activiteit worden bepaald dat zij, voor zover zij betrekking heeft op die activiteit, geldt voor een daarbij aangegeven termijn.
Op grond van artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wabo is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°.
Op grond van artikel 5.16, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet, van een tijdelijk bouwwerk als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, bepaald dat de vergunninghouder na het verstrijken van een bij de omgevingsvergunning aangegeven termijn van ten hoogste vijftien jaar verplicht is de voor de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand hersteld te hebben.
Het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied 2013’ (bestemmingsplan) is van toepassing. De gronden waarop het bouwplan zal worden gerealiseerd heeft in het bestemmingsplan de enkelbestemming “Agrarisch”.
Artikel 3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de volgende grondgebonden agrarische bedrijven:
1. akkerbouwbedrijven;
2. vollegrondstuinbouwbedrijven;
3. grondgebonden veehouderijen;
4. gemengde tuinbouwbedrijven;
5. bestaande bosbouwbedrijven;
6. fruitteeltbedrijven;
7. kleinfruitteeltbedrijven;
b. in afwijking van het bepaalde onder a intensieve veehouderij bij wijze van neventak van de bestaande bedrijfsvoering;
c. bedrijfswoningen;
d. wandel- en fietspaden;
e. water. | Link naar deze uitspraak
|
| |
|
|