|
|
|
| ECLI:NL:RVS:2025:5417 | | | | | Datum uitspraak | : | 12-11-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 19-11-2025 | | Instantie | : | Raad van State | | Zaaknummers | : | 202407049/2/R2 | | Rechtsgebied | : | Bestuursrecht | | Indicatie | : | Bij besluit van 19 september 2024 heeft de raad van de gemeente Maashorst het bestemmingsplan "[locatie 1]-[locatie 2] en [locatie 3] Schaijk" vastgesteld. Met het bestemmingsplan wordt het mogelijk gemaakt om het landbouwbedrijf van [partij] te verplaatsen van de huidige locatie aan de [locatie 3] te Schaijk naar de [locatie 1]-[locatie 2] te Schaijk. Het bedrijf bevindt zich nu nabij de bebouwde kom en wordt verplaatst naar het buitengebied van Schaijk. Op 1 september 2025 heeft [partij] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een bedrijfsgebouw, het realiseren van huisvesting en het aanleggen van een uitweg aan de [locatie 1] in Schaijk. Verzoekers wonen aan de Pastoor van Winkelstraat en vrezen voor een onveilige verkeerssituatie op onder meer de Pastoor van Winkelstraat en de Broksteeg vanwege onder meer het landbouw- en vrachtverkeer dat van en naar het bedrijf rijdt. | | Trefwoorden | : | bestemmingsplan | | | buitengebied | | | landbouw | | | landbouwbedrijf | | | omgevingsvergunning | | | | Uitspraak | 202407049/2/R2.
Datum uitspraak: 12 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1] en anderen, allen wonend in Schaijk, gemeente Maashorst,
2. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], allen wonend in Schaijk, gemeente Maashorst,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Maashorst,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2024 heeft de raad van de gemeente Maashorst het bestemmingsplan "[locatie 1]-[locatie 2] en [locatie 3] Schaijk" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoekers sub 2] beroep ingesteld.
[verzoeker sub 1] en anderen en [verzoekers sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad een verweerschrift ingediend.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoeker sub 1] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 oktober 2025, waar [verzoeker sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door mr. E.T. Stevens, advocaat te Apeldoorn, [verzoeker sub 2A], vertegenwoordigd door mr. D. Heuker of Hoek, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.C.G. Hoenselaar, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. J.A. Huijgen, advocaat te Den Haag, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 16 november 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter is een voorlopig oordeel en niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
3. Met het bestemmingsplan wordt het mogelijk gemaakt om het landbouwbedrijf van [partij] te verplaatsen van de huidige locatie aan de [locatie 3] te Schaijk naar de [locatie 1]-[locatie 2] te Schaijk. Het bedrijf bevindt zich nu nabij de bebouwde kom en wordt verplaatst naar het buitengebied van Schaijk. Op 1 september 2025 heeft [partij] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een bedrijfsgebouw, het realiseren van huisvesting en het aanleggen van een uitweg aan de [locatie 1] in Schaijk.
Verzoekers wonen aan de Pastoor van Winkelstraat en vrezen voor een onveilige verkeerssituatie op onder meer de Pastoor van Winkelstraat en de Broksteeg vanwege onder meer het landbouw- en vrachtverkeer dat van en naar het bedrijf rijdt.
Beoordeling van het verzoek
4. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken toe. De voorzieningenrechter schorst bij wijze van voorlopige voorziening het bestemmingsplan. Hij is er op voorhand namelijk niet van overtuigd dat het bestemmingsplan in stand kan blijven. Dit wordt hieronder toegelicht, waarbij alleen wordt ingegaan op de beroepsgrond die aanleiding geeft om het bestemmingsplan te schorsen.
Verkeersonderzoek
5. [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoekers sub 2] betogen dat vanwege de verkeerssituatie op onder meer de Broksteeg en de Elsstraat de verkeersstroom aldaar niet op een veilige manier kan worden afgewikkeld. De raad heeft daarbij volgens hen onvoldoende inzichtelijk gemaakt welke verkeersmaatregelen na de bedrijfsverplaatsing van [partij] worden getroffen en op welke manier de verkeersafwikkeling zal worden gerealiseerd. Zij wijzen op de toename van zwaar verkeer in de vorm van vrachtwagens en landbouwvoertuigen, terwijl de weg te smal is om dat verkeer af te wikkelen. Ook betogen [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoekers sub 2] dat er weliswaar een voorwaardelijke verplichting is opgenomen om eenrichtingsverkeer in te stellen op de Broksteeg, maar dat het eenrichtingsverkeer ten onrechte alleen van toepassing is voor verkeer van en naar [partij]. Daarbij wordt volgens [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoekers sub 2] ten onrechte volstaan met het geven van instructies aan chauffeurs en het aanpassen van de in- en uitrit van het terrein van [partij]. Tot slot moet volgens verzoekers het eenrichtingsverkeer ook gelden voor landbouwvoertuigen, terwijl dat nu slechts geldt voor vrachtverkeer.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat de wijze waarop een weg of ontsluiting verkeerstechnisch exact wordt ingericht, niet in een bestemmingsplan hoeft te worden geregeld. Verkeerstechnische aspecten hebben namelijk geen betrekking op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. In deze procedure is aan de orde de vraag of een aanvaardbare verkeerssituatie en verkeersafwikkeling in en om het plangebied kan worden gerealiseerd (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:654). De raad heeft naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval onvoldoende gemotiveerd dat een aanvaardbare verkeerssituatie en verkeersafwikkeling kan worden gerealiseerd.
6.1. Op verzoek van [partij] en de raad heeft lv-Infra op 7 juni 2024 een verkeersadvies opgesteld ten aanzien van de bedrijfsverplaatsing naar de Broksteeg in het licht van de huidige verkeerssituatie. Het verkeersonderzoek is ten grondslag gelegd aan het bestemmingsplan. In het verkeersonderzoek concludeert lv-Infra dat de Broksteeg en de Elsstraat op dit moment niet voldoen aan de minimale inrichting voor het toekomstige gebruik en worden aanpassingen voorgesteld om het toekomstige gebruik mogelijk te maken. Ook wordt geadviseerd om eenrichtingsverkeer op de Broksteeg in te stellen voor grote voertuigen. In artikel 3.4.7 van de planregels is de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat voor zover noodzakelijk de toegangswegen moeten worden verbreed, of worden voorzien van passeerstroken of verhardingen. Ook is als voorwaardelijke verplichting opgenomen dat eenrichtingsverkeer wordt ingesteld voor vrachtwagens op de Broksteeg. De raad stelt zich echter op het standpunt dat de bestaande structuur op de Broksteeg en de Elsstraat voldoet aan de vereisten van een goede ruimtelijke ordening en dat kan worden volstaan met het instellen van eenrichtingsverkeer voor vrachtverkeer.
7. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad ongemotiveerd geconcludeerd dat de huidige situatie voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Dit standpunt wijkt namelijk af van de conclusie van het verkeersonderzoek van lv-Infra, waarin is geconcludeerd dat de huidige situatie niet voldoet aan de minimale inrichting voor het toekomstige gebruik. De raad heeft naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter dan ook onvoldoende gemotiveerd dat een aanvaardbare verkeerssituatie kan worden gerealiseerd. Dat geldt temeer omdat de raad ter zitting onvoldoende kon toelichten of er planologisch voldoende ruimte op de Broksteeg is om eventuele verbredingen van en aanpassingen aan deze weg mogelijk te maken. Daarnaast is naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gemotiveerd waarom het in te stellen eenrichtingsverkeer alleen zal gelden voor vrachtwagens en niet ook voor landbouwvoertuigen. Uit het verkeersonderzoek volgt immers dat het profiel van vrije ruimte voor een landbouwvoertuig breder is dan van een vrachtwagen. Door zonder nadere onderbouwing landbouwvoertuigen uit te zonderen van het in te stellen eenrichtingsverkeer, is onvoldoende duidelijk wat daarvan de gevolgen zijn voor de verkeersveiligheid. Tot slot acht de voorzieningenrechter het van belang dat in de voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat binnen één jaar na de start van de exploitatie verkeersmaatregelen worden getroffen om de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid te waarborgen. Dit impliceert immers dat in weerwil van het verkeersadvies waarin aanpassingen aan de weg noodzakelijk worden bevonden, deze maatregelen gedurende het eerste jaar na de start van de exploitatie nog niet uitgevoerd hoeven te worden. Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gemotiveerd dat een aanvaardbare verkeerssituatie en verkeersafwikkeling in en om het plangebied kan worden gerealiseerd.
Conclusie
8. Gelet op het vorenstaande, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
9. De voorzieningenrechter constateert dat het college, naar aanleiding van een verzoek daartoe van de raad, de Afdeling schriftelijk heeft geïnformeerd om uiterlijk 27 januari 2026 een gemotiveerde beslissing te nemen over de wijze waarop de verkeersafwikkeling in het plan zal worden vormgegeven. In die beslissing kan het aangekondigde nieuwe verkeersonderzoek van lv-Infra worden betrokken evenals de door de klankbordgroep gegeven inspraak. Daarmee wordt door de raad beoogd alsnog inzichtelijk te maken dat een aanvaardbare verkeerssituatie en verkeersafwikkeling kan worden gerealiseerd. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter er volledigheidshalve op dat de raad en [partij] de mogelijkheid hebben om te verzoeken de bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening op te heffen.
10. De raad moet de proceskosten van [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoekers sub 2] vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst het besluit van de raad van de gemeente Maashorst van 19 september 2024 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 1-[locatie 2]] en [locatie 3] Schaijk";
II. veroordeelt de raad van de gemeente Maashorst tot vergoeding van bij [verzoeker sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00 geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
veroordeelt de raad van de gemeente Maashorst tot vergoeding van bij [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00 geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
III. gelast dat de raad van de gemeente Maashorst aan [verzoeker sub 1] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht van € 187,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
gelast dat de raad van de gemeente Maashorst aan [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht van € 187,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Duyster, griffier.
w.g. Van Ravels
voorzieningenrechter
w.g. Duyster
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2025
664 | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|