Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBZWB:2024:4467 
 
Datum uitspraak:01-07-2024
Datum gepubliceerd:08-07-2024
Instantie:Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Zaaknummers:23/3690 ZW
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Beeindiging ZW. Overschrijding redelijke termijn. Toekenning proceskosten, geen griffierecht.
Trefwoorden:tuinbouw
uitkering
 
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 23/3690 ZW



uitspraak van 1 juli 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen




[eiser] , te [plaats] , eiser,
gemachtigde: mr. J.J. Brosius,

en


de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Breda), verweerder,
gemachtigde: mr. H.J.J. Verhoeven.




Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).


1.1
Het UWV heeft met het besluit van 4 november 2021 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 5 december 2021.

Met het bestreden besluit van 31 mei 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de beëindiging van de uitkering gebleven.



1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.



1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.




Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.

Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.

3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 5 december 2021.

Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.


3.1
Eiser is werkzaam geweest als bouwvakhelper. Voor dat werk is hij op 22 mei 2006 uitgevallen vanwege lage rugklachten. Met het besluit van 15 april 2008 is aan eiser een WIA-uitkering geweigerd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

Daarna is eiser werkzaam geweest als containerreiniger. Voor dat werk heeft hij zich op
30 augustus 2010 ziek gemeld met rugklachten.

Aan eiser is in 2016 een indicatie banenafspraak toegekend.

Over de periode van 1 juli 2019 tot 1 maart 2021 heeft eiser werkzaamheden verricht als procesoperator staalbouw. In deze periode heeft eiser zich een aantal keren ziek gemeld met rug- en bekkenklachten.

Aan eiser is met ingang van 12 november 2020 een ZW-uitkering toegekend.

Met het primaire besluit van 4 november 2021 heeft het UWV eisers ZW-uitkering na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling met ingang van 5 december 2021 beëindigd omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

Met het bestreden besluit van 31 mei 2023 heeft het UWV eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.



3.2
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.


Zijn de beperkingen juist vastgesteld?

4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.



4.1
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur, hem psychisch en lichamelijk onderzocht en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft medische informatie van de huisarts van 8 oktober 2021, waaronder een MRI en informatie van een sportarts, in zijn onderzoek betrokken. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat bij onderzoek en de recente MRI geen duidelijke verklaring voor eisers rugklachten worden gevonden. De klachten vallen onder chronische aspecifieke lumbago/ functionele klachten. Ondanks dat een medische onderbouwing ontbreekt, lijkt het de verzekeringsarts preventief toch zinvol om eiser te beperken voor zwaardere rugbelasting in het algemeen. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de eerder vastgestelde (zeer) lichte verstandelijke beperking. Volgens de verzekeringsarts is er van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden geen sprake. Eiser is niet opgenomen, niet chronisch bedlegerig en niet ADL-afhankelijk. Ook is er geen sprake van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren als gevolg van een ernstige psychiatrische aandoening of een te verwachten verlies aan mogelijkheden binnen 3 maanden. Er zijn wel beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen. De verzekeringsarts heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 13 oktober 2021.

De verzekeringsarts b&b heeft eiser gezien tijdens de hoorzitting, hem lichamelijk en psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b heeft in haar onderzoek informatie van fysiotherapeut [naam 1] van 1 mei 2023 betrokken. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat ook naar haar mening geen sprake is van volledige arbeidsongeschikt op medische gronden. Verder stelt dat verzekeringsarts b&b dat het onderzoek door de primaire verzekeringsarts zorgvuldig is geweest. Hij was op de hoogte van de problematiek van eiser, heeft onderzoek verricht en daarbij medische informatie van de huisarts en het psychologisch rapport uit 2007 betrokken. De verzekeringsarts b&b ziet desondanks aanleiding om aanvullende beperkingen te stellen op lopen en staan tijdens het werk, traplopen, verhoogd persoonlijk risico en beroepsmatig chauffeuren. Daarnaast acht de verzekeringsarts b&b eiser aangewezen op structuur, meer routinematig werk, bij voorkeur met duidelijke instructies en één opdracht tegelijk. Uit de onderzoeken, zoals de MRI van nek en rug in oktober 2021, komen geen afwijkingen naar voren. De sportarts spreekt in mei 2021 over een trochanter syndroom rechts en aspecifieke rugklachten links. Dat kan te maken hebben met het minder goed functioneren van het thoracale gedeelte van de rug en door te weinig beweging. Lang achtereen lopen en traplopen geeft problemen bij een trochanter major syndroom. De verzekeringsarts b&b ziet daarom reden om deze activiteiten te beperken. De verzekeringsarts b&b stelt lichte beperkingen omdat de rugklachten mogelijk ook door te weinig beweging in stand worden gehouden. Staan tijdens het werk vult de verzekeringsarts b&b aan omdat eiser rugklachten ervaart vanwege scoliose. Verder ziet de verzekeringsarts b&b reden om in verband met het medicijngebruik van eiser beperkingen te stellen op risicovolle omstandigheden en professioneel chaufferen. Tot slot ziet de verzekeringsarts b&b in het psychologisch rapport uit 2007, waaruit blijkt dat eiser een licht verstandelijke handicap heeft en minder goed kan onthouden bij het verrichten van meer complexe taken, reden om eiser aangewezen te achten op meer routinematig werk met duidelijke instructies en één opdracht tegelijk. De verzekeringsarts b&b heeft de gewijzigde FML op 10 mei 2023 vastgesteld.

De verzekeringsarts b&b heeft in beroep in reactie op de beroepsgronden gesteld dat er uitgebreid (beeldvormend) onderzoek is gedaan door de primaire verzekeringsarts en in bezwaar. De verzekeringsarts b&b wijst op het onderzoek van de nek en rug van 6 oktober 2021. Daarnaast is in het onderzoek medische informatie van de sportarts van 31 mei 2021, van de huisarts van 8 oktober 2021 en van de fysiotherapeut van 1 mei 2023 betrokken.
Met betrekking tot de stellingen van eiser dat naar aanleiding van de Laseque-test geen nader onderzoek is verricht en de trochanter niet is onderzocht, stelt de verzekeringsarts b&b dat bij onderzoek in bezwaar eisers rugfunctie voor wat betreft reflexen en kracht is onderzocht. Alhoewel eiser zelf heeft aangegeven dat hij niet wilde dat de heupfunctie werd onderzocht, is met dit onderzoek ook het gebied van de heup meegenomen. Overigens blijkt uit onderzoek van de sportarts in mei 2021 dat er geen bewegingsbeperkingen van de heup aan de orde waren en uit informatie van de fysiotherapeut van 1 mei 2023 dat eiser op
24 november 2021 klachtenvrij was. De verzekeringsarts b&b stelt verder dat uit het primaire onderzoek en het onderzoek in bezwaar blijkt dat eiser zijn aandacht tijdens het gesprek goed kan richten, hij kan het gesprek goed volhouden. Er is dan ook geen reden om vasthouden van de aandacht te beperken. Eiser heeft aangegeven dat hij korte stukken kan autorijden. Daarbij moet hij zijn aandacht kunnen verdelen. Ook verdelen van de aandacht acht de verzekeringsarts b&b daarom niet beperkt. Uit de onderzoeken is verder gebleken dat eiser de meest relevante feiten kan ophalen. Er is ook geen probleem met de continuïteit in het dagelijks handelen. Op het item herinneren wordt eiser dan ook niet beperkt. Er is wel een beperking aan de orde bij meer complexe handelingen. Daarom is eiser op item 1.8.7. beperkt. Op de punten 1.4 tot en met 1.6 zijn geen beperkingen gebleken. Er is weliswaar sprake van een lichte verstandelijke handicap, maar gezien de anamnese en het dagverhaal is er geen sprake van een duidelijk verminderde realiteitstoetsing. Eiser is in staat tot de dagelijkse routinehandelingen. Er is verder geen sprake van een zeer ernstige psychische of fysieke stoornis dat een aanmerkelijk vertraagd handelingstempo zou kunnen veroorzaken. Dat blijkt ook niet uit de anamnese of onderzoeken. Volgens de verzekeringsarts b&b zijn er in punt 1.8.7 voldoende randvoorwaarden gegeven waaraan de arbeid moet voldoen. Eiser kan onder deze randvoorwaarden de werkzaamheden zelfstandig uitvoeren. Er is geen medische reden waarom het noodzakelijk zou zijn dat eiser meerdere malen per dag gaat liggen. Door een lichte beperking op het item zitten wordt een afwisseling tussen bewegen en zitten gewaarborgd. Dit voorkomt een langdurige statische belasting waardoor eiser meer klachten zou kunnen ervaren. Een grotere beperking op zitten is gezien het ontbreken van objectiveerbare medische afwijkingen niet aan de orde. Bij onderzoek in bezwaar is gebleken dat eiser grondbereik heeft door een been naar achteren te zetten. Een beperking op knielen en hurken is daarom niet aan de orde.

Daarbij merkt de verzekeringsarts b&b op dat de datum in geding 5 december 2021 is. Bij het primaire onderzoek worden geen duidelijke bewegingsbeperkingen aangegeven. Daarnaast geeft de fysiotherapeut aan dat eiser op 24 november 2021 klachtenvrij was. Er zijn volgens de verzekeringsarts b&b geen aanvullende beperkingen noodzakelijk in de rubriek statische houdingen. Medisch gezien is eiser op de items in staat tot normaal functioneren gezien de medische informatie. Daarbij merkt de verzekeringsarts b&b op dat de referentiewaarde voor normaal functioneren relatief laag is ingesteld. Dat geldt ook voor de items torderen, duwen en trekken.



4.2.
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het (summiere) onderzoek door de verzekeringsartsen niet zorgvuldig is geweest en dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen aangenomen.

Gelet op de Laseque-test en het dagverhaal was nader onderzoek volgens eiser aangewezen. De pijn in de onderrug is echter verder niet functioneel onderzocht.

Verder stelt eiser dat hij meer beperkt is op de items 1.1 t/m 1.7, 1.9 en 5.5 t/m 5.10.

Eiser is bijvoorbeeld meer beperkt op onthouden en handelingstempo. De verzekeringsarts heeft een beperking op onthouden gerapporteerd maar dat niet vertaald naar het item herinneren in de FML.

Eiser lijdt aan lumbago en moet vaak liggen. Eiser kan bijvoorbeeld niet de hele dag zitten. Het is ook onbegrijpelijk dat er op dit item geen beperking is gesteld, terwijl zitten tijdens het werk wel beperkt is.

Tot slot stelt eiser dat er in de rubriek dynamisch handelen te weinig beperken zijn gesteld. Onvoldoende is gemotiveerd waarom knielen en hurken en trekken, duwen en torderen niet beperkt zijn.

Eiser verzoekt de rechtbank een onafhankelijke deskundige (orthopeed en/of ergonoom) te raadplegen. Eiser heeft zelf niet de financiële middelen om een deskundigenrapport te laten maken.



4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig geweest. Zij waren op de hoogte van de klachten van eiser, waaronder zijn rugklachten. De verzekeringsartsen hebben naar die klachten onderzoek verricht. De verzekeringsartsen hebben eiser psychisch en lichamelijk onderzocht, waaronder zijn rug, en dossieronderzoek verricht. Verder hebben zij medische informatie van de huisarts in hun onderzoek betrokken. Bij dit huisartsenjournaal was onder meer informatie van sportarts [naam 2] van 31 mei 2021 gevoegd en de uitslag van een MRI van 6 oktober 2021. De verzekeringsarts b&b heeft daarnaast informatie van fysiotherapeut [naam 1] van 1 mei 2023 betrokken. Daarmee is het medisch onderzoek zorgvuldig verricht.

De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om te concluderen dat de verzekeringsartsen geen juist beeld hadden van de beperkingen van eiser en dat zij zijn belastbaarheid niet juist hebben ingeschat.

Voor zover eiser stelt dat hij volledig arbeidsongeschikt is op medische gronden, hebben de verzekeringsartsen afdoende gemotiveerd dat daarvan geen sprake is. Eiser voldoet niet aan de criteria van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten om geen benutbare mogelijkheden aan te nemen. Dat kan alleen als betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of in een instelling, bedlegerig is, ADL-afhankelijk is of als gevolg van een ernstige psychische stoornis psychisch niet zelfredzaam is. Dat is bij eiser niet aan de orde.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b, mede gelet op de toelichting bij het CBBS, in beroep afdoende gemotiveerd waarom er niet meer beperkingen zijn gesteld dan in de FML van 10 mei 2023. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat uit informatie van de fysiotherapeut blijkt dat hij eiser op 24 november 2021 voor het laatst heeft gezien en eiser toen klachtenvrij was. Dat is kort voor datum in geding, 5 december 2021. Daarnaast blijkt uit de rapportage van de primaire verzekeringsarts van 13 oktober 2021 dat er bij lichamelijk onderzoek geen duidelijke bewegingsbeperkingen zijn maar wel pijn aan de uiterste standen.

Met betrekking tot eisers stelling dat hij beperkt had moeten worden op herinneren en handelingstempo overweegt de rechtbank nog als volgt.

In het CBBS is over herinneren vermeld dat een beperking op dit punt over het algemeen alleen zal voorkomen bij mensen met een ernstige stoornis. Om van een beperking te kunnen spreken moet ook de continuïteit van het handelen gevaar lopen. Over het beoordelingspunt handelingstempo is vermeld dat dit beoordelingspunt bedoeld is om een permanente en aanzienlijke vertraging van het algemene handelen te karakteriseren. Het handelen behoeft niet zo vertraagd te zijn dat ADL-verrichtingen niet meer mogelijk zijn. Wel kosten dagelijkse activiteiten beduidend meer tijd. Over het algemeen zal een aanmerkelijk vertraagd handelingstempo in het dagelijks functioneren alleen voorkomen bij een ernstige stoornis.

De verzekeringsarts b&b heeft gesteld dat eiser geen probleem heeft met de continuïteit in het dagelijks handelen. Uit de onderzoeken is gebleken dat eiser de meest relevante feiten kan ophalen. De verzekeringsarts b&b heeft eiser op het item herinneren dan ook niet beperkt. Er is wel een beperking aan de orde bij meer complexe handelingen. Daarom is eiser op item 1.8.7. beperkt. Er is volgens de verzekeringsarts b&b verder geen sprake van een zeer ernstige psychische of fysieke stoornis dat een aanmerkelijk vertraagd handelingstempo zou kunnen veroorzaken. Dat blijkt ook niet uit de anamnese of onderzoeken.

De rechtbank acht deze reactie afdoende. In de door eiser aangehaalde rapportage van psycholoog [naam 3] (van Arbo Unie [plaats] ) van 9 juli 2007, ziet de rechtbank geen reden om anders te oordelen. De verzekeringsarts b&b heeft dit rapport betrokken in haar onderzoek en, omdat daaruit blijkt dat eiser een licht verstandelijke handicap heeft en minder goed kan onthouden bij het verrichten van meer complexe taken, juist reden gezien om eiser meer te beperken en aangewezen te achten op meer routinematig werk met duidelijke instructies en één opdracht tegelijk. Daarnaast leest de rechtbank in dit rapport dat, alhoewel [naam 3] aangeeft dat eiser in situaties waarin nieuwe informatie verwerkt moet worden maar 50 tot 75% van een normale prestatie zal behalen, hij ook aangeeft dat het voorstelbaar is dat eiser door gewenning en training boven de 75% zal presteren. [naam 3] heeft in zijn rapportage eiser ook niet beperkt op handelingstempo. De rechtbank ziet daarom geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts b&b eiser ten onrechte niet heeft beperkt op herinneren of handelingstempo.

Eiser heeft de rechtbank verzocht een deskundige in te schakelen. De rechtbank ziet daarvoor echter geen aanleiding. Zoals hiervoor overwogen is het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig geweest en is er geen aanleiding om aan te nemen dat zij aspecten van de gezondheidssituatie van eiser hebben gemist. De rechtbank ziet geen reden tot twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsartsen, welke bevindingen zijn gebaseerd op volledig en zorgvuldig onderzoek. De rechtbank betrekt daarbij dat de verzekeringsartsen niet alleen eiser zelf hebben gezien en medisch onderzocht, maar ook de voor de datum in geding recente informatie van eisers behandelaren in hun beoordeling hebben betrokken. De rechtbank wijst het verzoek van eiser om inschakeling van een deskundige daarom af.

Nu niet is gebleken dat de beperkingen van eiser in de FML van 10 mei 2023 zijn onderschat, gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML.


Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?



5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de FML van
13 oktober 2021, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), productiemedewerker metaal en elektro-industrie (Sbc-code 111171) en assemblagemedewerker (Sbc-code 267071).

Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b, [naam 4] ) heeft, rekening houdend met de FML van 10 mei 2023, de door de arbeidsdeskundige geduide functies beoordeeld op geschiktheid. De arbeidsdeskundige b&b acht de functie productiemedewerker metaal en elektro-industrie (Sbc-code 111171) niet geschikt. Hij legt de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), medewerker tuinbouw (Sbc-code 111010) en assemblagemedewerker (Sbc-code 267071).

In beroep heeft de arbeidsdeskundige b&b ( [naam 5] ) gereageerd op eisers beroepsgronden. De arbeidsdeskundige b&b stelt dat eiser door de verzekeringsartsen niet beperkt is op het item handelingstempo. Er is dan ook geen reden om de geduide functies om deze reden voor eiser ongeschikt te achten. Daarnaast overschrijdt de belasting in de geduide functies eisers belastbaarheid op het item zitten niet. Elk uur kan er gelopen of gestaan worden waarmee het aaneengesloten zitten wordt onderbroken. Verder stelt de arbeidsdeskundige b&b dat er van op hoogte werken en werken met gevaarlijke machines in de geduide functies geen sprake is. Een soldeerbout is geen machine maar gereedschap en het gevaar zou brandwonden kunnen omvatten maar dat risico is minimaal.
De arbeidsdeskundige b&b erkent dat er in de functie medewerker tuinbouw een signalering is op het item frequent reiken. Arbeidsdeskundige b&b [naam 4] heeft echter voldoende gemotiveerd waarom deze functie geschikt is voor eiser. Ook de overige items zijn volgens [naam 5] door [naam 4] voldoende toegelicht. De arbeidsdeskundige b&b betwist voorts dat in de functie assemblagemedewerker van routinematige werkzaamheden geen sprake is. In de omschrijving van deze functie staat duidelijk aangegeven dat de medewerker eenvoudige elektrotechnische seriematige werkzaamheden verricht. Daarnaast worden er geen hoge vooropleidingseisen gesteld en is er een minimale persoonlijke invulling van de functie. Dit aspect is volgens [naam 5] ook adequaat toegelicht door [naam 4] in zijn rapportage van
24 mei 2023.



5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies niet geschikt zijn vanwege het handelingstempo, het zitten en de belasting van de rug. De functie productiemedewerker industrie is bovendien niet geschikt omdat met een soldeerbout moet worden gewerkt en de functie assemblagemedewerker is niet geschikt omdat het werk niet routinematig is.



5.3.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Naar haar oordeel heeft de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapportages van 24 mei 2023 en 7 december 2023 uitgebreid en afdoende gemotiveerd dat de belasting in deze functies eisers belastbaarheid niet overschrijdt en die functies voor hem geschikt zijn.

Zo heeft de arbeidsdeskundige b&b naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd dat er van een verhoogd persoonlijk risico door het werken met een soldeerbout in de functie productiemedewerker industrie geen sprake is. De rechtbank wijst in dit verband nog op uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 april 2024 en 13 september 2023.

Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten vanwege het handelingstempo, zitten en belasting van de rug, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals eerder overwogen, is die opvatting naar het oordeel van de rechtbank niet juist.

De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.


Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?

6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiser kan meer dan 65% van het maatmaninkomen verdienen, namelijk 70,78%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.

Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 5 december 2021.


Is de redelijke termijn overschreden?

7. Eiser heeft (op 11 juni 2024 per mail) verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).



7.1.
De vraag of de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis: de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiseres tijdens de hele procesgang, en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiseres zoals ook uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) naar voren komt. De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De omstandigheden van het geval kunnen dus aanleiding geven een langere behandelduur te rechtvaardigen.



7.2.
Bij de toekenning van de schadevergoeding moet de rechtbank beoordelen in hoeverre de overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen aan het UWV respectievelijk aan de rechtbank. De schadevergoeding moet vervolgens naar evenredigheid ten laste van het UWV respectievelijk de Staat worden uitgesproken. De regel die daarbij geldt, is dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt, en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt.



7.3.
In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ontvangen (in het onderhavige geval betreft dat 16 december 2021) en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. Met de uitspraak van de rechtbank van heden heeft de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk ruim 2½ jaar geduurd. In de zaak zelf noch in de opstelling van eiser zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. Dit brengt met zich dat de redelijke termijn met meer dan zes maanden, afgerond op een jaar, is overschreden. Deze overschrijding is geheel gelegen in de bezwaarfase (die in totaal meer dan één jaar en zes maanden heeft geduurd). Dit leidt tot een schadevergoeding van € 1.000,-, die moet worden betaald door het UWV.



7.4.
Als een verzoek om schadevergoeding zoals hier aan de orde wordt toegewezen, dan moet in principe ook een veroordeling in de daarvoor gemaakte proceskosten plaatsvinden. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiser gemaakte proceskosten ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 437,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).




Conclusie en gevolgen

8. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn met afgerond een jaar wordt een schadevergoeding toegekend van € 1.000,-, te betalen door het UWV. Verder wordt het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser in verband met zijn verzoek om schadevergoeding, zoals weergegeven onder 7.4. Er bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het UWV het griffierecht aan eiser moet terugbetalen, de rechtbank verwijst daartoe naar het arrest van de Hoge Rad van 31 mei 2024.



Beslissing
De rechtbank:


verklaart het beroep ongegrond;


veroordeelt het UWV tot vergoeding van schade aan eiser tot een bedrag van € 1.000,-;


veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.



Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 1 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.




griffier rechter


Afschrift verzonden aan partijen op:





Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.



Bijlage: Wettelijk kader

De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).

Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.

Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).

De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).



ECLI:NL:CRVB:2024:849 en ECLI:NL:CRVB:2023:1741


ECLI:NL:HR:2024:567
Link naar deze uitspraak