|
|
|
| ECLI:NL:RBROT:2025:14311 | | | | | Datum uitspraak | : | 27-11-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 08-12-2025 | | Instantie | : | Rechtbank Rotterdam | | Zaaknummers | : | ROT 25/8465 | | Rechtsgebied | : | Bestuursrecht | | Indicatie | : | De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert. In het bestreden besluit heeft de SVB volstaan met de opmerking dat verzoeker niet is verzekerd omdat hij niet woont en werkt in Nederland. Hieruit kan niet worden afgeleid op basis van welke informatie de SVB deze conclusie trekt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de wens van de SVB om richting burgers bondig en in begrijpelijk Nederlands te communiceren niet wegneemt dat uit het bestreden besluit voldoende duidelijk had moeten blijken waarom het SVB vindt dat verzoeker niet langer ingezetene is. Hoewel de SVB dit motiveringsgebrek in het besluit op bezwaar kan herstellen, betekent dit niet op voorhand dat niet aan de voorwaarden voor ingezetenschap is voldaan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier nog niet de conclusie kan worden getrokken dat een gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden naar het ingezetenschap van verzoeker. De voorzieningenrechter verwacht dan ook dat het bestreden besluit in bezwaar niet als zodanig, en in ieder geval niet zonder verbetering van de motivering, in stand kan blijven. In die situatie weegt het belang van verzoeker zwaarder dan het belang van de SVB. Het bestreden besluit heeft immers grote gevolgen voor verzoeker. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit daarom schorsen tot twee weken na bekendmaking van het besluit op het bezwaar. | | Trefwoorden | : | aow | | | ingezetene | | | zorgkosten | | | | Uitspraak | RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/8465
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 november 2025 in de zaak tussen
[verzoeker], verzoeker,
(gemachtigde: mr. S. Süzen),
en
de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de SVB,
(gemachtigde: mr. P. Staal).
Inleiding
1.1.
Met het bestreden besluit van 5 september 2025 (het bestreden besluit) heeft de SVB vastgesteld dat verzoeker vanaf 3 juli 2018 niet is verzekerd voor de Wet langdurige zorg (Wlz). Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. G. Arslan als waarnemer van verzoekers gemachtigde en de gemachtigde van de SVB. Ook zijn verschenen de zoon en dochter van verzoeker. Verzoeker is zelf niet verschenen.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Verzoeker staat in de Basisregistratie personen (brp) ingeschreven op het adres [adres] en ontvangt een AOW-pensioen. Hij heeft een zorgverzekering bij CZ.
2.2.
Op 1 augustus 2024 heeft de Svb een signaal ontvangen van CZ dat zij van verzoeker in de periode 3 juli 2018 tot en met 31 mei 2024 uitsluitend declaraties uit het buitenland heeft ontvangen. Naar aanleiding daarvan is de SVB een woonplaatsonderzoek gestart.
2.3.
Bij brief van 14 augustus heeft de SVB verzocht om het formulier ‘Vragenformulier wonen en werken’ in te vullen en terug te sturen. Verzoeker heeft het ingevulde formulier op 11 december 2024 retour gezonden. Hierin verklaart hij nog steeds op het adres [adres] te wonen.
2.4.
Bij brief van 24 juni 2025 heeft de SVB verzocht om bankafschriften, vliegtickets en paspoortstempels die zien op de periode vanaf 3 juli 2018. Verzoeker heeft alleen kopieën van paspoortstempels overgelegd. In een telefoonrapport staat vermeld dat de dochter van verzoeker tijdens een telefoongesprek van 7 juli 2025 heeft verklaard dat zij geen vliegtickets hebben en dat verzoeker het hele jaar in Turkije woont en twee weken terug komt om familie te bezoeken. In een ander telefoonrapport staat vermeld dat de dochter van verzoeker tijdens een telefonisch gesprek van 3 september 2025 heeft verklaard dat zij niet aan de bankafschriften kunnen komen, dat haar vader al ruim vijftien jaar voornamelijk in Turkije verblijft en haar vader niet meer mag vliegen vanwege zijn gezondheid.
2.5.
Op 5 september 2025 heeft de SVB het bestreden besluit genomen. Daartegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Verzoeker beoogt met het verzoek om voorlopige voorziening dat hij in afwachting van het besluit op bezwaar door de SVB wordt aangemerkt als voorlopig verzekerd voor de Wlz.
Wat vindt verzoeker?
3. Volgens verzoeker heeft de SVB zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij niet is verzekerd voor de Wlz. Verzoeker blijft bij zijn stelling dat hij in Nederland woonachtig is. Hoewel verzoeker regelmatig in Turkije verblijft en daar ook zorg ontvangt, onderhoudt hij een duurzame band met Nederland. Hij heeft het merendeel van zijn leven in Nederland doorgebracht. Zijn kinderen en kleinkinderen wonen in Nederland en heeft hier een sociaal netwerk. Verzoeker woont samen met zijn zoon omdat hij niet langer zelfredzaam is. Verder staat verzoeker in Nederland ingeschreven in de Brp en ontvangt hij pensioen. Hij verblijft niet zodanig lang in het buitenland dat het middelpunt van zijn leven zich buiten Nederland bevindt. Verzoeker stelt dat het onderzoek naar zijn woonsituatie onvolledig en onzorgvuldig tot stand gekomen is. Het overzicht van de declaraties van de zorgkosten en de verklaring van de dochter is onvoldoende voor de conclusie dat hij niet in Nederland verblijft.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er een spoedeisend belang?
5.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
5.1.
Verzoeker heeft onder meer aangevoerd dat het ontbreken van een zorgverzekering betekent dat hij momenteel geen toegang heeft tot noodzakelijke zorg, waaronder de zorg die hij vanuit de Wlz ontvangt. Vanuit de Wlz wordt bijvoorbeeld de kosten voor zijn stomazakken vergoed. Gezien zijn hoge leeftijd, de zorgbehoevende toestand waarin hij verkeert en zijn fysieke beperkingen, ontstaat hierdoor een reëel en direct risico voor zijn gezondheid. De voorzieningenrechter ziet hierin een voldoende spoedeisend belang voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Het beoordelingskader
6. De relevante wet- en regelgeving staat in de bijlage bij deze uitspraak.
Waarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe?
7.1.
Ingezetene in de zin van de Wlz is degene, die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van de Wlz is degene, die ingezetene is.
Volgens vaste rechtspraak komt het er bij de beoordeling van ingezetenschap op aan of de omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt. Verwezen wordt naar de arresten van de Hoge Raad van 21 januari 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP1466) en 4 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP6285) en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908).
7.2.
De te beoordelen periode loopt vanaf 7 maart 2018 tot en met 5 september 2025, de datum van het bestreden besluit.
7.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert. In het bestreden besluit heeft de SVB volstaan met de opmerking dat verzoeker niet is verzekerd omdat hij niet woont en werkt in Nederland. Hieruit kan niet worden afgeleid op basis van welke informatie de SVB deze conclusie trekt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de wens van de SVB om richting burgers bondig en in begrijpelijk Nederlands te communiceren niet wegneemt dat uit het bestreden besluit voldoende duidelijk had moeten blijken waarom het SVB vindt dat verzoeker niet langer ingezetene is. Verder geldt dat bij de beoordeling van de duurzame band van persoonlijke aard met Nederland alle omstandigheden dienen te worden betrokken en meegewogen. Hoewel aan het hebben van een (zelfstandige) woonruimte en het verrichten van arbeid of aan het ontbreken daarvan gewicht toekomt, kan daaraan op voorhand geen doorslaggevend gewicht toekomen. Nu de SVB alleen heeft gekeken naar de vragen of verzoeker in Nederland een (zelfstandige) woonruimte heeft en arbeid verricht, en bijvoorbeeld niet kenbaar naar de in overweging 3 door verzoeker genoemde omstandigheden, heeft hij mogelijk een te beperkte beoordeling verricht. Het bestreden besluit geeft er in ieder geval geen blijk van of en hoe alle relevante omstandigheden zijn afgewogen. Hoewel de SVB dit motiveringsgebrek in het besluit op bezwaar kan herstellen, betekent dit niet op voorhand dat niet aan de voorwaarden voor ingezetenschap is voldaan.
7.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier nog niet de conclusie kan worden getrokken dat een gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden naar het ingezetenschap van verzoeker. Het door CZ aangeleverde declaratieoverzicht en de telefoonrapporten kunnen niet zonder meer tot de conclusie leiden dat verzoeker geen duurzame band heeft met Nederland. De telefoonrapporten zijn geen op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal zodat bij betwisting niet zonder kan worden uitgegaan van de juistheid van de inhoud daarvan. Op zitting hebben de zoon en dochter gesteld dat de telefoonrapporten onjuistheden bevatten. In deze stukken staat (onder meer) vermeld dat de dochter heeft verklaard dat haar vader al ruim vijftien jaar voornamelijk in Turkije verblijft. De dochter stelt echter dat zij dit niet zo heeft gezegd maar heeft verklaard dat haar vader de afgelopen vijftien jaar tussen Nederland en Turkije heeft gereisd. Niet kan worden uitgesloten dat de medewerker van de SVB de dochter niet goed heeft begrepen. Hoewel uit het declaratieoverzicht blijkt dat verzoeker vanaf 3 juli 2018 tot en met 31 mei 2024 veel in het buitenland ontvangen zorg heeft gedeclareerd, is dat op zichzelf nog onvoldoende om daaruit te concluderen dat verzoeker hoofdzakelijk aldaar verblijft. Een aanwijzing is dat uiteraard wel. Voor het ontbreken van declaraties vanuit Nederland hebben de zoon en dochter op zitting als verklaring gegeven dat verzoeker, anders dan in Turkije waar hij geen directe familie heeft die hem verzorgt, in Nederland wordt verzorgd door zijn kinderen en dat hij dus geen declaraties voor wijkverpleging en dergelijke in Nederland hoeft in te dienen. Bij verblijf in Turkije wordt een vaste verzorgende ingeschakeld die verzoeker de noodzakelijke dagelijkse zorg biedt die hij hier in Nederland van zijn kinderen ontvangt. Op zitting heeft de gemachtigde van de SVB het standpunt ingenomen dat deze uitleg nog niet verklaard waarom verzoeker in de beoordelen periode enkel vanuit het buitenland declaraties voor specialistisch zorg heeft ingediend. In het overzicht van CZ zijn de declaraties echter niet gespecificeerd. Op zitting heeft de voorzieningenrechter de gemachtigde van de SVB gevraagd of bij CZ navraag is gedaan over de zorg waarvoor verzoeker declaraties heeft ingediend. Deze vraag heeft de gemachtigde van de SVB ontkennend beantwoord. Dit betekent dat niet kan worden geverifieerd of en, zo ja, hoe vaak verzoeker in de te beoordelen periode kosten voor specialistische zorg heeft gedeclareerd. Bij deze stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat het enkele feit dat in het declaratieoverzicht van CZ in algemene bewoordingen is opgemerkt dat ‘verzekerde kosten medisch-specialistische zorg en wijkverpleging uit Turkije declareert’, er niet zonder meer niet toe kan leiden dat verzoekers standpunt over de declaraties niet kan worden gevolgd.
8. Gelet op het voorgaande, en gezien de door de kinderen van verzoeker ter zitting gegeven verklaringen over de feitelijke situatie (met als conclusie kortgezegd: verzoeker is al jarenlang steeds afwisselend voor kortere en langere periodes in Nederland en Turkije) is de voorzieningenrechter van oordeel dat er twijfel mogelijk is over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Met nader onderzoek en een nadere motivering zouden de geconstateerde gebreken in het besluit op bezwaar kunnen worden hersteld. Maar op dit moment staat voor de voorzieningenrechter onvoldoende vast dat verzoeker niet is verzekerd voor de Wlz.
Conclusie en gevolgen
9. De voorzieningenrechter verwacht dan ook dat het bestreden besluit in bezwaar niet als zodanig, en in ieder geval niet zonder verbetering van de motivering, in stand kan blijven. In die situatie weegt het belang van verzoeker zwaarder dan het belang van de SVB. Het nu bestreden besluit heeft immers grote gevolgen voor verzoeker. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit daarom schorsen tot twee weken na bekendmaking van het besluit op het bezwaar.
10. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt zij dat de SVB aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De voorzieningenrechter veroordeelt de SVB verder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot twee weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar;
draagt de SVB op het door verzoeker betaalde griffierecht van € 53,- te vergoeden;
veroordeelt de SVB in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V. van Dorst, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
Bijlage
Wet langdurige zorg
Artikel 1.2.1 luidt:
Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.
Artikel 1.2.2, eerste lid luidt:
Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
Artikel 2.1.1, eerste lid, aanhef en onder a, luidt:
Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die ingezetene is.
Einde verplichte verzekering na vertrek uit Nederland (SB1027)
Indien een ingezetene uit Nederland vertrekt, heeft dit niet altijd zonder meer tot gevolg dat de verzekering direct eindigt omdat rekening moet worden gehouden met het uitgangspunt dat de band met Nederland, na vertrek naar het buitenland, slechts geleidelijk verdwijnt (zie bijvoorbeeld CRvB 15 juni 1994 en 22 juni 1994). Of de band met Nederland verbroken is moet worden vastgesteld op basis van het totaalbeeld van feitelijke omstandigheden, waaruit in het concrete geval blijkt dat niet langer sprake is van juridische, economische en sociale binding met Nederland (zie onder meer CRvB 13 april 1988, 20 juli 1988, 6 april 1994 en 19 februari 1998).
In dit verband zijn drie situaties te onderscheiden:
Betrokkene vertrekt uit Nederland met het voornemen om zich definitief in een ander land te vestigen. In dat geval geldt dat het ingezetenschap eindigt op de datum volgend op die van het feitelijk vertrek uit Nederland. Of het vertrek een definitief karakter heeft, moet blijken uit het totaal beeld van alle relevante omstandigheden.
Betrokkene heeft het voornemen om minder dan een jaar buiten Nederland te verblijven. In die situatie geldt dat het ingezetenschap niet eindigt, mits het - voorgenomen - verblijf buitenslands bedoeld is tijdelijk te zijn. Of sprake is van een tijdelijk verblijf buiten Nederland van minder dan een jaar moet blijken uit het totaalbeeld van alle relevante omstandigheden.
Betrokkene heeft het voornemen om langer dan een jaar buiten Nederland te verblijven en het vertrek heeft geen definitief karakter.
In deze situatie geldt als uitgangspunt dat naarmate betrokkene langer buiten Nederland verblijft het waarschijnlijk is dat de band met Nederland minder sterk wordt. In gevallen waarin het onderzoek naar de feitelijke omstandigheden niet leidt tot de conclusie dat sprake is van een definitief verblijf in het buitenland beschouwt de SVB betrokkene het eerste jaar na het feitelijk vertrek uit Nederland (nog) als ingezetene. Na dat jaar beschouwt de SVB het ingezetenschap als geëindigd, tenzij betrokkene zelf aantoont dat de feitelijke omstandigheden het (voorlopig) handhaven van het ingezetenschap rechtvaardigen. Als drie jaar zijn verlopen na de datum van vertrek uit Nederland, beschouwt de SVB het ingezetenschap zonder meer als geëindigd. De periode van verblijf buiten Nederland heeft dan zo lang geduurd, dat betrokkene niet langer geacht wordt een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland te hebben. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen maakt de SVB op deze regel een uitzondering.
Indien met toepassing van voorgaande beleidsregels op de datum van vertrek uit Nederland vaststaat dat het ingezetenschap verloren zal gaan, dan wordt - ongeacht de vraag of de belanghebbende het voornemen heeft zich permanent in het buitenland te vestigen - het vertrek uit Nederland aanstonds als definitief aangemerkt. | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|