|
|
ECLI:NL:RBZWB:2024:7971 | | | Datum uitspraak | : | 20-11-2024 | Datum gepubliceerd | : | 28-11-2024 | Instantie | : | Rechtbank Zeeland-West-Brabant | Zaaknummers | : | BRE 23/9572 en BRE 23/957 BRE 23/9572 en BRE 23/957 | Rechtsgebied | : | Belastingrecht | Indicatie | : | Naheffingsaanslagen OB; aftrek voorbelasting; hoor- en inzagerecht. | Trefwoorden | : | belastingrecht | | | omzetbelasting | | | wet op de omzetbelasting | | Uitspraak | RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/9572 en BRE 23/9573
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 18 augustus 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd en belastingrentebeschikkingen gegeven:
Zaaknr.
Tijdvakken in de periode
Omzetbelasting
Belastingrente
Omschrijving
BRE 23/9572
1-1-2019 t/m 31-12-2019
€ 6.096
€ 716
OB 2019
BRE 23/9573
1-1-2020 t/m 31-12-2020
€ 468
€ 42
OB 2020
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen OB 2019 en OB 2020 ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting meerdere verzoeken gedaan om aanhouding en verdaging van de zitting. Deze verzoeken zijn afgewezen.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 17 september 2024 om 14:00 uur op zitting behandeld en na afloop daarvan het onderzoek gesloten. Aan de zitting hebben deelgenomen: namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting. Van hetgeen ter zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen zal verzenden.
1.5.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank geconstateerd dat belanghebbende op 17 september 2024 om 13:07, en dus 53 minuten voor aanvang van de zitting, een wrakingsverzoek had ingediend.
1.6.
De wrakingskamer heeft op 23 september 2024 het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard en bepaald dat de behandeling van de zaken wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing wegens indiening van het verzoek. In de beslissing van de wrakingskamer is verder het volgende opgenomen:
“4.6. […] Verzoeker mocht er dan ook niet vanuit gaan dat de gestuurde e-mailberichten van 17 september 2024 om 13:07 uur de rechter tijdig, voorafgaand aan de mondelinge behandeling, zouden bereiken. Om dat te bewerkstelligen had verzoeker zijn wrakingsverzoek geruime tijd voor de zitting moeten versturen en niet zo kort voorafgaand aan de zitting. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat het voor rekening en risico van verzoeker komt dat zijn wrakingsverzoek van 17 september 2024 de rechter niet tijdig heeft bereikt. De rechter treft hiervoor geen blaam: zij was immers niet bekend en kon ook redelijkerwijs niet bekend zijn met het wrakingsverzoek. […]
Wrakingsverbod
4.9.
Aangezien verzoeker op hetzelfde moment meerdere wrakingsverzoeken heeft gedaan op dezelfde gronden (zie ook C/02/426714 HA RK 24-177), stelt de wrakingskamer vast dat verzoeker misbruik heeft gemaakt van het instrument tot wraking. Verzoeker heeft in zijn wrakingsverzoeken niet nader gemotiveerd waaruit de veronderstelde vooringenomenheid van de rechter bestaat anders dan dat hij zich niet kan vinden in de afwijzing van zijn aanhoudingsverzoek. De wrakingskamer ziet daarom aanleiding met toepassing van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in beide hoofdzaken niet in behandeling wordt genomen.”
1.7.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of het hoor- en inzagerecht in bezwaar is geschonden en of de naheffingsaanslagen OB 2019 en OB 2020 en de belastingrentebeschikkingen juist zijn. Meer specifiek beoordeelt zij in dit verband of de inspecteur de aftrek van voorbelasting terecht heeft gecorrigeerd. Verder beoordeelt de rechtbank of de inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur het hoor- en inzagerecht niet heeft geschonden en dat de naheffingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen niet te hoog zijn. Verder is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en wat de gevolgen zijn.
Feiten
3. Belanghebbende drijft onder de naam [bedrijf] een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Hij is ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Hij heeft in de onderhavige jaren aangiften omzetbelasting ingediend.
3.1.
Belanghebbende heeft over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 (2019) aangiften omzetbelasting gedaan waarbij hij in totaal € 6.096 (verlegde) omzetbelasting heeft aangegeven ter zake van aan hem geleverde goederen en verrichte diensten uit andere EU-landen (rubriek 4b van de aangifte) en die omzetbelasting als voorbelasting in aftrek heeft gebracht (rubriek 5b van de aangifte).
3.2.
Belanghebbende heeft over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 (2020) aangiften omzetbelasting gedaan waarbij hij in totaal € 468 (verlegde) omzetbelasting heeft voldaan ter zake van aan hem geleverde goederen en verrichte diensten uit andere EU-landen (rubriek 4b van de aangifte) en deze omzetbelasting in zijn aangiften als voorbelasting in aftrek heeft gebracht (rubriek 5b van de aangifte).
3.3.
Met de onderhavige naheffingsaanslagen heeft de inspecteur deze over 2019 (€ 6.096) en 2020 (€ 468) in aftrek gebrachte voorbelasting nageheven (zie 3.1 en 3.2) en daarbij belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt.
3.4.
Bij brief van 20 april 2023 heeft de inspecteur aan belanghebbende een ontvangstbevestiging van de bezwaren gestuurd en hem daarbij gewezen op zijn recht op inzage in het dossier en zijn recht te worden gehoord. Bij brief van 25 mei 2023 heeft de inspecteur belanghebbende uitgenodigd voor een hoorgesprek en inzage in het dossier en heeft daarbij verschillende data/tijden genoemd met het verzoek een afspraak te maken. De inspecteur heeft bij deze uitnodiging ook het fysieke dossier aan belanghebbende toegestuurd. Bij brief van 15 juni 2023 heeft de inspecteur zijn eerdere uitnodiging tot horen herhaald.
3.5.
Bij brieven van 15 mei 2023 en van 8 juni 2023 heeft belanghebbende op de in 3.4 genoemde brieven van de inspecteur gereageerd. Hij is daarbij niet ingegaan op de door de inspecteur voorgestelde data voor een hoorgesprek. Pas nadat de door de inspecteur voorgestelde data/tijden waren verstreken, heeft belanghebbende bij brief van 3 juli 2023 gereageerd op de uitnodigingen. Hij geeft daarin aan dat hij op de door de inspecteur voorgestelde data verhinderd was en dat hij graag gebruik wil maken van zijn hoorrecht.
3.6.
Bij aangetekende brief van 13 juli 2023, gericht aan het bij de inspecteur bekende postbusadres van belanghebbende, heeft de inspecteur belanghebbende opnieuw uitgenodigd voor een hoorgesprek. De inspecteur heeft daarbij opnieuw verschillende data/tijden genoemd. Verder heeft de inspecteur, voor zover hier van belang, in deze brief het volgende vermeld:
“In uw brieven van 3 juli 2023 geeft u verder
uitdrukkelijk
aan dat u gebruik wenst te maken van uw hoorrecht.
Dat vind ik helemaal goed, en ik hoop oprecht dat u er nu ook daadwerkelijk gebruik van gaat maken. Ik hoop dat u bij het hoorgesprek ook de reeds meermalen gevraagde facturen en grootboeken meeneemt.
Uitnodiging hoorgesprek
Ik heb u reeds op drie dagen uitgenodigd en wil u nu nogmaals op drie data uitnodigen met plaats en datum.”
[…]
Tot slot
Als u nu weer verstek laat gaan bij deze uitnodigingen, beslis ik op de bezwaarschriften zonder uw mondelinge toelichting.”
3.7.
De brief van 13 juli 2023 (zie 3.6) is door belanghebbende niet afgehaald en is door de inspecteur pas na het doen van de uitspraken op bezwaar retour ontvangen.
Motivering
Vooraf
Uitstelverzoeken
4. Belanghebbende heeft meerdere verdagingsverzoeken ingediend en gesteld dat het voor hem niet mogelijk is om bij de zitting aanwezig te zijn. Hij beklaagt zich erover dat de zittingsdatum niet in overleg met hem is bepaald en hem niet gevraagd is verhinderdata door te geven. Ook heeft belanghebbende erover geklaagd dat in de uitnodiging stond dat voor de behandeling van zijn zaken 25 minuten is gepland en dat volgens hem 25 minuten te kort is om beide zaken te behandelen en verzet hij zich tegen gezamenlijke behandeling van de zaken.
4.1.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de mondelinge behandeling uit te stellen, reeds omdat belanghebbende niet heeft aangegeven waarom hij op de geplande dag verhinderd was.
Nadere stukken
5. Belanghebbende heeft na het sluiten van het onderzoek ter zitting stukken ingediend. De rechtbank heeft in voornoemde stukken geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen.
Inhoudelijk
Heeft de inspecteur te laat op de bezwaren beslist?
6. Belanghebbende stelt dat de inspecteur te laat op zijn bezwaren heeft beslist. Uit het procesdossier kan worden afgeleid dat deze vertraging vooral is veroorzaakt door de pogingen die de inspecteur heeft gedaan om tot een hoorgesprek te komen (zie 3.4 en 3.6). De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de omstandigheid dat te laat uitspraken zijn gedaan enig rechtsgevolg te verbinden.
Is sprake van een schending van het hoor- en inzagerecht?
7. Een bestuursorgaan dient een belanghebbende in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord, voordat het op bezwaar beslist. Onderdeel daarvan is het inzagerecht. Belanghebbende betoogt dat sprake is van een schending van het hoor- en inzagerecht.
7.1.1.
Vast staat dat belanghebbende meerdere malen onder vermelding van concrete data en tijdstippen is uitgenodigd voor een hoorgesprek, dat aan hem is medegedeeld dat hij het digitale dossier kon inzien voorafgaand aan het hoorgesprek en dat het fysieke dossier aan hem is toegestuurd.
7.1.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende voldoende in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De omstandigheid dat hij de brief van 13 juli 2023 (zie 3.6) niet heeft afgehaald komt voor zijn rekening en risico. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook het hoorrecht niet is geschonden.
7.1.3.
De mogelijkheid om het dossier in te zien in de bezwaarfase is in het wettelijk systeem gekoppeld aan het horen. Aangezien belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van het recht te worden gehoord, heeft hij zichzelf die mogelijkheid onthouden. Of de wel door de inspecteur verstrekte stukken (zie 3.4) alle op de zaak betrekking hebbende stukken waren, kan daarom in het midden blijven. Ook indien dat niet het geval is, is van een schending van het inzagerecht immers geen sprake doordat belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van zijn hoorrecht.
Heeft de inspecteur met de naheffingsaanslagen de aftrek van voorbelasting terecht gecorrigeerd?
8. Uit de aangiften van belanghebbende kan worden afgeleid dat aan hem leveringen en diensten zijn verricht door in andere EU-landen gevestigde ondernemers ter zake waarvan hij verlegde omzetbelasting op zijn aangiften heeft voldaan (rubriek 4b). Volgens informatie van de inspecteur zou het voornamelijk gaan om de inkoop van goederen en/of diensten van de [N.V. 1] , [BVBA] en [N.V. 2]
Group. De inspecteur heeft de aftrek van voorbelasting geweigerd omdat belanghebbende geen facturen ter zake van deze leveringen en diensten heeft overgelegd en de zakelijkheid van de leveringen en diensten niet aannemelijk heeft gemaakt.
8.1.
Artikel 15, lid 1, letter b, van de Wet OB bepaalt dat aftrekbaar is de belasting welke in het tijdvak van aangifte is verschuldigd geworden ter zake van door de ondernemer verrichte intracommunautaire verwervingen, mits de ondernemer in het bezit is van een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur. Artikel 15, lid 1, letter a, van de Wet OB bepaalt hetzelfde ten aanzien van diensten. De inspecteur heeft onweersproken gesteld dat belanghebbende geen facturen van deze leveringen heeft overgelegd terwijl hem daar diverse malen om is gevraagd. Reeds daarom is de aftrek terecht geweigerd.
8.2.
Daar komt bij dat voor de aftrek van deze verlegde omzetbelasting (rubriek 5b) is vereist dat de betreffende goederen en diensten door de ondernemer – in dit geval belanghebbende – worden gebruikt voor belaste handelingen. Op belanghebbende, die voorbelasting op zijn aangiften omzetbelasting in aftrek heeft gebracht, rust de stelplicht en, in geval van betwisting, de bewijslast dat en in hoeverre recht bestaat op aftrek van voorbelasting.
8.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat hij de ingekochte goederen en/of diensten heeft gebruikt dan wel bestemd voor belaste handelingen. De rechtbank overweegt daartoe dat belanghebbende, ook nadat de inspecteur daarom verzocht heeft, geen enkele informatie heeft verschaft over de door hem ingekochte goederen en/of diensten en/of het (voorgenomen) gebruik daarvan. De inspecteur heeft ook daarom de aftrek van voorbelasting terecht gecorrigeerd. De naheffingsaanslagen blijven daarom in stand.
Wat betekent dit voor de belastingrentebeschikkingen?
9. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen.
Overig
10. Al hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Voor zover die klachten inhouden dat de inspecteur bij zijn taakuitoefening de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden, kunnen deze duidelijk niet slagen.
Conclusie en gevolgen
11. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslagen OB 2019 en OB 2020 en de belastingrentebeschikkingen in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier, op 20 november 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
Artikel 7:2, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 7:4, tweede lid, van de Awb.
Artikel 7:4, tweede lid, van de Awb.
Vgl. Hoge Raad 7 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3833.
Artikel 15, eerste lid, van de Wet OB. | Link naar deze uitspraak
|
| |
|
|