Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBROT:2025:13655 
 
Datum uitspraak:26-11-2025
Datum gepubliceerd:26-11-2025
Instantie:Rechtbank Rotterdam
Zaaknummers:ROT 24/9817
Rechtsgebied:Bestuursstrafrecht
Indicatie:Boete opgelegd aan houder omdat voedselproducerend dier in de handel is gebracht waarvan het vlees een famacologische stof bevatte die het maximum residulimiet (MRL) overschreed. De reden voor het nemen van het monster blijkt voldoende uit de stukken. Verweerder heeft buiten redelijke twijfel vastgesteld dat de houder de overtreding heeft begaan. Dat de stof pas na vertrek bij de houder zou zijn toegediend acht de rechtbank geen plausibel scenario. De boete is terecht opgelegd.
Trefwoorden:landbouw
landbouw, natuur en voedselkwaliteit
 
Uitspraak
Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 24/8917

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 november 2025 in de zaak tussen


[eiseres], te [plaats], eiseres,
(gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen),

en


de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, voorheen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
(gemachtigde: mr. E.M.M. Geerligs).


Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een boete van € 2.500,- die verweerder met het besluit van 12 januari 2024 aan eiseres heeft opgelegd voor een overtreding van de Wet dieren. Eiseres is het niet eens met deze boete. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van de boete.


1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder de boete terecht heeft opgelegd. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.



1.2.
Onder 2. staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3. staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4.1. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan. De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.





Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 14 augustus 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij het boetebesluit gebleven.


2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.



2.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.



2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder en [naam] en [naam], inspecteurs bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).




Totstandkoming van het bestreden besluit


3.1.
Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op een rapport van bevindingen dat op 27 november 2023 door twee toezichthouders van de NVWA is opgesteld. In dit rapport beschrijven de toezichthouders dat een van hen een melding ontving uit het meldingensysteem van de NVWA. De melding had betrekking op eiseres en bij de melding waren drie documenten gevoegd. Uit die documenten bleek dat een toezichthouder van het Belgische Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV) op een slachthuis in België van het karkas van de koe met oormerk NL 597722800 twee monsters heeft genomen, dat eiseres de houder van deze koe was van 21 juli 2021 tot 15 juni 2023 en dat een exportverzamelplaats ([naam]) vanaf 15 juni 2023 de koe onder zich had tot het dier op 16 juni 2023 werd geslacht. Verder schrijven de toezichthouders in het rapport dat zij in de beproevingsverslagen van het laboratorium Instituut voor Landbouw- Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) in België zagen dat bij het ene monster de geschatte concentratie oxytetracycline 51760 µg/kg was en de concentratie meloxicam 133 µg/kg en dat bij het andere monster de concentratie oxytetracycline 195 µg/kg was en de concentratie meloxicam 57,6 µg/kg. In het rapport van bevindingen schrijven de toezichthouders dat de maximumwaarde voor residuen (maximum residulimiet genoemd, MRL) in Europese wetgeving voor oxytetracycline (in de spier) is vastgesteld op 100 µg/kg en voor meloxicam (in de spier) is vastgesteld op 20 µg/kg. Naar aanleiding van deze bevindingen hebben de toezichthouders contact opgenomen met eiseres, die vervolgens aan hen stukken uit haar administratie heeft toegestuurd, waaronder een VKI-formulier, een logboek van geleverde diergeneesmiddelen en behandellijsten van de dieren van eiseres. In het rapport schrijven de toezichthouders dat zij op basis van deze stukken niet hebben kunnen vaststellen dat het betreffende rund is behandeld met een diergeneesmiddel dat de werkzame stoffen oxytetracycline en/of meloxicam bevat. Op 23 september 2023 hebben de toezichthouders de bedrijfslocatie van eiseres bezocht en daarbij [A], als vertegenwoordiger van het bedrijf, gesproken. In het rapport van bevindingen staat dat de toezichthouders hem toen hebben medegedeeld dat bij rund NL 597722800 een MRL-overschrijding van oxytetracycline en meloxicam is vastgesteld, dat dit een overtreding is en dat er een rapport van bevindingen zal worden opgesteld. Vervolgens hebben de toezichthouder [A] gehoord. Daarbij zou hij over de periode mei-juni hebben verklaard dat er toen veel problemen waren op het bedrijf, dat het bedrijf in intensief contact stond met de dierenarts en dat het bedrijf in de ziekteperiode van [A] hulp heeft gehad van alle kanten, met name van de buurman. Ook heeft [A] volgens het rapport verklaard dat er toen geen duidelijke afspraken waren wie er bepaalde of een dier behandeld werd en dat de dierverzorgers in goed contact stonden met de dierenarts, die in die tijd soms wel vier keer per dag op het bedrijf kwam. Verder staat in het rapport vermeld dat [A] desgevraagd heeft verklaard dat hij geen verklaring heeft waarom de behandeling van het betreffende rund niet in het logboek staat en dat het bedrijf alles zo nauwkeurig mogelijk bijhoudt en geprobeerd heeft dat in de periode van zijn afwezigheid en herstel ook zo goed mogelijk te blijven doen.



3.2.
Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“Er werd een voedselproducerend dier afgeleverd voor de slacht, waarbij na onderzoek is vastgesteld dat het vlees van dit dier een farmacologische actieve stof, zijnde oxytetracycline en meloxicam, bevatte die de maximum residulimiet overschreed.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.7, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.8 van het Besluit houders van dieren, en met artikel 23 van Verordening 470/2009.
Verweerder heeft eiseres daarvoor een boete opgelegd van € 2.500,-. Dit is het standaardboetebedrag dat daarvoor geldt op grond van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren.





Beoordeling door de rechtbank


De monstername

4. Ter zitting is duidelijk geworden dat eiseres de betrouwbaarheid van de monstername en de bevoegdheid van (de toezichthouder van) het FAVV om dergelijke monsters te nemen niet langer betwist. Ook heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij haar betoog dat ten onrechte geen mogelijkheid voor tegenonderzoek is geboden, niet langer handhaaft. Wel handhaaft eiseres haar betoog dat onduidelijk is wat de aanleiding voor de monstername is geweest en dat bij gebreke van een verdenking de Belgische toezichthouder niet bevoegd was om bij het betreffende rund de monsters te nemen. Daarbij wijst eiseres erop dat een officiële dierenarts het VKI-formulier heeft getekend en het slachthuis de dieren voor de slacht heeft aanvaard zonder dat er bijzonderheden waren, ook niet ten aanzien van eventuele behandelingen.


4.1.
In het rapport van bevindingen wordt onder meer verwezen naar de stukken die door een Belgische toezichthouder over de betreffende monsterneming zijn opgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze stukken voldoende duidelijk wat de reden voor de monstername is geweest. Op het ‘Informatieformulier Bemonstering van slachtdieren in slachthuizen’ staat beschreven dat de Belgische toezichthouder is overgegaan tot een “verdachte monstername residuen van een ter slachting aangeboden dier voor onderzoek op de aanwezigheid van residuen stoffen met hormonale, anti hormonale, beta adrenergische of productiestimulerende werking”. Verder blijkt uit het ‘Monsterneming verslag’ dat onder meer een monster is genomen van een injectieplaats waarbij is vermeld dat sprake was van een “spuitplaats aan de nek met verdikkingen, holtes en waterig gele inhoud”. Gelet op deze informatie is voor de rechtbank voldoende duidelijk dat het monster is genomen omdat sprake was van een verdenking op de aanwezigheid van residuen en dat die verdenking is gebaseerd op de spuitplaats die de toezichthouder bij het rund heeft waargenomen. Dat een officiële dierenarts het VKI-formulier heeft getekend en het slachthuis de dieren voor de slacht heeft aanvaard, geeft de rechtbank geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, is het mogelijk dat de Belgische toezichthouder de spuitplek pas na het afhuiden heeft geconstateerd en dat de plek bij het levende dier niet zichtbaar was. Ook overigens is het niet vreemd dat voorafgaand aan de slacht (mogelijk) geen bijzonderheden ten aanzien van medische behandelingen bij het dier zijn opgemerkt door de officiële dierenarts of het slachthuis. Op het VKI-formulier, dat door de exportverzamelplaats is ingevuld, stond namelijk niets vermeld over toegediende diergeneesmiddelen of andere bijzonderheden. Bovendien kan een dier dat residuen van diergeneesmiddelen in zich heeft, wel uiterlijk gezond ogen.



4.2.
De rechtbank concludeert dat de Belgische toezichthouder bevoegd was om bij het betreffende rund monsters te nemen en stelt vast dat niet in geschil is dat uit deze monsters is gebleken dat het vlees van dit dier farmacologische actieve stoffen, zijnde oxytetracycline en meloxicam, bevatte die de MRL overschreed.


De overtreding

5. Verder voert eiseres aan dat zij ten onrechte als overtreder van de overtreden norm wordt aangemerkt. Eiseres houdt een zorgvuldige diergeneesmiddelenadministratie bij en uit niets blijkt dat zij de medicatie in kwestie heeft toegediend. Het dier is vanuit eiseres naar een exportplaats gegaan, vervolgens naar een veehandel en uiteindelijk naar een buitenlandse slachterij. Op dat hele traject heeft eiseres geen zicht en kan er van alles met het dier gebeurd zijn, waaronder het toedienen van medicatie. Er kan niet bewezen worden dat eiseres de medicatie heeft toegediend en dus het dier met die stoffen heeft afgeleverd voor de slacht. De toezichthouders hebben zelfs expliciet in het rapport van bevindingen opgenomen dat dit bewijs ontbreekt. Het dier is op een gegeven moment uit het zicht van eiseres verdwenen en niet is uit te sluiten dat het dier in de fase daarna medicatie heeft gekregen of in aanraking is gekomen met verboden stoffen, aldus eiseres.



5.1.
De boete is opgelegd voor overtreding van artikel 2.8 van het Besluit houders van dieren, waarin onder meer staat dat het verboden is een dier te verkopen, voor de verkoop aan te bieden, in de handel te brengen of af te leveren voor de slacht als voedselproducerend dier, indien het vlees van het dier een farmacologisch actieve werkzame stof bevat die een “maximum residulimiet” overschrijdt als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van Verordening 470/2009. De norm die eiseres volgens verweerder heeft overtreden ziet dus niet op het toedienen van de stoffen oxytetracycline en meloxicam aan het rund, maar op het in de handel brengen van een rund met een te hoog gehalte van die stoffen. Verweerder dient dus buiten redelijke twijfel vast te stellen dat het rund een te hoog gehalte aan oxytetracycline en meloxicam had op het moment dat eiseres het dier overdroeg aan de exportverzamelplaats [naam] en daarmee het dier in de handel bracht.



5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder buiten redelijke twijfel vastgesteld dat eiseres deze overtreding heeft begaan. In het rapport van bevindingen is vastgesteld dat het rund van 21 juli 2021 tot 15 juni 2023 bij eiseres heeft verbleven en dat het rund vanaf 15 juni 2023 tot aan de afvoer naar het slachthuis op 16 juni 2023 op de exportverzamelplaats heeft verbleven. Het rund heeft dus maar zeer kort op de exportverzamelplaats verbleven. Volgens het door de exportverzamelplaats ingevulde VKI-formulier zijn daar geen geneesmiddelen toegediend. De rechtbank ziet ook niet in welk belang de exportverzamelplaats zou hebben om het dier een dag voor de slacht een diergeneesmiddel met de werkzame stof oxytetracycline toe te dienen. Daarbij is relevant dat oxytetracycline – zoals door verweerder in het bestreden besluit is toegelicht – de werkzame stof is voor een antibioticum en antibiotica vaak gedurende langere tijd en meerdere keren dienen te worden toegediend voordat het effect heeft op het welzijn van het dier. Dat het rund pas na vertrek vanaf eiseres diergeneesmiddelen toegediend heeft gekregen, acht de rechtbank daarom geen plausibel scenario. De rechtbank weegt hierbij ook mee dat uit het door eiseres overgelegde overzicht van medicijnleveranties blijkt dat oxytetracycline op het bedrijf van eiseres aanwezig was in de periode waarin het rund bij eiseres verbleef. Dat in het logboek van eiseres niet is vermeld dat het betreffende rund is behandeld met een diergeneesmiddel met oxytetracycline acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden niet van doorslaggevende betekenis, nu het volgens de verklaring van [A] in de periode voor 15 juni 2023 onrustig was op het bedrijf van eiseres en er bijvoorbeeld geen duidelijke afspraken waren wie er bepaalde of een dier behandeld werd (zie hiervoor in 3.1). Bovendien heeft verweerder eiseres op 15 december 2023 een schriftelijke waarschuwing gegeven naar aanleiding van de vaststelling op 29 september 2023 dat de administratie van eiseres omissies bevatte ten aanzien van onder meer de datum waarop een geneesmiddel voor het eerst was toegediend, de hoeveelheid en wachttijd van het toegediende geneesmiddel en de identificatie van het behandelde dier.



5.3.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht vastgesteld dat eiseres de overtreding heeft begaan.


De boete

6. Eiseres voert aan dat gelet op alle door haar aangevoerde omstandigheden ten onrechte een boete is opgelegd, althans dat de opgelegde boete niet evenredig is.



6.1.
Nu verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres de overtreding heeft begaan, was verweerder bevoegd eiseres daarvoor een boete te geven. In de Bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken is de boete voor overtreding van artikel 2.8 Besluit houders van dieren vastgesteld op € 2.500,-. Dit standaardboetebedrag is ook aan eiseres opgelegd.
De rechtbank oordeelt dat deze boete in dit geval evenredig is aan de aard en ernst van de geconstateerde overtreding en de mate waarin deze aan eiseres kan worden verweten. Voorts zijn er geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken die tot matiging van de boete zouden moeten leiden.




Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is dus ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.





Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, voorzitter, en mr. S. Veling en mr. G.P. Kleijn, leden, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2025.



de voorzitter is verhinderd


deze uitspraak te ondertekenen


griffier voorzitter


Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.



BIJLAGE: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving



Verordening 470/2009

Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a

Met het oog op het waarborgen van de voedselveiligheid omvat deze verordening voorschriften en procedures voor het vaststellen van:
a. het maximumgehalte aan residuen van een farmacologisch werkzame stof dat toelaatbaar is in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (maximumwaarde voor residuen);


Artikel 23

Levensmiddelen van dierlijke oorsprong die residuen van een farmacologisch werkzame stof bevatten, worden geacht niet in overeenstemming te zijn met de Gemeenschapswetgeving, wanneer deze stof


ingedeeld is overeenkomstig artikel 14, lid 2, onder a), b) of c), en die de overeenkomstig deze verordening vastgestelde maximumwaarde voor residuen overschrijden, of


niet ingedeeld is overeenkomstig artikel 14, lid 2, onder a), b) of c), tenzij voor die stof overeenkomstig deze verordening een actiedrempel is vastgesteld en het residuenniveau onder die actiedrempel ligt.


De nadere regels voor de maximumwaarde van residuen ten behoeve van de controle van levensmiddelen van dierlijke oorsprong die zijn behandeld volgens artikel 11 van Richtlijn 2001/82/EG, worden aangenomen door de Commissie volgens de in artikel 26, lid 2, van deze verordening bedoelde regelgevingsprocedure.



Wet dieren
Artikel 2.7, eerste 1 en tweede lid, aanhef en onder f


Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over het verkopen, het ten verkoop in voorraad hebben, het ten verkoop aanbieden, het kopen, het verhuren, het afleveren, het in de handel brengen en het in of buiten Nederland brengen van dieren behorende tot bij die maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën.


Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld die betrekking hebben op onder meer:


degene die de dieren in de handel brengt, verkoopt, voor de verkoop in voorraad heeft, voor de verkoop aanbiedt, koopt, verhuurt of aflevert;


Artikel 8.6, eerste lid, aanhef en onder a

1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. overtreding: gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens:
1°. de artikelen 2.2, negende en tiende lid, 2.3, derde en vierde lid, 2.4, eerste, tweede en derde lid, 2.5, eerste en tweede lid, 2.6, eerste, tweede en derde lid, 2.7, eerste tot en met derde lid, […]


Artikel 8.7

Onze Minister kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.




Besluit houders van dieren

Artikel 2.8

Het is verboden een dier te verkopen, voor de verkoop aan te bieden, in de handel te brengen of af te leveren voor de slacht als voedselproducerend dier als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van Verordening 470/2009, indien het vlees van het dier een farmacologisch actieve werkzame stof bevat:


die een maximum residulimiet overschrijdt als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van deze verordening of


waarvoor een actiedrempel als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van deze verordening is vastgesteld.





Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 2.2, eerste en onder c, en derde lid
1. De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
categorie 3: € 2.500
3. Bij ministeriële regeling worden de bepalingen waarvoor in geval van overtreding een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, ingedeeld overeenkomstig de daarbij aangewezen boetecategorie.



Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren

Artikel 1.2

De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.


Bijlage als bedoeld in artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren

Besluit houders van dieren Categorie
Artikel 2.8 3




Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong


Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad


Op grond van artikel 8.7, gelezen in samenhang met artikel 8.6, eerste lid, van de Wet dieren en met artikel 2.8 van het Besluit houders van dieren


Gelezen in samenhang met artikel 2.2 van het Besluit handhaving en overige zaken
Link naar deze uitspraak